ECLI:NL:RBHAA:2009:BK4962

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
17 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-801320-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke invoer van cocaïne met ongeloofwaardig reisverhaal

In deze zaak heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Haarlem op 17 november 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in Guayaquil, Ecuador, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was en thans gedetineerd in de PI Noord Holland Noord - Huis van Bewaring Zwaag. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland op 11 september 2009 te Schiphol. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat er cocaïne in zijn tas was gestopt, ondanks zijn verweer dat hij het slachtoffer was van de zogenaamde 'airbag-methode'. De rechtbank achtte het reisverhaal van de verdachte ongeloofwaardig, gezien de vele tegenstrijdigheden en het feit dat een drugsorganisatie niet zonder medeweten van de verdachte een grote hoeveelheid cocaïne aan zijn bagage zou toevoegen. De rechtbank verwierp het verzoek van de verdediging om de behandeling van de zaak aan te houden voor onderzoek in Ecuador. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank verklaarde ook de in beslag genomen voorwerpen verbeurd, waaronder een vliegticket en instapkaart. De uitspraak is gedaan in het kader van de Opiumwet, waarbij de verdachte werd beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met het verbod op de invoer van cocaïne.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801320-09
Uitspraakdatum: 17 november 2009
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 november 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Guayaquil (Ecuador),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de PI Noord Holland Noord - Huis van Bewaring Zwaag te Zwaag.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft zij gevorderd de bij verdachte inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd te verklaren.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 11 september 2009 vanuit Guayaquil (Ecuador) naar de luchthaven Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) in Nederland is gereisd. Verdachte was in het bezit van een zwarte stoffen tas met wieltjes van het merk Jansport (1). Deze koffer is gecontroleerd, waarbij verbalisant zag dat de inhoud van de koffer onder andere bestond uit een viertal rechthoekige pakketten. Bij het maken van een opening met een fretboortje in een van de aangetroffen pakketten bleef, na terugtrekking van dat boortje, daaraan een witte stof kleven die qua kleur en samenstelling geleek op cocaïne. Deze stof is getest met een daartoe bestemde MMC cocaïne tester, waarbij een positieve kleurreactie werd gezien, hetgeen betekent dat de stof vermoedelijk cocaïne bevat. Het totale gewicht van de bagage is vastgesteld op 25060 gram (2). Het bruto gewicht van de vier pakketten die zich in de koffer bevonden is vastgesteld op 5082,9 gram. Het nettogewicht van de in de vier pakketten aangetroffen stof is vastgesteld op 4959,0 gram. Vier representatieve monsters, met de nummers AAJ5114NL, AAAJ5115NL, AAJ5248NL en AAAJ5249NL, van de stof zijn voor analyse overgebracht naar het Douane Laboratorium te Amsterdam (3). In haar rapport heeft hoofdscheikundige M.M. Sarneel geconcludeerd dat het materiaal met de nummers AAJ5114NL, AAAJ5115NL, AAAJ5248NL en AAAJ5249NL cocaïne bevat (4). Uit de door de KLM verstrekte passagierslijst is gebleken dat verdachte op 10 september op de luchthaven Guayaquil één stuk bagage heeft ingecheckt met een gewicht van 20 kilogram (5).
Uit het verschil in gewicht bij inchecken (20 kilogram) en aankomst op de luchthaven Schiphol (25,06 kilogram) concludeert de rechtbank dat de cocaïne die in de bagage van verdachte is aangetroffen, eerst na het inchecken van de bagage van verdachte hieraan is toegevoegd.
Door de raadsman is het verweer gevoerd dat verdachte niets van de cocaïne in de koffer afweet. Naar de stelling van de verdediging zijn de pakketten geheel buiten medeweten van verdachte aan zijn koffer toegevoegd. De raadsman heeft daarnaast aangevoerd dat verdachte een aannemelijk reisverhaal had. De verdediging stelt dat verdachte het slachtoffer is geworden van de zogenaamde ‘airbag’ methode. Gelet hierop acht de verdediging het opzet niet bewezen en is zij van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft verdediging verzocht - mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen – dat bij de strafoplegging rekening wordt gehouden met het verlopen van de verblijfsvergunning in Spanje, in die zin dat verdachte in vrijheid komt vóór het verlopen van de vergunning.
Anders dan de verdediging, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte wist dat er cocaïne in zijn tas werd gestopt en dat zijn bagage derhalve cocaïne bevatte. Hierbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank stelt voorop dat zij het onaannemelijk acht dat een drugsorganisatie een hoeveelheid cocaïne als hier aan de orde toevoegt aan de bagage van een persoon, zonder dat deze laatste daar ook maar iets van af zou weten. Immers, zonder nadere afspraken te hebben gemaakt met deze persoon of anderszins zekerheid te hebben verkregen dat de cocaïne op de plaats van bestemming zou aankomen, zou de drugsorganisatie een - gezien de hoge (straat)waarde van de cocaïne - onevenredig groot risico lopen dat de cocaïne buiten haar controle zou geraken.
