ECLI:NL:RBHAA:2009:BL1130

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
21 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-700314-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing in vereniging met bedreiging en geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 21 oktober 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing in vereniging. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond tussen 22 en 23 april 2009 te Zaandam, waar de verdachte samen met medeverdachten het slachtoffer heeft bedreigd met geweld om een geldbedrag van € 2.500,- te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair tenlastegelegde feit. De bewezenverklaring steunde op de verklaringen van de verdachte en medeverdachten, alsook op getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft meegewerkt aan de bedreigingen en het geweld tegen het slachtoffer, en dat hij zich bewust was van de dreigende situatie. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte niet de initiator van de bedreigingen was, maar dat dit niet afdeed aan zijn betrokkenheid bij het delict.

De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en heeft een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, evenals de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700314-09
Uitspraakdatum: 21 oktober 2009 (bij vervroeging)
Tegenspraak
verkort strafvonnis (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 oktober 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in PI Midden Holland, HvB Haarlem te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Primair
hij in of omstreeks de periode van 22 april tot en met 23 april 2009 te Zaandam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 3.500,- of 2.500, - Euro, in elk geval enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen met één of meer mededader(s):
- die [slachtoffer] één- of meerma(a)l(en) heeft gebeld en/of hem daarbij de woorden heeft toegevoegd: "ik kom naar jouw huis; als je mijn geld niet hebt, dan knal ik jou neer" en/of "ik ga jou vermoorden vandaag" en/of "ik ga jouw familie pakken"en/of ik weet waar je familie woont" en/of "ik ken je zoon, ik ken je familie" en/of " ik ga je hele huis slopen" en/of "ik zit gegijzeld; zorg voor het geld", en/of dat [slachtoffer] 2500 euro moest betalen, en dat [slachtoffer] tot 8 uur zou hebben, in elk geval woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- en/of een steen door de ruit (van de woning van die [slachtoffer]) heeft gegooid met op die steen de tekst "dit is een waarsc, je kan beter betalen", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard of strekking), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 22 en/of 23 april 2009 te Zaandam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend:
die [slachtoffer] één- of meerma(a)l(en) gebeld en/of hem daarbij de woorden toegevoegd: "ik kom naar jouw huis; als je mijn geld niet hebt, dan knal ik jou neer" en/of "ik ga jou vermoorden vandaag" en/of "ik ga jouw familie pakken" en/of "ik weet waar je familie woont" en/of "ik ken je zoon, ik ken je familie" en/of "ik ga je hele huis slopen", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 22 april 2009 te Zaandam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk de ruit/het raam van een woning (gelegen aan de [straatnaam]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door met een steen tegen/door die ruit/dat raam te slaan/gooien;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij in de periode van 22 april tot en met 23 april 2009 te Zaandam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 2.500,- euro, toebehorende aan die [slachtoffer], tezamen met mededader(s):
- die [slachtoffer] meermalen heeft gebeld en hem daarbij de woorden heeft toegevoegd: "ik kom naar jouw huis; als je mijn geld niet hebt, dan knal ik jou neer" en "ik ga jou vermoorden vandaag" en "ik ga jouw familie pakken"en ik weet waar je familie woont" en "ik ken je zoon, ik ken je familie" en " ik ga je hele huis slopen" en "ik zit gegijzeld; zorg voor het geld", en dat [slachtoffer] 2500 euro moest betalen, en dat [slachtoffer] tot 8 uur zou hebben, en
- een steen door de ruit van de woning van die [slachtoffer] heeft gegooid met op die steen de tekst "dit is een waarsc, je kan beter betalen", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank de tenlastelegging verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder primair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4.2. Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging omdat hij geen opzet heeft gehad op het uiten van de bedreigingen van de kant van [medeverdachte 1] tegen het slachtoffer [slachtoffer]. Aldus kan ook geen sprake zijn geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat medeverdachte [medeverdachte 1] direct nadat duidelijk was geworden dat er een zogenaamde ‘ripdeal’ had plaatsgevonden, zeer boos was. Niet alleen richtte deze boosheid zich tot [slachtoffer] maar ook richting verdachte zelf, aangezien verdachte garant zou staan voor [slachtoffer]. Verdachte heeft aangegeven bang te zijn geweest voor de (geweldadige) gevolgen die dit ook voor hemzelf zou kunnen hebben als het voor de aanschaf van de cocaïne betaalde bedrag niet zou worden teruggegeven door [slachtoffer] of de door deze laatste benaderde drugsdealer.
