ECLI:NL:RBHAA:2009:BK8455

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/5841 en 09/5850
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij beëindiging bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 29 december 2009 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, die sinds 16 juni 2004 een bijstandsuitkering ontving, had een kamer verhuurd aan een persoon genaamd [naam]. De gemeente Haarlem, als verweerder, heeft vastgesteld dat verzoekster en [naam] een gezamenlijke huishouding voeren, wat leidde tot de beëindiging van haar bijstandsuitkering per 27 juli 2009 en de intrekking daarvan per 16 juli 2009. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar dit werd door de gemeente niet-ontvankelijk verklaard.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de criteria voor een gezamenlijke huishouding volgens de Wet werk en bijstand (WWB). Hij concludeerde dat verzoekster en [naam] in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben en dat er voldoende aanwijzingen zijn dat zij zorgdragen voor elkaar, wat de conclusie van de gemeente ondersteunt. Verzoekster heeft de bevindingen van de gemeente betwist, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat haar ontkenningen niet voldoende onderbouwd waren om de rapportage van de gemeente in twijfel te trekken.

De voorzieningenrechter heeft ook de rol van de werkcoach W. Sipma in de zaak besproken, maar oordeelde dat de brief van de werkcoach geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Gezien de feiten en omstandigheden heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de besluiten van de gemeente te schorsen. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve criteria bij de beoordeling van gezamenlijke huishoudingen en de gevolgen daarvan voor de bijstandsverlening.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 - 5841 en 09-5850 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 december 2009
in de zaken van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. J. Kruseman, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2009, verzonden op 28 juli 2009, heeft verweerder de uitkering die verzoekster ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ontving, beëindigd per 27 juli 2009 en ingetrokken per 16 juli 2009, omdat is gebleken dat verzoekster m[naam] (hierna: [naam]) een gezamenlijke huishouding voert.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 30 juli 2009 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 25 september 2009 heeft W. Sipma, werkcoach te Haarlem, verzoekster onder meer geadviseerd een voorlopige voorziening aan te vragen bij de rechtbank.
Hiertegen heeft verzoekster op 5 oktober 2009 een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 10 november 2009, verzonden op 11 november 2009 heeft verweerder het bezwaar van 30 juli 2009 ongegrond en dat van 5 oktober 2009 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 26 november 2009 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nr. AWB 09-5840 WWB.
Bij besluit van 11 november 2009 heeft verweerder de op 26 oktober 2009 gedateerde aanvraag van verzoekster om toekenning van een WWB-uitkering afgewezen, primair omdat sprake is van een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding en subsidiair omdat verzoekster geen gewijzigde feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat geen sprake meer is van een gezamenlijke huishouding.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 17 november 2009 een bezwaarschrift ingediend.
Bij brief van 26 november 2009 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster heeft bij brief van 17 december 2009 de gronden van haar verzoeken aangevuld. Omdat sprake is van twee verschillende besluiten, is eveneens sprake van twee verschillende verzoeken om voorlopige voorziening.
De zaken zijn gelijktijdig behandeld ter zitting van 23 december 2009, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door C. Kreukniet, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Verzoekster ontving vanaf 16 juni 2004 een bijstandsuitkering naar de norm van alleenstaande, met een toeslag. Zij heeft vanaf 2 oktober 2008 een kamer verhuurd aan [naam]. In verband hiermee heeft verzoekster een handgeschreven huurovereenkomst aan verweerder overgelegd, waarin is opgenomen dat [naam] wekelijks € 50,00 aan verzoekster betaalt voor gebruik van een kamer. De toeslag van verzoekster is door verweerder aangepast. In het kader van een onderzoek naar cliënten in de bijstand met een afwijkende toeslag heeft verweerder verzoekster op 16 juli 2009 gesproken over haar woonsituatie en de inschrijving van de huurder [naam] op haar adres. Aansluitend is een huisbezoek gebracht aan de woning van verzoekster, waar de situatie is aangetroffen zoals zij deze in voormeld gesprek had beschreven. De medewerkers handhaving hebben op 16 juli 2009 een rapportage opgesteld. Vervolgens heeft verweerder het recht op uitkering van verzoekster met ingang van 27 juli 2009 beëindigd en vanaf 16 juli 2009 ingetrokken, omdat verzoekster niet langer als zelfstandig subject van bijstand aangemerkt kan worden. Zij voert een gezamenlijke huishouding met [naam], van wie verweerder heeft vastgesteld dat hij een inkomen heeft boven de bijstandsnorm voor gehuwden. Verweerder heeft het primaire besluit in bezwaar gehandhaafd.
2.2 Op 25 september 2009 heeft verzoekster zich gemeld bij het UWVWerkbedrijf voor de aanvraag van een WWB-uitkering. Zij heeft toen een gesprek gehad met haar werkcoach, W. Sipma. Deze heeft verzoekster geadviseerd bij de rechtbank een voorlopige voorziening te vragen. Dit advies staat in een ongedateerde brief. Het hiertegen gerichte bezwaar van verzoekster is door verweerder niet-ontvankelijk verklaard.
2.3 Op 26 oktober 2009 heeft verzoekster (opnieuw) een aanvraag ingediend om toekenning van een WWB-uitkering. Verweerder heeft vervolgens op 3 november 2009 met verzoekster een gespek gevoerd. Hierna heeft hij op 11 november 2009 het afwijzende primaire besluit genomen.
