RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/710133-09
Uitspraakdatum: 30 oktober 2009
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 oktober 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
PRIMAIR
hij op of omstreeks 07 oktober 2008 te binnen de (als zodanig aangeduide) bebouwde kom van Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Paxlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, heeft gereden, immers is hij,
-wetende dat aan die weg een of meer scholen gelegen zijn (welke gezien het tijdstip, ongeveer 15.15 uur, "uit" gaan)
-terwijl er meerdere (groepjes) personen aan weerszijde van die weg, ter hoogte van die scho(o)l(en) stonden/liepen
-de, ter hoogte van het NOVA-college/een school, in die weg gelegen fiets/voetgangersover/doorsteek
genaderd met een snelheid gelegen tussen de 59 en 82 km/uur terwijl ter plaatse een maximum snelheid van 50 km/uur was toegestaan, in elk geval met een gezien de situatie ter plaatse onverantwoord(de) (hoge) snelheid,
op een moment dat een fietser, te weten [slachtoffer], van die over/doorsteek gebruik maakte en/of (vervolgens)
heeft hij niet het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waarna of (mede) waardoor een aanrijding of botsing ontstond tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en die fietser
waardoor die [slachtoffer] werd gedood in elk geval dusdanig werd gewond dat die [slachtoffer] aan/tengevolge van deze verwonding(en) is overleden;
SUBSIDIAIR:
hij op of omstreeks 07 oktober 2008 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de Paxlaan,
wetende dat aan die weg een of meer scholen gelegen zijn (welke gezien het tijdstip, ongeveer 15.15 uur, "uit" gaan)
terwijl er (al) meerdere (groepjes) personen aan weerszijde van die weg, ter hoogte van die scho(o)l(en) stonden/liepen
de, ter hoogte van het NOVA-college/een school, in die weg gelegen fiets/voetgangersover/doorsteek is genaderd met een snelheid gelegen tussen de 59 en 82 km/uur in elk geval met een gezien de situatie ter plaatse
onverantwoord(de) (hoge) snelheid,
op een moment dat een fietser van die over/doorsteek gebruik maakte en/of (vervolgens)
niet het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarop hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, een werkstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen.
Op dinsdag 7 oktober 2008 omstreeks 15.17 uur vond er op de Paxlaan te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter hoogte van het Nova College een aanrijding plaats tussen een bedrijfsauto en een overstekende fietser. Verdachte reed in genoemde bedrijfsauto, merk Renault, voorzien van het kenteken [kenteken], over de noordwestelijke rijstrook van de Paxlaan, komende uit de richting van de Kruisweg en gaande in de richting van de Steve Bikostraat. De Paxlaan bestaat uit één rijbaan, bestemd voor verkeer in beide richtingen. Deze rijbaan wordt door middel van witte dubbele doorgetrokken strepen verdeeld in twee rijstroken. De Paxlaan is een voorrangsweg waar een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur geldt. Op de Paxlaan zijn diverse in- en uitritten gelegen. Ter hoogte van deze in- en uitritten is de belijning onderbroken. Ter hoogte van het Nova College is op het wegdek van de Paxlaan door middel van kanalisatiestrepen een oversteekplaats voor fietsers aangegeven. Voor verkeersdeelnemers die gebruik maken van de oversteek wordt door middel van haaientanden, als bedoeld in artikel 1 onder p van het RVV 1990, kenbaar gemaakt dat zij het verkeer op de Paxlaan voorrang moeten verlenen. Uit onderzoek naar het zicht dat de betrokken bestuurders mogelijk op elkaar hebben gehad, bleek dat er geen obstakels waren en dat het zicht niet werd beperkt.
Ten tijde van het ongeval was er geen tegemoetkomend verkeer op de rijstrook in zuidoostelijke richting. Het slachtoffer [slachtoffer] is overgestoken bij de oversteekplaats en fietste vervolgens, zonder voorrang te verlenen, de zuidoostelijke rijstrook van de Paxlaan op. Uit verklaringen van getuigen is niet duidelijk geworden of [slachtoffer] zich ervan heeft vergewist of er verkeer naderde op het moment dat hij besloot de rijbaan van de Paxlaan over te steken. Wel verklaarde getuige [getuige 1] dat hij had gezien dat het slachtoffer recht voor zich keek toen hij de weg overstak. Hij wist echter niet zeker, zo verklaarde hij, of het slachtoffer eerst naar links en rechts heeft gekeken. Toen verdachte op de noordwestelijke rijstrook kwam aangereden, reed hij met een snelheid van - volgens zijn verklaring - rond de 48 à 50 kilometer per uur. Getuige [getuige 2] reed als bestuurder van een personenauto achter verdachte en reed ongeveer 40 kilometer per uur. Zij heeft verklaard dat het busje voor haar niet veel harder reed. Getuige [getuige 3] reed als bestuurder van een personenauto weer achter getuige [getuige 2] met een snelheid van ongeveer 40 kilometer per uur. Ter hoogte van het Nova College stonden groepjes jongens aan weerszijden van de weg. Toen verdachte plotseling de fietser voor zijn auto zag, kon hij een aanrijding niet meer voorkomen. Verdachte raakte de fietser met de rechtervoorzijde van zijn auto. Door deze botsing vloog het slachtoffer door de lucht en kwam terecht tegen een in de noordwestelijke berm geplaatste boom. [slachtoffer] is per ambulance overgebracht naar het VU-ziekenhuis te Amsterdam, waar hij op 7 oktober 2008 om 16.24 uur is overleden aan zijn verwondingen. Blijkens het schouwverslag was sprake van een niet natuurlijke dood.
