ECLI:NL:RBHAA:2009:BK7929

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
5 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-700105-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige door verdachte in box onder flatgebouw

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 5 november 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte heeft een vriendje van zijn zoon, een kwetsbare jongen van 14 jaar, meegenomen naar een box onder zijn flat en daar seksuele handelingen bij hem verricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat de jongen in hem had als vader van een vriendje. De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en dat hij dit delict heeft gepleegd tijdens de proeftijd van die eerdere veroordeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, maar het subsidiair tenlastegelegde feit bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, het slachtoffer, tot een bedrag van € 1125,-. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelast, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit tijdens de proeftijd. De rechtbank heeft de ernst van de zaak benadrukt, gezien de impact op het slachtoffer en de herhaling van delict gedrag door de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700105-09 en 700091-08
Uitspraakdatum: 5 november 2009
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 oktober 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 01 februari 2009 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (geboren: [geboortedatum]) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit
- het (intiem) masseren van die [slachtoffer] en/of
- het vastpakken van de penis van die [slachtoffer] en/of
- het masturberen van die [slachtoffer], althans het op en neer bewegen van de penis van die [slachtoffer] en/of
- het in de mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en/of
- het pijpen van die [slachtoffer]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
- het in zijn hoedanigheid als vader van een vriend(je) van die [slachtoffer] die [slachtoffer] vragen hem te helpen bij het klussen in een schuur/box, aldus/daarbij misbruik makend/ gebruik makend van (een) uit feitelijke verhouding(en) voortvloeiend overwicht en/of het uit verdachtes leeftijd voortvloeiende fysieke en/of geestelijke overwicht en/of
- het vastpakken van die [slachtoffer] en/of het (vervolgens) tegen die [slachtoffer] zeggen dat deze moest gaan zitten en/of het (hierna) op zijn, verdachtes, schoot laten zitten van die [slachtoffer] en/of - het aan die [slachtoffer] geven van een geldbedrag van 10 euro, althans een geldbedrag, en/of (waarbij) verdachte tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "Dit blijft tussen ons";
Subsidiair
hij op of omstreeks 1 februari 2009 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer] (geboren: [geboortedatum]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd (in een schuur/box), bestaande uit
- het (intiem) masseren van die [slachtoffer] en/of
- het vastpakken van de penis van die [slachtoffer] en/of
- het masturberen van die [slachtoffer], althans het op en neer bewegen van de penis van die [slachtoffer] en/of
- het in de mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en/of
- het pijpen van die [slachtoffer].
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en met de bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende een proeftijd van 3 jaar verplicht contact heeft met de Reclassering, ook als dat een behandeling bij De Waag inhoudt. Tenslotte heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 875,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4. Bewijs
4.1 Vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen hetgeen verdachte onder primair ten laste is gelegd. Uit het dossier en bij het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat er sprake is geweest van aanwending van geweld, bedreiging met geweld of van andere feitelijkheden om aangever [slachtoffer] te dwingen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Verdachte moet dan ook van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
4.2 Bewijsmiddelen *1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen. Daaruit blijkt het volgende:
