ECLI:NL:RBHAA:2009:BK4959

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
17 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/801286-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onrechtmatige aanhouding en bewijsuitsluiting

In deze zaak heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Haarlem op 17 november 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de aanhouding van de verdachte op 7 september 2009 te Schiphol onrechtmatig was, omdat er onvoldoende feiten en omstandigheden waren die een redelijk vermoeden van schuld rechtvaardigden, zoals vereist door artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Dit vormverzuim was zo ernstig dat het niet meer hersteld kon worden en de rechtsgevolgen niet uit de wet voortvloeiden.

De rechtbank concludeerde dat de onrechtmatige aanhouding niet kon worden aangemerkt als een grove schending van de rechten van de verdachte, en dat een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie niet aan dit verzuim verbonden diende te worden. De verdediging had aangevoerd dat de informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) onvoldoende was om tot een redelijk vermoeden van schuld te komen. De rechtbank volgde dit standpunt en oordeelde dat de resultaten van de onrechtmatige aanhouding, waaronder een bekennende verklaring van de verdachte en het aantreffen van verdovende middelen, uitgesloten moesten worden van het bewijs.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om het ten laste gelegde feit te kunnen bewijzen, en sprak de verdachte vrij van de beschuldiging. De uitspraak benadrukt het belang van een rechtmatige aanhouding en de gevolgen van bewijsuitsluiting in het strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801286-09
Uitspraakdatum: 17 november 2009
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 03 november 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Sabana Yegua (Dominicaanse Republiek),
wonende te Valencia (Spanje),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de P.I.V. Huis van Bewaring Nieuwersluis te Nieuwersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 07 september 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft zij gevorderd de bij verdachte inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd te verklaren.
4. Standpunt raadsman
De raadman van verdachte heeft aangevoerd dat bij de Koninklijke marechaussee geen feiten of omstandigheden aanwezig waren waaruit een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit kon voortvloeien. Verdachte is aangehouden op basis van informatie afkomstig uit een CIE-proces-verbaal en dit is onvoldoende voor een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Sv. De raadsman komt derhalve tot de conclusie dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is en dat dit ertoe moet leiden dat het bewijs dat is verkregen na de aanhouding van verdachte wordt uitgesloten. Primair stelt de raadsman zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat het de rechten van verdachte met grove veronachtzaamheid heeft geschonden. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat, nu het verkregen bewijs moet worden uitgesloten, er onvoldoende bewijs is op tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit te komen.
5. Vrijspraak
Verdachte is, naar aanleiding van informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid van de politie (hierna te noemen CIE), op maandag 7 september 2009 te 10.08 uur te Schiphol op bevel van de officier van justitie buiten heterdaad aangehouden ter zake vermoedelijke overtreding van artikel 2 van de Opiumwet.
De bij de CIE in de maand september 2009 via een informant binnengekomen informatie, op grond waarvan tot aanhouding buiten heterdaad is overgegaan, hield in dat:
“Op 7 september 2009 een persoon genaamd [verdachte] vanuit de Dominicaanse Republiek aankomt met de OR346 op de luchthaven Schiphol. [verdachte] is vermoedelijk (cursivering Rb) in het bezit van verdovende middelen.”
Verbalisant heeft zich een oordeel gevormd over de betrouwbaarheid van de informant en over de juistheid van de informatie. De verbalisant is tot de conclusie gekomen dat de verstrekte informatie niet is te beoordelen.
Om te kunnen spreken van een redelijk vermoeden van schuld bedoeld in de zin van artikel 27 Sv moet dit redelijk vermoeden voortvloeien uit feiten en/of omstandigheden. CIE-informatie kan voldoende zijn om te kunnen spreken van een redelijk vermoeden van schuld, mits de daarin vermelde informatie voldoende concreet en gedetailleerd is om te kunnen wijzen in de richting van het begaan zijn van een strafbaar feit. De onderhavige CIE-informatie spreekt echter over het vermoedelijke bezit van verdovende middelen. Dit kan bezwaarlijk een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Sv opleveren. De rechtbank wijst hierbij op het arrest van de Hoge Raad van 8 december 1981, gepubliceerd in NJ 1982, 533.
Bovendien heeft de verbalisant zich geen oordeel kunnen vormen over de betrouwbaarheid en de juistheid van de ontvangen informatie.
De rechtbank is van oordeel dat op het moment van de aanhouding van verdachte er onvoldoende feiten en omstandigheden waren als bedoeld in art. 27 Sv en dat de aanhouding derhalve onrechtmatig moet worden geacht. Hiermee is sprake van een vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek, dat niet meer kan worden hersteld en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken.
De raadsman heeft primair betoogd dat dientengevolge het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Voor de beoordeling welk gevolg het vastgestelde verzuim bij het voorbereidend onderzoek dient te worden verbonden, dient rekening te worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Verdachte is buiten heterdaad aangehouden. Na haar aanhouding is zij aan haar kleding onderzocht, is zij in verzekering gesteld, voorgeleid bij de rechter-commissaris, welke de bewaring heeft gelast. Aansluitend aan haar bewaring heeft de raadkamer de gevangenhouding van verdachte bevolen.
De rechtbank is van oordeel dat de onrechtmatige aanhouding van verdachte niet kan worden aangemerkt als een doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte te kort te doen aan dier recht op een eerlijke behandeling van haar zaak. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie, als meest vergaand gevolg, niet aan dit verzuim dient te worden verbonden. In zoverre wordt het verweer van de raadsman dan ook verworpen.
De raadsman heeft in verband met het voorgaande subsidiair bewijsuitsluiting bepleit. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een dusdanige ernstige schending van een strafvorderlijke waarborg, dat daaraan het gevolg moet worden verbonden dat de resultaten die door het verzuim – en daarmee onrechtmatig – zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde. Het rechtstreekse resultaat van de onrechtmatige aanhouding zijn de door verdachte afgelegde bekennende verklaring en het aantreffen van verdovende middelen. Deze dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Voor het overige bevindt zich in het dossier onvoldoende bewijs om het ten laste gelegde bewezen te kunnen verklaren. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken.
6. Beslissing
De rechtbank:
Acht het tenlastegelegde feit niet bewezen.
Spreekt verdachte vrij van het haar ten laste gelegde feit.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
2 1.00 stk Diverse kl:wit, betr. ticketvoucher onv ve 16/9/09 ams-puj or345
5 1.00 stk Instapkaart KL:groen onv ve pun-ams or346 6/9/09 stoel 09f
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.A. Plaisier, voorzitter,
mrs. K.G. Witteman en G.A. van der Bijl, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.M.A. Richelle,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 november 2009.
Mrs. K.G. Witteman en G.A. van der Bijl zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.