2.4 Verzoekster kan zich niet met de bestreden besluiten verenigen. Zij ontkent dat zij met [naam] een gezamenlijke huishouding voert en zij bestrijdt de weergave door verweerder van het gesprek op 16 juli 2009 en de bevindingen van het huisbezoek. In dit verband verwijst verzoekster naar hetgeen zij naar voren heeft gebracht ter zitting van de voorzieningenrechter in de zaak met reg. nr. AWB 09-4889. Ook wijst zij op een verklaring van [naam], gedateerd 3 december 2009. Daarnaast wijst verzoekster erop dat [naam] inmiddels een andere kamer in haar woning bewoont, waarin hij al zijn spullen heeft staan. Hij kookt daar ook. Volgens verzoekster is sprake van een relevante wijziging in haar omstandigheden die een nieuw huisbezoek zou hebben gerechtvaardigd. In dit verband wijst verzoekster op de uitspraak van de rechtbank van 8 oktober 2009 in de zaak AWB 09-1789. Ten onrechte heeft verweerder geen nieuw huisbezoek afgelegd. Tot slot stelt verzoekster dat de brief van de werkcoach wel degelijk een afwijzing van haar aanvraag behelst.
2.5 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.6 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.7 Ingevolge het bepaalde in het derde lid van artikel 3 WWB wordt als een gemeenschappelijke huishouding aangemerkt twee personen die hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Blijkens de wetsgeschiedenis en de bij dit artikel ontwikkelde jurisprudentie vindt toetsing plaats door beoordeling van alle zich ten aanzien van de betrokkenen voordoende waarneembare feiten en omstandigheden die niet van subjectieve aard zijn. De persoonlijke opvatting over de relatie is niet relevant; maatgevend is of objectief gezien aan de wettelijke criteria wordt voldaan.
2.8 Niet in geschil is dat verzoekster en [naam] in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Voorts is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verweerder zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld, dat in het geval van verzoekster en [naam] sprake is van een gezamenlijke huishouding. De door verweerder opgestelde rapportage van 20 juli 2009 biedt hiervoor voldoende aanknopingspunten. Hieruit blijkt immers, dat verzoekster en [naam] gezamenlijk eten, gezamenlijk boodschappen doen, gezamenlijk op familiebezoek gaan en dat [naam] in verzoeksters tuin het gras dat tussen de tegels groeit, verwijdert, terwijl de fraudepreventiemedewerkers van verweerder voorts hebben geconstateerd dat de kamer van [naam] niet is ingericht om te koken, tv te kijken of om bezoek te ontvangen. Voorts heeft verzoekster op 26 oktober 2009 ter zitting bij de voorzieningenrechter verklaard, dat [naam] ongeveer twee keer per week ’s avonds bij haar eet en dat zij twee keer per week samen met [naam] boodschappen doet, omdat verzoekster vanwege reuma haar zware boodschappen niet kan tillen.
2.9 Verzoekster heeft de inhoud van voormelde rapportage weliswaar bestreden, maar dit heeft zij slechts gedaan door uitsluitend te ontkennen dat wat in die rapportage staat ook zo door verzoekster is gezegd. De voorzieningenrechter hecht echter niet die waarde aan verzoeksters ontkenning die zij hieraan toegekend wil zien. Immers, ten tijde van de hoorzitting op 8 oktober 2009 heeft verzoekster de inhoud van voormelde rapportage niet uitdrukkelijk betwist, hoewel zij daartoe op dat moment ruim de gelegenheid had. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter verzoeksters enkele betwisting, zonder nadere onderbouwing, onvoldoende zwaarwegend om de inhoud van de rapportage in twijfel te trekken.
2.10 Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de (ongedateerde) brief van de werkcoach geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze brief is immers geen beslissing van een bestuursorgaan. Verweerder heeft verzoeksters bezwaar hiertegen dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.11 Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding over te gaan tot schorsing van de beslissing op bezwaar van 11 november 2009. De voorzieningenrechter wijst het verzoek met reg. nr. AWB 09-5841 WWB dan ook af.
2.12 Voorts heeft verweerder de nieuwe aanvraag van verzoekster van 26 oktober 2009 primair afgewezen, omdat er sprake is van een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding, nu eerder is vastgesteld dat in het geval van verzoekster sprake is van een gezamenlijke huishouding en er nog geen twee jaar zijn verstreken. Verweerder heeft in dit verband gewezen op artikel 3, vierde lid, WWB. In dit artikel is onder a. onder meer bepaald, dat een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig wordt geacht, indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en in de periode van twee jaar voorafgaand aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt.
2.13 Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de gezamenlijke huishouding die verzoekster met [naam] voert, volgt dat zij in ieder geval vanaf 16 juli 2009 voor de verlening van bijstand als gehuwd hadden moeten worden aangemerkt. Nu niet in geschil is dat verzoekster en [naam] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en de in artikel 3, vierde lid, onder a, WWB vermelde periode van twee jaar voorafgaande aan de bijstandsaanvraag nog niet is verstreken, heeft verweerder verzoeksters aanvraag van 26 oktober 2009 terecht afgewezen onder verwijzing naar genoemd artikel van de WWB. Verzoekster kan immers vanwege het bestaan van een gezamenlijke huishouding niet als zelfstandig subject van bijstand worden aangemerkt.
2.14 Dit leidt tot de conclusie dat er geen aanleiding bestaat om over te gaan tot schorsing van het (primaire) besluit van 11 november 2009. Het feit dat er zich inmiddels een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in die zin dat [naam] nu in een grotere kamer woont en dat hij daar zelf kookt, kan in het voorgaande geen verandering brengen. Verzoekster kan hierdoor immers het onweerlegbaar rechtsvermoeden niet doorbreken. Verwijzing door verzoekster naar de uitspraak van de rechtbank in de zaak met reg. nr. AWB 09-1789 kan dit evenmin, terwijl ook de verklaring van [naam] van 3 december 2009 geen afbreuk kan doen aan het onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding.
2.15 Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt tot de conclusie dat beide verzoeken om voorlopige voorziening moeten worden afgewezen.
2.16 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst beide verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, en op 29 december 2009 openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.