Op 1 februari 2009 is aangever [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], door verdachte bij zijn woning opgehaald. Verdachte is met aangever in zijn auto via het postkantoor aan de [adres], waar verdachte geld moest halen, naar zijn flatwoning, [adres], gereden. *2 Verdachte heeft om 13.50 uur geld opgenomen bij de giromaat bij het postkantoor aan de [adres]. *3
De reistijd van die giromaat aan de [adres] naar [adres], de woning van verdachte, bedraagt maximaal 6 minuten. *4
Uit de beelden van de bewakingscamera van het flatgebouw [adres], blijkt dat verdachte en aangever om 14.17 uur werkelijke tijd vanaf de straat de buitenste toegangshal betreden en via de lifthal/het trappenhuis de lift instappen. Om 14.18 uur is te zien dat verdachte en aangever uit de lift stappen en in de richting van de galerij lopen. *5
Daarvoor zijn verdachte en aangever naar de box van verdachte, die via een deur naast de toegangsdeur van dat flatgebouw bereikbaar is, gegaan. Daar heeft verdachte aangever op zijn schoot laten plaatsnemen en heeft hij hem een steeds intiemer wordende massage gegeven. Verdachte is aangever onder zijn kleding gaan masseren en is met zijn hand in de broek van aangever, die nog aangekleed was, gegaan. Verdachte heeft de penis van aangever vastgepakt en heeft aangever gemasturbeerd. Hij heeft aangever vervolgens omhoog getild en hem omgedraaid, zodat hij tegenover hem kwam te staan met zijn gezicht naar verdachte toe. Verdachte heeft de knoop van aangevers broek los gedaan en aangevers spijkerbroek, trainingsbroek en onderbroek omlaag gedaan. Verdachte heeft aangevers penis in zijn mond gedaan en hem gepijpt. Aangever is hierbij klaargekomen. *6
Het NFI heeft onderzoek gedaan naar een monster, genomen van de binnenzijde van de voorzijde van de onderbroek die het slachtoffer – naar bij onderzoek is gebleken – heeft gedragen ten tijde van de hiervoor genoemde ontuchtige handelingen. Hieruit is gebleken dat het daarop aangetroffen sperma van het slachtoffer is. Ook is er een mengprofiel verkregen, waarvan het slachtoffer één van de celdonoren kan zijn. De kans dat een willekeurige andere persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Onder de aanname dat het slachtoffer daadwerkelijk één van beide celdonoren is, is het DNA-profiel van de tweede donor afgeleid. Het DNA-profiel van verdachte komt overeen met dit afgeleide profiel. De kans dat dit afgeleide DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van een willekeurig persoon is kleiner dan één op de miljard. *7
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verklaringen van aangever en van zijn moeder tegenstrijdig en ongeloofwaardig zijn en niet als bewijs kunnen dienen.
De rechtbank deelt dit standpunt niet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat zij geen tegenstrijdigheden die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van aangever en zijn moeder heeft kunnen ontdekken in de twee verklaringen. Voor zover de raadsman doelt op de verklaring van de moeder van aangever dat verdachte en aangever na 14.00 uur bij hun huis zijn weggereden, merkt de rechtbank op dat dit berust op een kennelijke vergissing van de moeder van aangever, aangezien zowel verdachte als aangever hebben verklaard dat zij - na van dat huis te zijn weg gereden - eerst langs de geldautomaat zijn gegaan en op grond van de bewijsmiddelen vast staat dat de transactie bij die geldautomaat die dag heeft plaatsgevonden om 13.50 uur. In het licht van de maximaal gereden afstanden, zoals door de politie in het proces-verbaal aangegeven, en de vertrektijd van verdachte met aangever van de woning van aangever respectievelijk het tijdstip van betreden van de lift van het flatgebouw waarin verdachte woont, acht de rechtbank – anders dan de raadsman heeft betoogd – de beschikbare tijd voor het plegen van de ontuchtige handelingen in de flatbox voldoende.
De rechtbank ziet dan ook geen reden deze verklaring van aangever als ongeloofwaardig aan te merken en acht deze bruikbaar voor het bewijs. Daaraan doet niet af dat aangever in zijn verklaring spreekt over seksueel misbruik, welke terminologie – naar de raadsman heeft betoogd – niet past bij een 14 jarige die op de mavo zit, temeer niet nu de verklaring van aangever steun vindt in de bevindingen van het NFI. Evenmin doen daaraan af de andere omstandigheden die de raadsman heeft aangevoerd ter betwisting van de verklaring van aangever.