Verbalisanten hebben geconstateerd dat verdachte niet gedronken had en dat hij ten tijde van het ongeval niet aan het telefoneren was. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse en de aanwezigheid van scholen en dat hij daar altijd voorzichtig reed omdat uitgaande schooljeugd zomaar de weg kon oversteken. Ook heeft verdachte verklaard dat hij het slachtoffer eerst op een zeer laat moment heeft gezien en toen niet meer in staat was om te remmen of uit te wijken. Verdachte weet niet waarom hij het slachtoffer niet eerder heeft gezien.
4.2 Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, nu verdachte de oversteekplaats voor fietsers heeft genaderd met een snelheid tussen de 59 en 82 kilometer per uur. De officier van justitie gaat ten aanzien van de gestelde snelheid uit van het onderzoek dat door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) op basis van een viertal camerabeelden is verricht . Het was die dag goed weer, verdachte had goed zicht op de weg en hij had geen auto voor zich rijden. Desondanks heeft verdachte het slachtoffer niet gezien. Gelet op alle omstandigheden acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit. De camerabeelden aan de hand waarvan de snelheid van verdachte is gemeten, zijn niet bestemd en geschikt voor dit doeleinde, omdat de camera niet is geijkt. Het NFI komt tot de conclusie dat de gemiddelde snelheid van de bestelbus met een betrouwbaarheidsinterval van 95 % minimaal 59 en maximaal 82 kilometer per uur bedraagt. De uitgangspunten waarop het NFI zijn conclusie baseert, zijn niet betrouwbaar. Dit bewijsmiddel kan dan ook niet bijdragen aan de bewezenverklaring. Verdachte ontkent stellig dat hij de ter plaatse geldende maximumsnelheid heeft overschreden. Dat verdachte te hard zou hebben gereden, wordt ook niet bevestigd door de verklaringen van getuigen die het ongeval hebben zien gebeuren. Verdachte moet derhalve van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, tengevolge waarvan het slachtoffer [slachtoffer] is overleden.
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW dient te worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden, dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip 'schuld' in het kader van de Wegenverkeerswet houdt in, dat voor strafbaarheid minimaal sprake dient te zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen. Handelen dat als ‘onvoorzichtig’ kan worden gekenmerkt, is dus onvoldoende om tot een bewezenverklaring van 'schuld' te kunnen komen.
In de voorliggende zaak dient derhalve te worden beoordeeld of - tenminste - kan worden bewezen dat verdachte 'aanmerkelijk onvoorzichtig' heeft gehandeld. Het komt daarbij aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW (HR 1 juni 2004, LJN AO5822 en HR 27 mei 2008, LJN BC7860).
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid heeft overschreden. Het onderzoek naar de snelheid van verdachte is berekend aan de hand van vier camerabeelden, afkomstig van een beveiligingscamera van het Nova College. De camera is bedoeld als beveiligingscamera voor de directe omgeving van de school en niet voor het bepalen van de snelheid van op enige afstand voorbijrijdende auto’s. Deze camera is voorts niet geijkt. Het NFI concludeert dat met een betrouwbaarheidsinterval van 95% de maximale snelheid van de bestelbus tussen de 59 en 82 kilometer per uur bedroeg. Deze onzekerheidsmarge laat de mogelijkheid open dat verdachte langzamer dan de maximumsnelheid heeft gereden. Bovendien verklaart verdachte, en dit wordt ondersteund door getuigen [getuige 2] en [getuige 3], dat hij rond de 48 à 50 kilometer per uur reed. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat verdachte rond de 48 à 50 kilometer heeft gereden. Voorts is van belang dat de verdachte reed op een voorrangsweg. De rechtbank is wel van mening dat verdachte zijn snelheid, gezien de situatie ter plaatse, had moeten aanpassen en door dit niet te doen met een onverantwoord hoge snelheid reed. Dit is echter onvoldoende om te spreken van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
Verdachte heeft verklaard dat hij aan beide kanten van de weg heeft gekeken of er fietsers wilden oversteken. Verdachte heeft het latere slachtoffer pas gezien op het moment dat deze zich voor zijn bus bevond. Uit de enkele omstandigheid dat verdachte, toen hij zich vergewiste van mogelijk overstekende fietsers, het slachtoffer niet heeft gezien, hoewel deze voor hem –zij het voor een zeer kort moment- wel zichtbaar moet zijn geweest, kan niet volgen dat verdachte aanmerkelijk onoplettend en met aanmerkelijke verwaarlozing van de geboden zorgvuldigheid heeft gereden (HR 29 april 2008, LJN BD0544). Nu ook overigens niet blijkt van omstandigheden die kunnen leiden tot het oordeel dat verdachte zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte dient derhalve van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken
4.3 Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Het subsidiair ten laste gelegde is toegesneden op artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 waarin wordt strafbaar gesteld het zich zodanig op de weg gedragen dat gevaar wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt, dan wel het verkeer wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Het gaat daarbij niet om de abstracte gevaarzetting/hinder, maar om de gevaarzetting/hinder in de concrete omstandigheden. Bij de vraag of een bepaalde handeling kan worden aangemerkt als gevaarzettend gaat het om de handeling in concreto in het licht van alle omstandigheden van het geval.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zijn snelheid aan de situatie ter plaatse had moeten aanpassen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bekend was met de situatie ter plaatse. Aan de linkerzijde van de weg bevindt zich een school die op het tijdstip dat verdachte daar langs reed “uit” was gegaan. Verdachte zag ook groepjes jongeren langs de weg staan. Verdachte had er rekening mee moeten houden dat er een fietser over kon steken.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte door met een gezien de situatie ter plaatse onverantwoord hoge snelheid de oversteek te naderen, gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt door zijn snelheid niet zodanig aan te passen, dat hij in staat was zijn bestelbus tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was. Hierdoor heeft een ongeval plaatsgevonden, waarbij het slachtoffer aan de gevolgen van zijn verwondingen is komen te overlijden. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
4.4 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
SUBSIDIAIR:
hij op 7 oktober 2008 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de Paxlaan,
wetende dat aan die weg een school gelegen is (welke gezien het tijdstip, ongeveer 15.15 uur, "uit" gaat)
terwijl er al meerdere groepjes personen aan weerszijden van die weg, ter hoogte van die school, stonden
de ter hoogte van het NOVA-college in die weg gelegen fietsoversteek is genaderd met een gezien de situatie ter plaatse onverantwoord hoge snelheid,
op een moment dat een fietser van die oversteek gebruik maakte en vervolgens
niet het door hem bestuurde motorrijtuig tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarop hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sancties
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich als bestuurder van een bestelbus schuldig gemaakt aan gevaarzetting in het verkeer. Verdachte heeft met een gezien de situatie ter plaatse onverantwoord hoge snelheid een fietsoversteek genaderd, waardoor een ongeval tussen de bestelauto van verdachte en de fiets van het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Bij dit ongeval is de bestuurder van de fiets, een 17-jarige jongen, overleden.
De verdachte is, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 14 mei 2009, niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte zichtbaar aangedaan was wanneer hij terugkeek op de dag van het ongeluk. Verdachte zal, evenals de nabestaanden van het slachtoffer, de rest van zijn leven met het gebeurde moeten leven. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij meerdere malen aan zowel politie als slachtofferhulp te kennen heeft gegeven contact te wensen met de nabestaanden van het slachtoffer, welk contact door miscommunicatie echter niet tot stand is gekomen.
Nu de eis van de officier van justitie is gebaseerd op een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, en de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, ziet zij aanleiding een straf op te leggen die afwijkt van de eis.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid dienen te worden opgelegd. De voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid strekt ertoe verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te begaan.
8. Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [vader slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de benadeelde partij geen concreet bedrag heeft gevorderd, zij reeds om deze reden niet in haar vordering kan worden ontvangen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c van het Wetboek van Strafrecht
5, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994
10. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het hem primair ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 400,-, (vierhonderd euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door acht (8) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Verklaart de benadeelde partij [vader slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Santen, voorzitter,
mrs. A.C.M. Rutten en K.G. Witteman, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.M.A. Richelle,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 oktober 2009.
Mr. A.C.M. Rutten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
*1 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal verkeersongevalsanalyse d.d. 28 maart 2009, foto 35 tot en met 38.
*2 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal verkeersongevalsanalyse d.d. 28 maart 2009.
*3 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 7 oktober 2008 (dossierpagina 23.2) en getuige [getuige 4] d.d. 7 oktober 2008 (dossierparagraaf 24.1).
*4 De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 16 oktober 2009 afgelegd.
*5 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], d.d. 7 oktober 2008 (dossierpagina 22.1)
*6 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3], d.d. 7 oktober 2008 (dossierpagina 20.1).
*7 De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 16 oktober 2009 afgelegd en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], d.d. 7 oktober 2008 (dossierpagina 22.1)
*8 De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 16 oktober 2009 afgelegd.
*9 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], d.d. 7 oktober 2008 (dossierpagina 23.1) en getuige [getuige 4] d.d. 7 oktober 2008 (dossierpagina 24.1).
*10 Het verslag betreffende een niet natuurlijke dood en het schouwverslag d.d. 7 oktober 2008 (dossierpagina 4.1 en 5.1 – 5.3)
*11 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, d.d. 7 oktober 2008 (dossierpagina 13.1) en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, d.d. 5 januari 2009 (dossierpagina 14.1).
*12 De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 16 oktober 2009 afgelegd.