RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
zaak/rolnr.: 416681/ CV EXPL 09-1533
datum uitspraak: 29 oktober 2009
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
[eiser]
te [woonplaats]
eiser in conventie
verweerder in reconventie
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. H.M. Hielkema
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE ZAANSTAD
te Zaandijk, gemeente Zaanstad
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
hierna te noemen de gemeente
gemachtigde mr. A.C. Beck.
[eiser] heeft de gemeente gedagvaard op 2 maart 2009. De gemeente heeft schriftelijk geantwoord en een eis in reconventie ingesteld. De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 28 mei 2009 een comparitie van partijen gelast, welke heeft plaatsgevonden op 3 september 2009 en waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt van hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht. Bij brief van 2 september 2009 heeft de gemachtigde van [eiser] stukken in het geding gebracht en een vermindering c.q. vermeerdering van eis ingediend. Tegen de vermeerdering van eis is door de gemachtigde van de gemeente ter zitting bezwaar gemaakt.
De feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende vast:
a. [eiser] heeft vanaf 1 januari 2006 van de gemeente gehuurd een bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ten behoeve van de exploitatie van een kickboksschool. Het gehuurde is gelegen naast het buurtcentrum “De Bovenkruier”. Ook het buurtcentrum is eigendom van de gemeente. Per 1 februari 2008 is woningstichting Rochdale eigenaar geworden van het gehuurde. De huurprijs bedroeg € 1.130,- per half jaar, bij vooruitbetaling te voldoen voor 1 februari en 1 augustus van elk jaar. Voor energie en waterverbruik diende [eiser] daarnaast een bedrag van € 1.800,- per jaar te betalen. De huurovereenkomst (tussen [eiser] en Rochdale) is per 1 januari 2009 beëindigd.
b. [eiser] heeft het gehuurde verbouwd. Onder andere heeft hij een speciale zwevende sportvloer aangebracht. Medio september 2005 is de kickboksschool van start gegaan.
c. Half maart 2006 is een verwarmingsleiding in het gehuurde gesprongen, waardoor waterschade aan de sportvloer is ontstaan. In juni 2006 is de vloer in opdracht van de gemeente, gerepareerd in dier voege dat de gemeente op een betonnen ondervloer een marmoleumvloer heeft doen aanbrengen.
d. [eiser], van mening dat de gemeente geen deugdelijke sportvloer heeft laten aanbrengen, heeft deze kwestie aan de gemeentelijke Ombudsman voorgelegd. Deze oordeelde samenvattend in zijn rapport van 27 december 2007 het volgende, voor zover van belang:
(…)Deze oordeelt ten aanzien van de vloer dat de gemeente zich beter had moeten informeren over de eisen die worden gesteld aan een houten vloer voor kickboksen. Het feit dat de gemeente na het plaatsen van de onbruikbare vloer niet voor een goede oplossing heeft gezorgd, maakt het dat deze gedraging van de gemeente onbehoorlijk is. (…)
e. In oktober 2006 is [XXX] (hierna: [XXX]), voormalig compagnon van [eiser], in een ruimte in het buurtcentrum een kickboksschool begonnen. [XXX] heeft daartoe met de Stichting Welsaen, die optrad als beheerder voor de gemeente, een overeenkomst gesloten tegen aanzienlijk gunstiger voorwaarden dan [eiser].
f. In een e-mail van 6 november 2006 heeft [YYY], werkzaam bij de gemeente, aan [eiser] het volgende bericht:
Dit bevalt mij ook helemaal niet. Wij en Welsaen zijn duidelijk geweest: geen valse concurrentie. Zo ga je niet met elkaar om. (…)
g. Ook de kwestie van de verhuur aan [XXX] heeft [eiser] voorgelegd aan de gemeentelijke Ombudsman. In het hiervoor bedoelde rapport komt de ombudsman ten aanzien van deze kwestie tot het volgende, voor zover van belang:
(…)Vast staat dat door de uitlatingen van de gemeente bij verzoeker redelijkerwijs de verwachting is gewekt, dat zou woren opgetreden tegen de concurrent. De gemeente heeft dit echter nagelaten omdat zij buurtcentra meer zelfstandigheid wilde bieden. De hiervoor door de gemeente gegeven motivering overtuigt niet. Dit klemt te meer nu de gemeente zonder nadere tekst en uitleg is teruggekomen op haar toezegging aan verzoeker. Evenmin heeft zij verzoeker in staat gesteld zijn visie te geven op deze koerswijziging. (…)
(…)De gemeente heeft in strijd met het rechtszekerheidvereiste en het redelijkheidvereiste gehandeld.(…)
h. Met betrekking tot de beide door [eiser] aan de ombudsman voorgelegde kwesties luidt het rapport als volgt:
(…) Oordeel
De onderzochte gedragingen zijn onbehoorlijk.