Nog dezelfde dag, op 22 april 2009, is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] naar het huis van [slachtoffer] gereden. Daar hebben zij met de door medeverdachte [medeverdachte 1] benaderde [betrokkene] in de nacht van 22 op 23 april 2009, voor het huis van [slachtoffer] gewacht op de thuiskomst van deze [slachtoffer] met de bedoeling hem te dwingen tot afgifte van het geld. Hierbij is door een van hen – naar de rechtbank aanneemt - [betrokkene] een steen met een waarschuwingstekst door een ruit van het huis van [slachtoffer] gegooid.
Verdachte heeft in verhoren bij de politie aangegeven niets te hebben gemerkt van de steen door de ruit. Tegelijk heeft hij evenwel aangegeven gedurende de hele nacht in het gezelschap van de twee eerder genoemde heren te zijn geweest. In aanmerking genomen dat het ingooien van de ruit vanwege het lawaai meerdere buren heeft gealarmeerd, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte ook moet hebben gemerkt dat een ruit bij [slachtoffer] is ingegooid. Zeker nu medeverdachte [medeverdachte 1] heeft aangegeven dat hij eerst nog een tekst op de steen heeft geschreven.
De volgende ochtend heeft verdachte het telefoonnummer van [slachtoffer] aan medeverdachte [medeverdachte 1] verstrekt waarna medeverdachte [medeverdachte 1] telefonisch bedreigingen tegen [slachtoffer] heeft geuit, in het bijzijn van verdachte.
Onder voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat voor verdachte zonneklaar moet zijn geweest dat medeverdachte [medeverdachte 1] door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] zou trachten te bewegen tot afgifte van het geldbedrag van € 3.500,-. Verdachte heeft hier ook actief aan meegewerkt door samen met medeverdachte [medeverdachte 1] en een derde de hele nacht voor het huis van deze [slachtoffer] te posten waarbij een ruit is ingegooid. Ook heeft hij vervolgens het telefoonnummer van deze [slachtoffer] aan medeverdachte [medeverdachte 1] verstrekt, terwijl hij weet had van de intenties van deze laatste. Overigens heeft verdachte ook zelf contact opgenomen met [slachtoffer] en voorgewend dat er geweld tegen hem werd gebruikt om aldus [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van het geldbedrag. Daarenboven blijkt uit de verklaring van de getuige [getuige] (blz 193) dat verdachte een SMS-bericht naar haar heeft gestuurd en telefonisch aan haar heeft gezegd dat hij ze/die mensen naar [bijnaam slachtoffer], zijnde het slachtoffer zou sturen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank dan ook van oordeel dat weldegelijk sprake is geweest van opzet.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
- poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Brijder verslavingszorg uitgebrachte voorlichtingsrapport van 28 juli 2009 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit door het slachtoffer, dat op zijn verzoek bemiddeld had bij een - mislukte - verdovende middelentransactie, onder ernstige bedreigingen waaronder het gooien van een steen door een ruit te dwingen tot de afgifte van € 3.500,-. Het feit kenmerkt zich door intimidatie en het creëren van angst bij het slachtoffer. Niet alleen bij het slachtoffer, maar ook in de (directe) omgeving van het slachtoffer ontstaan door dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid. Ongeacht de vraag of de verdachte, als tussenpersoon in een ripdeal, een geldbedrag van het slachtoffer tegoed had, staat het niemand vrij een geldbedrag op deze wijze trachten te incasseren. Daar komt bij dat verdachte door te bemiddelen bij een – als een ernstig strafbar feit te kwalificeren – cocaïnedeal zelf het risico in het leven heeft geroepen dat er een ripdeal zou plaatsvinden. Feiten als het thans bewezen geachte zorgen er daarnaast voor dat er een ernstige geweldsspiraal kan ontstaan binnen het criminele circuit, waarbinnen dit soort ripdeals plaatsvindt. Verdachte heeft er daarbij in belangrijke mate aan bijgedragen dat de bedreigingen konden worden geuit.
De rechtbank zal in het voordeel van verdachte laten meewegen dat hij niet de initiator van de bedreigingen is geweest.
Voorts weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hij ter zake van een dergelijk feit niet eerder met de politie en justitie in aanraking is gekomen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat na te noemen gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 45, 312 en 317 van het Wetboek van Strafecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.1. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van TIEN MAANDEN, met bevel dat een gedeelte daarvan, groot VIER MAANDEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.B. Klaus, voorzitter,
mr. R.E.A. Toeter en mr. J. Candido, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.H.E. Laffrée,
en bij vervroeging uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 oktober 2009.