ECLI:NL:RBHAA:2009:BK3227

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/5102
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.E. Heyning - Huydecoper
  • M.J.M. Oltmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van voorlopige voorziening voor bijstandsuitkering na afwijzing aanvraag op basis van verblijfplaats

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 10 november 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) had aangevraagd. De aanvraag was door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem afgewezen op 6 oktober 2009, omdat de woon- en verblijfplaats van de verzoeker niet kon worden vastgesteld. De verzoeker, die na een detentie van 14 maanden geen vaste woon- of verblijfplaats had, verbleef afwisselend op verschillende adressen in Haarlem, IJmuiden en Amsterdam. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet in stand kon blijven, omdat de verzoeker niet over middelen van bestaan beschikte en er geen reden was om het door verweerder gewenste onderzoek te verrichten zonder de verzoeker (voorlopig) in het bezit te stellen van een uitkering. De voorzieningenrechter schorste het besluit van 6 oktober 2009 en droeg verweerder op om aan verzoeker voorschotten bijstand te verlenen ter hoogte van de voor hem geldende norm. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op bijstand en de noodzaak om bijstandsverlening niet te vertragen in situaties van financiële nood.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 - 5102
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 november 2009
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. V.J.M. Janszen, advocaat te Haarlem,
tegen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 23 juli 2009 om uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen op de grond dat verzoekers woon- en verblijfplaats niet is vast te stellen. Tevens heeft verweerder het verleende voorschot teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 16 oktober 2009 bezwaar gemaakt.
Tevens heeft verzoeker op 16 oktober 2009 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 29 oktober 2009, alwaar verzoeker is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde en voor verweerder is verschenen R. de Vos.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Verzoeker heeft zich op 23 juli 2009, na een verblijf in detentie van 14 maanden, tot het Centrum voor werk en inkomen (CWI) gewend om een WWB-uitkering aan te vragen. Verzoeker staat in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) ingeschreven op het adres van het Leger des Heils aan de Bakenessergracht 8-10 te Haarlem. Omdat dit een briefadres is, heeft verweerder verzoeker voor een intakeafspraak uitgenodigd op 11 augustus 2009 en hem verzocht om opgave te doen van zijn feitelijke verblijfplaatsen. Verzoeker heeft bij die gelegenheid opgegeven dat hij vanaf 23 juli 2009 afwisselend op drie adressen in Haarlem, IJmuiden en Amsterdam verbleef. In het kader van de beoordeling van het recht op bijstand heeft verweerder vervolgens getracht de door verzoeker opgegeven verblijfplaatsen te verifiëren teneinde de juistheid en/of volledigheid van de verstrekte inlichtingen te bepalen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 6 oktober 2009. Uit dit onderzoek blijkt dat verweerder twijfelt aan de juistheid van de verstrekt inlichtingen en aan de werkelijke verblijfplaats van verzoeker. Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat verzoeker niet aan de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft voldaan, zodat zijn woon- en verblijfplaats niet is vast te stellen. Ter zitting heeft verweerder het vorenstaande aangevuld en verklaard dat verweerder zich thans op het standpunt stelt dat op grond van de overgelegde gegevens betwijfeld moet worden of sprake is van bestendig verblijf in de gemeente Haarlem. Verweerder heeft in het bestreden besluit tevens het verleende voorschot teruggevorderd.
2.3 Verzoeker is het oneens met deze afwijzing en heeft daartoe in bezwaar aangevoerd dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Verzoeker verblijft wisselend op verschillende adressen en heeft daarvan op correcte wijze opgave gedaan. Naar de mening van verzoeker heeft hij daarmee voldaan aan de door de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak LJN BD3393 gestelde eis om voor een uitkering voor dak- en thuislozen in aanmerking te komen, te weten dat de betrokkene aan de hand van verifieerbare feiten en omstandigheden aannemelijk dient te maken dat hij ten tijde van de aanvraag een zwervend bestaan leidde.