Aanbeveling
De ombudsman verzoekt de gemeente Zaanstad te bevorderen dat de schade die het gevolg is van de herstelwerkzaamheden en van het niet optreden tegen de concurrentie te inventariseren en haar aansprakelijkheid daarvoor te onderzoeken.
i. In een op verzoek van [eiser] opgestelde schadebegroting van administratiekantoor Brandenburg Bos B.V. van 26 mei 2008 is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
(…)De schade is dan € 46.700,= over de periode april 2006 tot en met december 2007.(…)
j. In een brief van Muaythai Organisatie Nederland, een organisatie waarbij oosterse gevechtsportscholen bij zijn aangesloten d.d. 9 februari 2008 aan [eiser] is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
(…)Bij mijn bezoek van maandag 28 januari aan uw trainingslokatie, heb ik vastgesteld dat de trainingen plaatsvinden op een betonnen ondervloer met linoleum toplaag. In het gezondheidsbelang van de sporters wil ik u erop wijzen dat dit absoluut geen ideale trainingsvloer is voor het beoefenen van Muaythai. Ten eerste veroorzaakt de vloer zeer snel blaren op de voetzolen tijdens trainingen, wat het sportplezier niet ten goede komt. Tentweede vergroot de hardheid van de vloer het risico op ernstig letsel indien de sporters ten val komen, wat niet altijd vermeden kan worden(…)
De vordering in conventie
[eiser] vordert na wijziging van eis (samengevat) veroordeling van de gemeente tot betaling van € 75.035,03 te vermeerderen met een bedrag van € 3.300,- per maand vanaf 1 mei 2008 tot 1 januari 2009. Daarnaast vordert hij te bepalen dat de huurpenningen vanaf de aanvang van de huurovereenkomst worden gesteld op nihil.
[eiser] stelt daartoe het volgende. De gemeente is haar verplichtingen uit de huurovereenkomst tussen partijen niet nagekomen. Allereerst heeft zij verzuimd de sportvloer in het gehuurde op deugdelijke wijze te herstellen. In reactie daarop hebben leden van de sportschool van [eiser] hun lidmaatschap beëindigd. Tot en met april 2008 bedroeg de winstderving die daarvan het gevolg was € 60.250,-. Vanaf 1 mei 2008 tot 1 januari 2009 begroot [eiser] deze winstderving op een bedrag van € 3.300,- per maand. Volgens [eiser] is de gemeente haar verplichtingen daarnaast niet nagekomen doordat zij heeft toegestaan dan wel niet heeft voorkomen dat [eiser] oneerlijke concurrentie is aangedaan. In oktober 2006 heeft de voormalige compagnon [XXX] een sportschool gevestigd in een ruimte in het naastgelegen buurtcentrum, dat eigendom was van de gemeente. De huurder van die ruimte had veel minder kosten dan [eiser] (lagere huur, geen schoonmaakkosten etc.) en kon gebruik maken van allerlei faciliteiten van het buurtcentrum. Bovendien werden bezoekers van het buurtcentrum die geïnteresseerd waren in een lidmaatschap van een sportschool steeds doorverwezen naar deze concurrent en nimmer naar de school van [eiser]. De gemeente heeft een toezegging aan [eiser] gedaan om aan deze situatie een einde te maken, welke toezegging zij niet gestand heeft gedaan.
In beide omstandigheden ziet [eiser] een gebrek aan het gehuurde. Daarom is hij van mening dat de schade die het gevolg is door de gemeente moet worden vergoed en dat de huurpenningen op nihil moeten worden gesteld.