Bij de beoordeling van het zijdens verdachte gevoerde verweer komt het – in het licht van hetgeen hierboven is overwogen – aan op de aannemelijkheid hiervan. In dat kader speelt met name de geloofwaardigheid van het reisverhaal van verdachte een rol.
Ten aanzien van verdachtes reisverhaal is het volgende van belang.
Verdachte heeft bij zijn verhoor van 21 september 2009 verklaard dat hij vanuit Barcelona naar Ecuador is gevlogen. Hij heeft verklaard dat hij een enkel ticket naar Ecuador heeft gekocht omdat een retourticket te duur voor hem was. Bij zijn verhoor van 19 oktober 2009 heeft hij voor het eerst verklaard dat hij op bezoek was bij vrienden in Valencia en dat hij van daaruit naar Ecuador is vertrokken. Hij heeft in dit verhoor ook verklaard, in tegenstelling tot zijn eerder verklaring dat een retourticket te duur was, dat hij vanwege de ziekte van zijn vader niet wist hoe lang hij in Ecuador zou blijven en dat hij daarom een enkel ticket had gekocht. Over de ziekte van zijn vader kan verdachte nauwelijks iets verklaren. In het verhoor van 19 oktober 2009 heeft hij ook verklaard dat hij het geld voor de heenreis naar Ecuador van een vriend uit Spanje, genaamd [de man], heeft geleend. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij de helft van het geld voor het ticket had gekregen van vrienden uit Warschau. Verdachte heeft verklaard dat hij zou doorreizen naar Warschau om die vrienden te gaan bezoeken. Bij zijn inverzekeringstelling heeft hij echter verklaard dat hij doorreisde naar Warschau om de stad te bekijken. Over de terugreis van Ecuador via Amsterdam naar Warschau heeft verdachte verklaard dat hij geld heeft geleend van zijn vrienden in Polen. Verdachte heeft verklaard dat hij deze vrienden had gevraagd om hem geld te lenen, omdat hij ervan uitging dat zij, omdat zij werk hadden, wel geld zouden kunnen lenen. Verdachte had deze vrienden echter al tien jaar niet gesproken. Daarnaast is opmerkelijk dat verdachte business class vloog terwijl hij volgens zijn eigen verklaring schulden heeft, waardoor hij zelf de terugreis niet kon bekostigen, maar geld moest lenen van vrienden. Bij aankomst op Schiphol pakte verdachte ongevraagd zelfstandig een hangslotje uit het voorvakje van de koffer (6). Eerst bij zijn verhoor op 21 september 2009 heeft hij hierover verklaard dat het aangetroffen slotje niet van hem was. Het betrof een goudkleurig slotje, terwijl hij zijn koffer met een zilverkleurig slotje had afgesloten. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij aan de grootte van het slotje zag dat het niet het zijne was.
De rechtbank acht, in het licht van de vele tegenstrijdigheden, het reisverhaal van verdachte volstrekt ongeloofwaardig. Daardoor is niet aannemelijk geworden dat verdachte, kort gezegd, het slachtoffer is geworden van listig handelen van een drugsorganisatie. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet had op de invoer van cocaïne.
De raadsman van verdachte heeft subsidiair verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden en in Ecuador onderzoek te laten plaatsvinden. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen noodzaak om onderzoekshandelingen in Ecuador uit te laten voren. De rechtbank wijst het verzoek tot aanhouding af.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 11 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 4959 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal een iets lagere gevangenisstraf opleggen, dan door de officier van justitie geëist, in verband met het aflopen van de verblijfsvergunning van verdachte.
8. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een vliegticket, een instapkaart en een claimtag, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van die voorwerpen die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig (36) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
3 1.00 stk Vliegticket KLM etck 074 9621391531
4 1.00 stk Instapkaart KLM guy-ams stoelnr 05c
5 1.00 stk Claimtag KLM 0074 KL833680
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.A. Plaisier, voorzitter,
mrs. K.G. Witteman en G.A. van der Bijl, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.M.A. Richelle,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 november 2009.
Mr. G.A. van der Bijl is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 september 2009 afgelegd.
2 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 11 september 2009 (dossierparagraaf 1.1)
3 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 18 september 2009 (dossierparagraaf 1.1.3)
4 Het door drs. M.M. Sarneel opgestelde deskundigenrapport van het Douanelaboratorium te Amsterdam met kenmerk A065.9.068255 d.d. 25 september 2009.
5 Een geschrift, te weten een door de KLM verstrekte passagierslijst van de vlucht [vluchtnummer] van Guayaquil naar Amsterdam op 10 september 2009.
6 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 11 september 2009 (dossierparagraaf 1.1).