ECLI:NL:RBHAA:2009:BK5645

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
3 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/1510
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van processtukken aan benadeelde partij in het kader van strafrechtelijk onderzoek Klimop

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 3 februari 2009 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift van een benadeelde partij, vertegenwoordigd door mr. R.D. van Heffen, tegen de beslissing van de officier van justitie om geen processtukken te verstrekken. Het bezwaarschrift was ingediend naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek, bekend als het onderzoek Klimop, dat betrekking had op mogelijke corruptie bij commerciële vastgoedtransacties. De rechtbank heeft vastgesteld dat de benadeelde partij zich op 18 februari 2008 heeft gevoegd in het onderzoek en dat zij recht heeft op kennisneming van relevante processtukken, zoals bepaald in artikel 51d van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De officier van justitie had eerder geweigerd om stukken te verstrekken, met als argument dat het opsporingsonderzoek nog gaande was en dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen in het geding was. De rechtbank oordeelde echter dat de officier van justitie niet voldoende had onderbouwd waarom de verstrekking van de stukken niet mogelijk was en dat er een belangenafweging gemaakt moest worden. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en bepaalde dat de officier van justitie binnen vier weken opnieuw moest beslissen over de verstrekking van de processtukken, met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank. De rechtbank benadrukte dat het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet zonder meer het belang van de benadeelde partij bij kennisneming kan overschaduwen, en dat er een zorgvuldige afweging gemaakt moet worden per processtuk.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige raadkamer
Registratienummer: 08/1510
Parketnummer: 15/996536-06 en andere (onderzoek Klimop)
Uitspraakdatum: 3 februari 2009
beschikking (art. 51d Sv)
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 19 november 2008 is op de griffie van de rechtbank Haarlem ingekomen een bezwaarschrift, ongedateerd, van mr. R.D. van Heffen, gemachtigde van
[benadeelde 1],
GEVESTIGD TE [vestigingsplaats],
[benadeelde 2],
GEVESTIGD TE [vestigingsplaats],
[benadeelde 3],
GEVESTIGD TE [vestigingsplaats],
hierna te noemen belanghebbende,
domicilie kiezende te [adres], ten kantore van mr. R.D. van Heffen voornoemd.
Het bezwaarschrift is gericht tegen de afwijzende beslissing van de officier van justitie d.d. 6 november 2008 op het verzoek van belanghebbende voornoemd, gedaan bij brief van 13 oktober 2008, om als benadeelde partij afschrift of inzage te verkrijgen van (een genoemde selectie van) de voor hen relevante processtukken, opgemaakt in het kader van een door het openbaar ministerie geëntameerd strafrechtelijk onderzoek naar (onder andere) mogelijke corruptie bij commerciële vastgoedtransacties, waarbij onder meer een aantal oud-medewerkers of oud-directieleden van [benadeelde 1] en andere vastgoedondernemingen door het openbaar ministerie als verdachten zijn aangemerkt (onderzoek Klimop).
Op 8 januari 2009 is dit bezwaarschrift in raadkamer met gesloten deuren behandeld.
Voor belanghebbende is verschenen mr. R.D. van Heffen, voornoemd, alsmede [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
Tevens waren aanwezig de officieren van justitie mr. D.Y. Goudriaan en
mr. R.H. Broekhuijsen.
Van het verhandelde ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal gemaakt. De inhoud daarvan wordt als hier ingelast beschouwd.
2. Overwegingen
Standpunten
De officier van justitie heeft zich in zijn beslissing van 6 november 2008 op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie op dit moment geen stukken kan verstrekken aan [belanghebbende]. Hierbij is verwezen naar het eerder ingenomen standpunt van het Openbaar Ministerie, verwoord in de raadkamer van 15 mei 2008 naar aanleiding van een eerder ingediend verzoek van belanghebbende daartoe en de beschikking van de rechtbank Haarlem van 19 juni 2008. Voorts is overwogen dat ten aanzien van alle verzochte processtukken onveranderd geldt dat, nu het opsporingsonderzoek nog gaande is en er nog geen vervolgingsbeslissingen genomen zijn, het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen, genoemd in artikel 51d, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), aan verstrekking aan belanghebbende in de weg staat. Ten aanzien van een deel van de verzochte processtukken geldt bovendien dat het onderzoeksbelang zich nog tegen verstrekking verzet.