De gemeente betwist de vordering. Zij voert daartoe kort gezegd het volgende aan.
Zij verzet zich tegen de vermeerdering van eis, omdat deze niet bij conclusie of akte is gedaan.
De gemeente stelt zich op het standpunt dat zij niet aansprakelijk is voor de door [eiser] gevorderde schade aan de vloer noch voor de gestelde omzetschade, primair omdat de door [eiser] aangebrachte vloer niet tot het gehuurde behoorde en subsidiair, omdat aansprakelijkheid voor dit soort schade in artikel 5 lid 2 van de huurovereenkomst is uitgesloten.
De gemeente is voorts van mening dat zij, doordat zij de sportvloer in de oude staat heeft hersteld, aan haar verplichtingen op dat punt heeft voldaan. Ook voert zij aan dat de schade mogelijk is veroorzaakt door enig handelen van [eiser] zelf. In dat geval acht de gemeente zich niet aansprakelijk. Zij is onverplicht tot herstel van de vloer overgegaan.
Op het punt van de door [eiser] gestelde oneerlijke concurrentie stelt de gemeente zich op het standpunt dat zij nimmer bevoegde toezeggingen heeft gedaan waaruit [eiser] mocht afleiden dat de gemeente voor vertrek van de concurrerende sportschool zou zorgen. Voor zover er al toezeggingen door ambtenaren zijn gedaan, zijn deze niet bevoegd om namens de gemeente dergelijke toezeggingen te doen. De gemeente acht zich daar dan ook niet aan gebonden.
Tenslotte verweert de gemeente zich tegen de vordering met de stelling dat de schade niet is onderbouwd. Het in de hiervoor bedoelde brief van Brandenburg Bos vermelde aantal leden is niet juist en volgens de gemeente is het causaal verband tussen de aanwezigheid van de school van [XXX] en het vertrek van leden bij [eiser] niet aangetoond. Voor zover [eiser] de gemeente aansprakelijk houdt voor gederfd huurgenot stelt de gemeente dat daarvan, met uitzondering van een paar dagen waarop de vloer werd vervangen, geen sprake is geweest.
De vordering in reconventie
De gemeente vordert veroordeling van [eiser] tot betaling van € 4.950,76 wegens achterstallige huurlasten en energiekosten over 2007.
Het verweer in reconventie
Als verweer tegen de vordering in reconventie heeft [eiser] een beroep op verrekening gedaan.
De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
1. Gelet op de samenhang tussen beide procedures zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
2. Met de gemeente wordt geoordeeld dat de eisvermeerdering moet worden geweigerd op grond van het bepaalde in artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.
3. De gemeente heeft haar stelling dat de schade aan de vloer is ontstaan door handelen van [eiser] zelf onvoldoende onderbouwd. Deze stelling wordt derhalve gepasseerd. Voor zover de gemeente heeft bedoeld te stellen dat het gebrek aan de radiator haar niet toe te rekenen is en zij om die reden niet op grond van artikel 7:208 BW aansprakelijk is voor de eventuele gevolgschade, faalt haar verweer om dezelfde reden. De lekkage deed zich zeer kort na aanvang van de huurovereenkomst voor en evident is dat een dergelijk gebrek het gebruik dat [eiser] voor ogen stond zou kunnen beletten.
4. Nu vaststaat dat de huurovereenkomst met [eiser] per 1 januari 2009 is beëindigd en [eiser] dus geen belang meer heeft bij herstel van de sportvloer, wordt dat gedeelte van de vordering afgewezen. Het gaat in deze zaak dus nog alleen om eventuele winstderving als gevolgschade en de vraag of de gemeente daarvoor aansprakelijk is.
5. Primair heeft de gemeente aangevoerd dat de door [eiser] aangebrachte vloer niet tot het gehuurde behoort en zij alleen al daarom niet gehouden was tot herstel in de door [eiser] bedoelde zin. Gelet op dat wat hierna wordt overwogen kan de vraag of dit verweer terecht is gevoerd, in het midden worden gelaten.