De rechtbank acht de verklaring van aangever temeer geloofwaardig, nu uit die verklaring naar voren komt dat aangever verdachte wel aardig vindt en aan die verklaring in het geheel geen argument kan worden ontleend, op grond waarvan – zoals verdachte suggereert – zou moeten worden geconcludeerd dat aangever in strijd met de waarheid een belastende verklaring tegen hem heeft afgelegd om een schadevergoeding te claimen. Zou dat wel het geval zijn geweest dan zou het immers voor de hand hebben gelegen dat aangever met zijn ouders niet midden in de nacht, kort nadat hij hun van het gebeuren op de hoogte had gebracht, maar overdag, naar de politie zou zijn gegaan om melding te maken van jegens hem door verdachte gepleegde ontucht en dan zou het in de rede hebben gelegen dat aangever zijn aangifte zou hebben aangedikt om een zo hoog mogelijke schadevergoeding te krijgen.
De door verdachte afgelegde verklaring omtrent het motief van aangever om een valse verklaring af te leggen, is daarentegen ongeloofwaardig, nu die verklaring iedere onderbouwing mist en uit het onderzoek geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat aangever op de hoogte was van de eerdere veroordeling van verdachte voor een soortgelijk delict.
De verklaring van verdachte dat er geen ontuchtige handelingen tussen hem en het slachtoffer hebben plaats gevonden, is verder ook ongeloofwaardig, in het licht van het gegeven dat verdachte die dag om 05.20 uur aangever heeft gesmst om af te spreken naar Beverwijk te gaan, vervolgens vlak voor hij aangever – naar hij zegt – daartoe ophaalt drie keer telefonisch contact met hem heeft, terwijl aangever uiteindelijk – in weerwil van die gemaakte afspraak - niet meegaat naar Beverwijk.
Ten aanzien van het DNA-rapport heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat dit onvolledig is en bepaalde vragen onbeantwoord laat. In de visie van de verdediging kan het rapport niet als bewijs dienen, nu een mengprofiel een lagere bewijswaarde heeft dan een volledig profiel, maar het rapport in strijd hiermee dezelfde matchkans als bij een volledig profiel noemt.
De rechtbank stelt voorop dat, anders dan de raadsman meent, het door het NFI ingestelde onderzoek volledig is geweest.
De rechtbank overweegt dat geen feiten of omstandigheden zijn gebleken om aan de juistheid van de inhoud van het rapport en de daarin getrokken conclusies te twijfelen. [getuige-deskundige] van het NFI, als getuige-deskundige gehoord door de rechter-commissaris, heeft – in aanwezigheid van en ondervraagd door de raadsman – een deugdelijk onderbouwde toelichting op en nadere onderbouwing gegeven van de inhoud van en de conclusies in haar rapport. Daartegenover staat dat aan de stelling van de raadsman dat een mengprofiel een lagere bewijswaarde heeft dan een volledig profiel bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing, moet worden voorbijgegaan.
4.3 Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 1 februari 2009 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, in een box ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit
- het intiem masseren van die [slachtoffer] en
- het vastpakken van de penis van die [slachtoffer] en
- het masturberen van die [slachtoffer] en
- het in de mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en
- het pijpen van die [slachtoffer].
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt, ontuchtige handelingen plegen.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 15 oktober 2009 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft een vriendje van één van zijn zoons, – naar de rechtbank uit het requisitoir van de officier van justitie heeft begrepen – een kwetsbare jongen van 14 jaar, meegenomen naar een box onder het flatgebouw waarin hij woont en daar seksuele handelingen bij hem heeft verricht door hem intiem te masseren, te masturberen en te pijpen. Verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat deze jongen in hem als vader van een vriendje stelde. Hij heeft daarbij deze jongen de mogelijkheid ontnomen op zijn eigen wijze en in zijn eigen tempo zijn seksualiteit te ontdekken.
Dit is een zeer ernstig feit dat naast veel angst en verwarring bij het slachtoffer ook – naar de ervaring leert – grote en langdurige psychische problemen kan veroorzaken. Blijkens de slachtofferverklaring heeft deze gebeurtenis maanden later nog steeds veel invloed op zijn functioneren.