Ter zitting heeft de officier van justitie zijn beslissing -zakelijk weergegeven- als volgt aangevuld en toegelicht. De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat niet artikel 51d Sv van toepassing is op het verzoek tot verstrekking van stukken, maar de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (WJSG). De WJSG verbiedt in het algemeen de verstrekking van stukken tot het moment dat de zaak is beoordeeld. Eerst nadat de zaak door het Openbaar Ministerie beoordeeld is en een vervolgingsbeslissing genomen is, ontstaat de mogelijkheid voor de benadeelde partij zich te voegen. In het onderzoek Klimop moeten, uitgezonderd de zaak tegen [hoofdverdachte], de vervolgingsbeslissingen nog genomen worden. Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat, mocht artikel 51d Sv van toepassing zijn, het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen thans aan kennisneming in de weg staat. Het betreft dan niet alleen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van verdachten, maar ook die van betrokken derden. Het onderzoeksbelang verzet zich daarnaast tegen kennisneming van die gedeelten in het onderzoek waarin nog actieve opsporing plaatsvindt.
Voor een groot gedeelte is het opsporingsonderzoek klaar. De verwachting is dat de vervolgingsbeslissingen over een aantal maanden genomen worden. Dat zou het moment kunnen zijn dat de relevante onderdelen van het procesdossier aan de benadeelden ter beschikking kunnen worden gesteld, aldus de officier van justitie.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat belanghebbende recht heeft op stukken, verzoekt de officier van justitie de raadkamer om, in het belang van het onderzoek, de officier van justitie de selectie van de te verstrekken stukken te laten maken.
Belanghebbende heeft aangevoerd –zakelijk weergegeven- dat artikel 51d Sv van toepassing is, nu zij zich op 18 februari 2008 heeft gesteld als benadeelde partij in het onderzoek Klimop. Belanghebbende heeft - hetgeen ook niet in geschil is - een belang bij kennisneming van de voor haar relevante processtukken -met name van de vijf onderscheiden categorieën- en dat belang kan niet, zonder concrete afweging en nadere motivering, geheel opzij worden gezet onder de enkele verwijzing naar het onderzoeksbelang of het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Ten aanzien van het onderzoeksbelang benadrukt belanghebbende dat, daargelaten dat in het geheel niet onderbouwd is ten aanzien van welke stukken en waarom het onderzoeksbelang aan verstrekking van stukken in de weg zou staan, er sinds november 2007 stukken uit het opsporingsonderzoek met regelmaat in de landelijke media gepubliceerd zijn, zodat niet valt in te zien dat het onderzoeksbelang geschaad zou kunnen worden. Voorts is het onderzoek, naar ook door het Openbaar Ministerie is aangegeven, inmiddels grotendeels afgerond. Ten aanzien van het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer voert belanghebbende aan dat deze grond niet beoogt de identiteit van verdachten te beschermen, maar slechts ziet op processtukken aangaande de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Wettelijk kader
Ten aanzien van de vraag welk wettelijk kader op het verzoek van belanghebbende van toepassing is, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 51d Sv geen toepassing kan hebben in die fase van een strafzaak waarin nog geen sprake is van een vervolging. In die fase is op een verzoek om kennisneming van stukken de Wet Politieregisters dan wel de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van toepassing. Vanaf het moment dat het Openbaar Ministerie jegens een verdachte een daad van vervolging verricht, is sprake van een vervolging, en is op een nadien gedaan verzoek om kennisneming van stukken, gedaan door een benadeelde partij, artikel 51d Sv van toepassing.
Uit het raadkamerdossier blijkt dat belanghebbende zich op 18 februari 2008 gevoegd heeft als benadeelde partij ten aanzien van schade die zij geleden heeft door toedoen van strafbaar handelen van verschillende natuurlijke en rechtspersonen bij/door het sluiten en afwikkelen van diverse (commerciële) vastgoedtransacties in de periode tussen 1995 en 2007. Voorts blijkt dat belanghebbende op 1 oktober 2008 aangifte heeft gedaan tegen [hoofdverdachte], [verdachte 1], [verdachte 2], [verdachte 3], [verdachte 4], [verdachte 5] en [verdachte 6] alsmede tegen bepaalde rechtspersonen terzake van mogelijk (in georganiseerd verband) (mede)plegen van oplichting, valsheid in geschrift en/of gebruikmaking van valse geschriften, heling en/of witwassen, (passieve) niet-ambtelijke omkoping of verduistering (in dienstbetrekking), dan wel aan medeplichtigheid aan deze feiten.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat belanghebbende zich wenst te voegen als benadeelde partij in het zogenaamde onderzoek Klimop, in elk geval in de (eventuele) strafzaken tegen voornoemde personen.