6. Subsidiair heeft de gemeente aangevoerd dat zij in artikel 5 lid 2 van de huurovereenkomst gevolgschade als de onderhavige heeft uitgesloten. De gemeente heeft dit verweer uitsluitend tegen het gedeelte van de vordering dat ziet op vergoeding van schade die is opgetreden als gevolg van het niet deugdelijk herstellen van de sportvloer, gevoerd. [eiser] beroept zich er in dit verband op dat de gemeente heeft toegezegd de sportvloer op de door [eiser] gewenste wijze te herstellen en dat – als de gemeente op zodanige wijze had hersteld – [eiser] de door hem gestelde schade als gevolg van ledenverlies niet had geleden. Onder die omstandigheden is [eiser] van mening dat artikel 5 lid 2 van de huurovereenkomst onredelijk bezwarend is dan wel dat het beroep van de gemeente op dat artikel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
7. De schade waarop de vordering van [eiser] betrekking heeft, is gevolgschade als bedoeld in artikel 7:208 BW, waarvoor aansprakelijkheid krachtens het bepaalde in artikel 7:209 BW kan worden uitgesloten. De gemeente heeft in artikel 5 lid 2 van de huurovereenkomst aansprakelijkheid voor dit soort schade uitgesloten.
8. Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat het beroep van de gemeente op artikel 5 lid 2 van de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daartoe wordt het volgende overwogen. Toen de gemeente door [eiser] op de hoogte werd gesteld van de als gevolg van de lekkende radiator opgetreden schade aan de sportvloer, heeft zij geen enkel beroep gedaan op uitsluiting van haar aansprakelijkheid voor gevolgschade. Uit alles blijkt dat de gemeente toentertijd van mening was dat zij tot herstel van de vloer moest overgaan. De kantonrechter is van oordeel dat ervan kan worden uitgegaan dat de wijze waarop de gemeente de vloer heeft hersteld niet deugdelijk was. Dit blijkt namelijk uit de in zoverre niet betwiste brief van de Muaythai Organisatie Nederland, hiervoor onder j geciteerd. Onder die omstandigheden komt de gemeente in redelijkheid geen beroep toe op artikel 5 lid 2 BW, aangezien de schade waarop (een gedeelte van) de vordering van [eiser] betrekking heeft, nu juist is ontstaan als gevolg van de omstandigheid dat de gemeente de vloer niet deugdelijk heeft hersteld. De stelling van de gemeente dat zij niet wist aan welke eisen de sportvloer diende te voldoen en dat zij om die reden niet aansprakelijk is, wordt gepasseerd. Nog daargelaten dat [eiser] deze stelling uitdrukkelijk heeft betwist, had het naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van de gemeente gelegen daarover, alvorens tot herstel over te gaan, overleg met [eiser] te voeren. Nu de gemeente dit heeft nagelaten en gesteld noch gebleken is dat [eiser] niet tot overleg bereid of beschikbaar was, dienen de gevolgen daarvan voor rekening van de gemeente te komen. Daar komt nog bij dat uit de overgelegde producties blijkt dat [eiser] reeds in juli 2006 (e-mail van [eiser] aan [YYY] van 17 juli 2006) de gemeente heeft gewezen op het ondeugdelijk herstel van de vloer en de gemeente steeds heeft volhard in haar weigering om alsnog een geschikte vloer te leggen. Had zij gevolg gegeven aan de verzoeken van [eiser], dan was de schade (voor zover deze het gevolg is van de ondeugdelijke vloer) beperkt gebleven tot de maanden medio maart 2006 tot en met juli 2006.
9. Het voorgaande leidt ertoe dat de gemeente naar het oordeel van de kantonrechter aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de omstandigheid dat de gemeente een, voor de beoefening van de kickbokssport ondeugdelijke, sportvloer in het gehuurde heeft gelegd.