2.4 Gelet op de financiële problemen waarin verzoeker inmiddels is geraakt – hij heeft vanaf 23 juli 2009 slechts € 600,- aan voorschotten ontvangen en die heeft verweerder thans weer teruggevorderd - heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat het besluit van 6 oktober 2009 wordt geschorst of in ieder geval een voorziening te treffen inhoudende dat aan verzoeker een uitkering wordt verstrekt lopende de bezwaarprocedure.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.5 Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) bestaat het recht op bijstand jegens het College van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) wordt verleend door het college van burgemeester en wethouders van een bij die algemene maatregel aan te wijzen gemeente.
In Bijlage A, behorende bij artikel 2 van het Besluit specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang, vouwenopvang en verslavingsbeleid (verder: Besluit WWB 2007) is de gemeente Haarlem als zodanig aangewezen.
2.6 Verzoeker heeft ten tijde van de aanvraag van de WWB-uitkering, desgevraagd aan verweerder verklaard dat hij na zijn detentie geen vaste woon- of verblijfplaats heeft doch dat hij afwisselend op een drietal adressen kan overnachten. Naar ter zitting is gebleken twijfelt verweerder niet langer aan de juistheid van de opgegeven adressen en evenmin aan de bijstandsbehoeftigheid van verzoeker, doch acht hij nader onderzoek nodig over de vraag of verzoeker in deze periode niet overwegend in een andere gemeente dan Haarlem, te weten de gemeente IJmuiden, bestendig verblijf had.
2.7 De voorzieningenrechter stelt vast dat de uitkomst van dit onderzoek niet aanstonds duidelijk zal zijn en dat dit zeer waarschijnlijk zal leiden tot een langdurig domiciliegeschil met de sociale dienst van de gemeente IJmuiden. Nu vaststaat dat verzoeker niet beschikt over enige middelen van bestaan en aantoonbaar verblijft op minimaal drie verschillende adressen per week, ziet de voorzieningenrechter geen reden voor verweerder om het door hem gewenste onderzoek te verrichten zonder verzoeker (voorlopig) in het bezit te stellen van een uitkering. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat Haarlem is aangewezen als centrumgemeente ingevolge het Besluit WWB 2007, dat Haarlem de gemeente is waar verzoeker verbleef tijdens de aanvraag en alwaar verzoeker staat ingeschreven in de GBA. Daarbij kan een domiciliegeschil op grond van artikel 42 WWB voorleggen aan de Raad van State, en kan een eventueel ten onrechte uitgekeerde uitkering aldus worden teruggevorderd van de daarbij verantwoordelijk geachte gemeente.
2.8 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder op de door hem thans aangevoerde gronden, in redelijkheid de aanvraag van verzoeker niet heeft kunnen weigeren. Om die reden zal het bestreden besluit van 6 oktober 2009, naar mag worden aangenomen, in bezwaar geen stand houden.
2.9 Gelet op het betrokken belang vereist onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal overgaan tot schorsing van het primaire besluit van 6 oktober 2009. Nu – zoals ook door de gemachtigde van verweerder ter zitting is bevestigd - uitsluitend het mogelijk niet verblijf houden in de gemeente Haarlem grond is geweest voor de afwijzing en verder geen beletselen voor bijstandsverlening zijn gebleken, is het waarschijnlijk dat verzoeker recht heeft op een bijstandsuitkering, en wordt verweerder opgedragen om hangende de bezwaarprocedure aan verzoeker voorschotten bijstand te verlenen ter hoogte van de voor hem geldende norm.
2.10 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Nu ten behoeve van verzoeker een toevoeging is afgegeven krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
3.2 schorst het besluit van 8 oktober 2009 tot zes weken na de verzending van de te nemen beslissing op bezwaar;
3.3 draagt verweerder op om met ingang van 16 oktober 2009 aan verzoeker overeenkomstig artikel 52 WWB voorschotten te verstrekken te hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm;
3.4 veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,- welk bedrag verweerder dient te betalen aan verzoeker;
3.5 gelast dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 41,- aan verzoeker vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning - Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 10 november 2009 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Oltmans, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.