De rechtbank houdt ten nadele van verdachte rekening met het feit dat hij eerder is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor een soortgelijk feit en dat hij dit feit in de proeftijd heeft begaan. Daarnaast houdt de rechtbank er ten nadele van verdachte rekening mee dat verdachte die het te zijnen laste bewezen verklaarde feit ontkent, het slachtoffer dat in zijn verhoor ervan blijk heeft gegeven dat hij verdachte wel aardig vindt, ervan beschuldigt dat hij een leugenachtige en belastende verklaring tegen verdachte heeft afgelegd, omdat hij uit was op een schadevergoeding.
De officier van justitie heeft – overeenkomstig het advies van de reclassering en ondanks het feit dat verdachte het thans bewezen verklaarde feit heeft begaan in de proeftijd – gerekwireerd tot oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat zij het ter voorkoming van herhaling van belang acht dat verdachte, die ontvankelijk is voor reclasseringsbegeleiding, door de reclassering begeleid kan blijven worden. De rechtbank verenigt zich met dit standpunt, zij het dat de rechtbank de duur van de proeftijd op vijf jaren zal stellen. De rechtbank komt tot een proeftijd van die duur, nu sprake is van herhaling van een soortgelijk zedenmisdrijf en dit misdrijf is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van het slachtoffer, als gevolg waarvan er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van jeugdige personen.
Op grond van al het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te noemen straf moet worden opgelegd. Op grond van de omstandigheid dat verdachte in de proeftijd van een veroordeling voor een soortgelijk feit zich andermaal heeft schuldig gemaakt aan het thans bewezen verklaarde zedendelict en in aanmerking genomen dat verdachte niet alleen het thans bewezen verklaarde feit ontkent, maar daarbij het slachtoffer ervan beschuldigt dat hij om een schadevergoeding te krijgen, een valse aangifte tegen verdachte heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat er ernstige vrees bestaat dat verdachte – op vrije voeten zijnde – zich andermaal aan een soortgelijk feit zal schuldig maken. Daarom zal de rechtbank de gevangenneming van verdachte bevelen, welk bevel afzonderlijk zal worden geminuteerd.
8. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2525,- ingediend tegen verdachte wegens schade die zij als gevolg van het onder 1 tenlastegelegde feit zou hebben geleden. Van dit bedrag bedraagt de vordering wegens materiële schade € 125,- en die wegens immateriële schade € 2400,- Ter terechtzitting is deze vordering gematigd tot een bedrag van € 1125,-.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder subsidiair bewezenverklaarde feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van de schade billijk voor.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder subsidiair bewezenverklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, te weten € 1125,-.
9. Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van 30 mei 2008 in de zaak met parketnummer 15/700091-08 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Haarlem verdachte ter zake van ontucht met een aan zijn zorg en opleiding toevertrouwde minderjarige veroordeeld tot – onder meer – een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van die proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Om die reden zal de rechtbank, gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelasten.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 14a, 14b, 14c, 36f, 247.
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN.
Beveelt dat een gedeelte, groot ZES (6) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, en stelt daarbij een proeftijd vast van vijf jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien:
– verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
– verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, thans in de persoon van [naam], ook als dit inhoudt dat verdachte deelneemt aan een behandeling bij De Waag.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de gevangenneming van verdachte.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 1125,- en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer], voornoemd, rekeningnummer [nummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 1125,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 21 dagen hechtenis.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie en gelast de tenuitvoerlegging van de in voorwaardelijke vorm opgelegde gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) MAANDEN, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank d.d. 30 mei 2008 in de zaak met parketnummer 15/700091-08.
12. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.E.A. Toeter, voorzitter,
mrs. D.G.M. van den Hoogen en W.B. Klaus, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T. Alexander,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 november 2009.
Mrs. Van den Hoogen en Klaus zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
*1 De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
*2 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], p. 24 en proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 30.
*3 Proces-verbaal van bevindingen, p. 10.
*4 Proces-verbaal van bevindingen, p. 12.
*5 Proces-verbaal van bevindingen, p. 9.
*6 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], p. 24 en proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], p. 27.
*7 Deskundigenrapport van vast gerechtelijk deskundige [getuige-deskundige] van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 7 april 2009.