10. Daarnaast stelt [eiser] omzetschade te hebben geleden als gevolg van de omstandigheid dat de gemeente niet heeft belet dat hem, [eiser], oneerlijke concurrentie door [XXX] werd aangedaan. De gemeente heeft zich verweerd met de stelling dat zij in de periode waarin zich dit afspeelde vergevorderde plannen had om het buurtcentrum, waarin zich de sportschool van [XXX] bevond, te verzelfstandigen. De dagelijkse gang van zaken, zoals de verhuur van de ruimte, liet zij over aan de Stichting Welsaen. De gemeente is van mening dat zij niet tot méér gehouden was dan het aanspreken van de Stichting Welsaen op het feit dat mensen niet op deze manier met elkaar om dienen te gaan. De gemeente acht zich niet aansprakelijk voor de eventuele gevolgen van het besluit van de Stichting Welsaen om de aanwezigheid van de kickboksschool van [XXX] niet te beletten. Voor zover uit een e-mail van één van de gemeenteambtenaren aan [eiser] (een e-mail van 20 november 2006 van [ZZZ] onder meer inhoudende “De gemeente zal de stichting welsaen (als uitvoerder\beheerder namens de gemeente) aanschrijven met de mededeling dat “het clubje” per 1 december uit het pand moet zijn.”) al een toezegging moet worden afgeleid, is deze onbevoegd gedaan en mocht [eiser] er niet op vertrouwen, aldus de gemeente. Bovendien, zo stelt de gemeente ook, heeft [eiser] niet gehandeld op basis van die toezegging. De omzetschade die [eiser] stelt te hebben geleden als gevolg van de aanwezigheid van de kickboksschool van [XXX], is in elk geval niet het gevolg van de gestelde toezegging van de gemeente.
11. Vooropgesteld wordt dat de omstandigheid dat zich een concurrent ([XXX]) van [eiser] in het gehuurde bevindt die tegen aantrekkelijker tarieven gelijksoortige diensten kan aanbieden op zichzelf nog geen gebrek in de zin van artikel 7: 204 BW oplevert. Nu de gemeente evenwel ook de verhuurder was van de ruimte die [XXX] in gebruik had, kan het niet optreden daartegen onder omstandigheden wel een gebrek in vorenbedoelde zin opleveren.
12. Tussen partijen staat het volgende vast. [XXX], de voormalig compagnon van [eiser] is in oktober 2006 een kickboksschool gestart in het buurthuis, dat toen nog eigendom van de gemeente was. Daargelaten dat de gemeente heeft gesteld dat zij op enig moment heeft besloten tot vergroting van de zelfstandigheid van de Stichting Welsaen met betrekking tot de exploitatie van het buurthuis, ter zitting is door de gemeente erkend dat zij formeel nog zeggenschap had over de exploitatie van het buurthuis. De gemeente had dan ook als verhuurder van het buurthuis de formele bevoegdheid om op te treden tegen de vestiging door [XXX] van een kickboksschool in dat buurthuis. Vast staat ook dat [XXX] zijn activiteiten tegen veel aantrekkelijker tarieven kon aanbieden, omdat hij geen vaste huurprijs behoefde te betalen en tal van aan het gebruik van bedrijfsruimte verbonden kosten niet had. Uit de e-mail wisseling die [eiser] in de periode van november 2006 tot ongeveer januari 2007 met ambtenaren van de gemeente heeft gehad komt het beeld naar voren dat de gemeente zich jegens [eiser] sterk maakte voor vertrek van de kickboksschool van [XXX] uit het buurtcentrum. Toen bleek dat de Stichting Welsaen daar een ander idee over had en aanspraak maakte op haar recht op zelfstandig beheer – dat zij met de gemeente zou zijn overeengekomen – heeft de gemeente zich daarbij neergelegd.
13. Door de gunstiger voorwaarden waartegen [XXX] zijn school kon exploiteren is [eiser] oneerlijke concurrentie aangedaan, waartegen de gemeente kon en redelijkerwijze moest optreden. De gemeente heeft dit nagelaten en dit levert een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW op, welk gebrek de gemeente krachtens het bepaalde in artikel 7:206 BW diende te verhelpen. De vraag of namens de gemeente toezeggingen aan [eiser] zijn gedaan om aan het verblijf van [XXX] met zijn kickboksschool een einde te maken, niet van doorslaggevende betekenis. Voor zover de gemeente heeft bedoeld te stellen dat verhelpen van het gebrek onmogelijk was omdat de Stichting Welsaen niet meewerkte, verwijst de kantonrechter naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de formele zeggenschap over de exploitatie van het buurthuis.
