2.1 Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Staatsblad 2009, 383) in werking getreden. Afdeling 8.2.4.A van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt deel uit van deze wetswijziging. Ingevolge artikel III, tweede lid, van de wet Dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, blijft op een bezwaar- of beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat is ingediend vóór het tijdstip waarop afdeling 8.2.4A van toepassing is geworden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing. Nu het beroepschrift is ingediend op 27 november 2009, is het recht over het niet tijdig beslissen van toepassing zoals dat geldt vanaf 1 oktober 2009.
2.2 Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2.3 Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
2.4 Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2.5 Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra: a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en, b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. Ingevolge artikel 6:12, vierde lid, Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
2.6 Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
2.7 Verweerder heeft bij brief van 7 december 2009 aan de rechtbank medegedeeld dat de beslistermijn ingevolge artikel 7:10 Awb is overschreden. Dit doordat de afhandelingstermijn nadelig is beïnvloed door het grote aantal ingediende bezwaar- en beroepschriften in verhouding tot de ongewijzigde personele bezetting. Verweerder heeft voorts aangegeven dat, naar het zich laat aanzien, een beslissing op het bezwaarschrift te verwachten zal zijn in december 2009/januari 2010.
2.8 De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden.
2.9 De rechtbank stelt voorts vast dat eiser verweerder bij brief van 12 november 2009 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is.
2.10 Gelet op het vorenstaande is het beroep ontvankelijk en is sprake van overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank acht geen onderzoek ter zitting noodzakelijk en zal met toepassing van artikel 8:54 Awb het beroep gegrond verklaren.
2.11 Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar te nemen.
2.12 De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00.
2.13 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 109,25 (1 punt x factor 0,25 x € 437,00) als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van zeer gering gewicht is, nu dit geding slechts betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn is overschreden.
2.14 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,00 dient te vergoeden.
3. Beslissing