Volgt de vraag of ten aanzien van deze personen sprake is van een vervolging. Uit informatie van de officier van justitie, alsmede uit de rechtbank ambtshalve bekende informatie, is de rechtbank gebleken dat de officier van justitie ten aanzien van [hoofdverdachte], [verdachte 1], [verdachte 5] en [verdachte 6] de inbewaringstelling, alsmede de gevangenhouding gevorderd heeft, hetgeen in deze zaken geleid heeft tot voorlopige hechtenis.
Het vorderen van de inbewaringstelling is een daad van vervolging, waarmee de strafvervolging in elk geval een aanvang neemt. Ten aanzien van [hoofdverdachte], [verdachte 1], [verdachte 5] en [verdachte 6] is dan ook een vervolgingsbeslissing genomen en een strafvervolging gaande. Dat de beslissing tot verdere vervolging dan wel dagvaarding, uitgezonderd [hoofdverdachte], nog niet genomen is, maakt het voorgaande niet anders.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat artikel 51d Sv op het verzoek van belanghebbende van toepassing is, voor zover het verzoek betreft de voor hen relevante processtukken die zich in de dossiers van [hoofdverdachte], [verdachte 1], [verdachte 5] en [verdachte 6] bevinden.
Beoordeling
Ingevolge artikel 51d, eerste lid, Sv heeft de benadeelde partij in beginsel recht op kennisneming van processtukken waarbij zij belang heeft. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de officier van justitie de benadeelde partij de kennisneming van bepaalde processtukken kan onthouden in -voor zover in de voorliggende zaak van belang- het belang van het onderzoek, dan wel in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank is van oordeel dat uit de redactie en de wetsgeschiedenis van artikel 51d Sv blijkt dat de wetgever is uitgegaan van een in belang toenemende rol voor de benadeelde partij in het strafproces, hetgeen zich vertaalt in een ‘verstrekken, tenzij’. Dat betekent dat, bij onthouding van kennisneming van processtukken, een inzichtelijke belangenafweging gemaakt moet worden. De officier van justitie zal, wil hij een benadeelde partij de kennisneming van bepaalde processtukken onthouden, per processtuk, in elk geval per categorie processtukken, moeten aangeven welk belang in het geding is en waarom dit belang zwaarder weegt dat het belang van de benadeelde partij bij kennisneming daarvan.
In de voorliggende zaak heeft de officier van justitie verzuimd een dergelijke onderscheiding en afweging te maken. Niet kenbaar is welk(e) (categorie) processtuk(ken), genoemd in het verzoek om kennisneming, om welke reden aan belanghebbende onthouden is danwel zijn. Dat maakt dat de rechtbank niet in staat is te beoordelen of de door de officier van justitie genomen beslissing een juiste is.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de officier van justitie opnieuw zal moeten bezien, in elk geval voor de vijf specifiek genoemde categorieën processtukken, of de onthouding van kennisneming van die stukken aan belanghebbende gerechtvaardigd kan worden op grond van een van de belangen, genoemd in artikel 51d, tweede lid, Sv.
Daarbij merkt de rechtbank op dat het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer naar haar oordeel een minder vergaande strekking heeft dan de officier van justitie lijkt te veronderstellen. Zoals ook uit de wetsgeschiedenis blijkt, moet in de eerste plaats gedacht worden aan de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, waarbij de wetgever kennelijk doelt op gegevens neergelegd in rapporten betreffende de persoon van verdachte. Indien het de persoonlijke levenssfeer van een derde betreft zal het dan ook moeten gaan om een evident en zwaarwegend belang, wil dit het belang van belanghebbende bij kennisneming opzij kunnen zetten.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het bezwaarschrift van belanghebbende gegrond zal verklaren. De rechtbank zal daarbij bepalen dat de officier van justitie binnen vier weken na heden op het verzoek om kennisneming opnieuw zal dienen te beslissen met inachtneming van het hiervoor overwogene.
De rechtbank merkt nog op dat, voor zover de te nemen beslissing van de officier van justitie zal leiden tot kennisneming/verstrekking van stukken, belanghebbende zich bereid heeft verklaard afspraken te maken over geheimhouding van dergelijke stukken.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift gegrond.
bepaalt dat de officier van justitie binnen vier weken na heden opnieuw dient te beslissen op het verzoek van belanghebbende om kennisneming van de voor haar relevante processtukken, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
4. Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum
Deze beschikking is gegeven door
mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, voorzitter,
mrs. M.A.E. de Jong-Overtoom en F.G. Hijink, rechters,
in tegenwoordigheid van W. van den Bergh, griffier,
en uitgesproken op 3 februari 2009.