14. Op grond van het bepaalde in artikel 7:208 BW is de gemeente gehouden tot vergoeding van de schade die het gevolg is van het gebrek. Dat de gemeente [eiser] heeft aangeboden om de huur met terugwerkende kracht per 31 december 2006 te beëindigen, leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten dat [eiser] gerechtvaardigde belangen bij zijn wens om de kickboksschool te blijven exploiteren in het gehuurde had, leidt een zodanig aanbod uit coulance niet tot uitsluiting van aansprakelijkheid voor schade.
15. [eiser] stelt dat zijn schade bestaat uit gederfde winst en gederfd huurgenot. [eiser] stelt dat leden zijn sportschool hebben verlaten omdat er vanaf medio maart 2006 geen deugdelijke vloer in de ruimte aanwezig was. Vanaf oktober 2006 kreeg hij bovendien te maken met de concurrentie van [XXX]. Hij heeft zijn schade laten begroten door het hiervoor onder i genoemde administratiekantoor.
16. De gemeente heeft de omvang van de door [eiser] gestelde schade gemotiveerd betwist. Zij voert aan dat het causale verband tussen de daling van het aantal leerlingen enerzijds en de ondeugdelijkheid van de vloer en de aanwezigheid van de school van [XXX] anderzijds niet vaststaat. Leerlingen zouden ook om andere redenen dan alleen zijn gunstiger tarieven kunnen zijn overgestapt naar de school van [XXX].
17. Met de gemeente is de kantonrechter van oordeel dat de door [eiser] overgelegde verklaring van administratiekantoor Brandenburg Bos B.V. onvoldoende is om de omvang van de schade te bepalen. Dit nog daargelaten dat het inderdaad de vraag is of en zo ja in hoeverre de daling van het ledental het gevolg is van de slechte vloer en de scherpere tarieven van [XXX]. Voor zover leerlingen om andere redenen de school van [eiser] hebben verlaten, behoort dit tot het normale ondernemersrisico van [eiser].
18. De kantonrechter is op basis van de stukken die voorhanden zijn niet in staat om tot vaststelling van de schadevergoeding te komen. Het komt de kantonrechter voor dat partijen, nu de vraag naar de aansprakelijkheid van de gemeente in dit vonnis wordt beantwoord, over de hoogte van de door de gemeente te betalen schadevergoeding een regeling zullen kunnen treffen. De procedure zal dan ook worden aangehouden teneinde partijen in staat te stellen met elkaar hierover in overleg te treden. Mocht dit overleg tussen partijen niet leiden tot een regeling over de hoogte van de door de gemeente te betalen schadevergoeding, dan zal allereerst [eiser] in de gelegenheid worden gesteld om zijn schade nader te onderbouwen en aan te tonen. Indien de gemeente daarna het standpunt inneemt dat een gedeelte van de schade haar niet kan worden toegerekend, dan zal zij moeten bewijzen in hoeverre de schade niet het gevolg is van de ondeugdelijke vloer of de oneerlijke concurrentie door [XXX].
19. Vergoeding van gederfd huurgenot komt, naast vergoeding van werkelijk geleden schade, niet voor toewijzing in aanmerking, nu gesteld noch gebleken is dat [eiser] nog in andere zin in zijn huurgenot is geschaad.
20. Het voorgaande leidt tot de navolgende tussenbeslissing. Het komt de kantonrechter zinvol voor om de mogelijkheid van hoger beroep tegen dit vonnis toe te laten. Om die reden wordt de zaak verwezen naar een rolzitting gelegen drie maanden na dit vonnis. Partijen kunnen, indien afgezien wordt van het instellen van hoger beroep, desgewenst plaatsing op een eerdere rolzitting vragen.
De beslissing in conventie en in reconventie
- verwijst de zaak naar de rol van 11 februari 2010 voor uitlating partijen als bedoeld in rechtsoverweging 18;
- bepaalt dat de mogelijkheid van hoger beroep tegen dit vonnis openstaat;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Smits en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.