ECLI:NL:RBHAA:2009:BK2701

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
6 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/801059-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor de opzettelijke invoer van cocaïne met verwerping van het beroep op overmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 6 oktober 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 juli 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbaal als bewijs gebruikt om tot de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit te komen.

De verdachte heeft een beroep gedaan op (psychische) overmacht, stellende dat hij onder bedreiging cocaïne naar Nederland heeft gesmokkeld. De rechtbank heeft dit verweer echter verworpen, omdat de gestelde omstandigheden niet aannemelijk zijn gemaakt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden tegen de druk om de cocaïne te smokkelen. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat de verdachte niet concreet kon aangeven hoe vaak en wanneer hij bedreigd was, en dat zijn verklaringen inconsistent waren.

De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 maanden en heeft beslist dat de inbeslaggenomen voorwerpen, die gebruikt zijn bij het delict, verbeurd verklaard worden. Het onder verdachte inbeslaggenomen geld, dat niet in verband kon worden gebracht met het bewezenverklaarde feit, moet aan de verdachte worden teruggegeven. De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet toegepast in haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801059-09
Uitspraakdatum: 6 oktober 2009
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 september 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] (Suriname),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Flevoland, Huis van Bewaring Almere Binnen, te Almere.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 juli 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat:
?- verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijfentwintig (25) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- het onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven geld wordt teruggegeven aan verdachte;
- de overige onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen worden verbeurd verklaard.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 september 2009 afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aanhouding en bevindingen van25 juli 2009;
- het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 31 juli 2009;
- het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium Amsterdam van 6 augustus 2009, kenmerk A065.9.054207 A t/m B, laboratoriumnummer 8516 X 09.
4.2. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 25 juli 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting een beroep gedaan op de schulduitsluitingsgrond overmacht. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de cocaïne onder bedreiging naar Nederland gesmokkeld heeft. Hij stelt dat verdachte door die bedreiging heeft blootgestaan aan een druk waartegen hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij bij een geldschieter een lening van 5000 euro had afgesloten. Deze lening zou verdachte in vier maanden moeten terug betalen. Over deze lening was verdachte, naar hij bij de rechter commissaris verklaard heeft, een rentepercentage van vijf en dertig procent per maand verschuldigd, hetgeen neerkomt op 1750 euro (meer dan 6.000 SRD) per maand. Voorts heeft verdachte verklaard dat de geldschieter al na anderhalve maand begon te dreigen, omdat hij zijn geld terug wilde hebben. Deze bedreigingen waren gericht tegen het leven van zijn jongste zoontje, aldus verdachte. Verdachte kon de lening niet aflossen. Hij zou zijn schuld echter kunnen aflossen en de bedreigingen kunnen doen stoppen door cocaïne naar Nederland te smokkelen.
Deze verklaring van verdachte komt de rechtbank niet aannemelijk voor. De rechtbank overweegt daartoe dat zij het allereerst niet aannemelijk acht dat verdachte een lening met een dergelijk hoog rentepercentage (meer dan 6.000 SRD per maand) heeft afgesloten, terwijl hij naar eigen zeggen per maand slechts 1.000 SRD vrij te besteden heeft. Ook is de noodzaak tot het afsluiten van de lening ter zitting niet duidelijk geworden, nu verdachte naar eigen zeggen over twee autos beschikte en ook een auto had kunnen verkopen. Voorts acht de rechtbank het opmerkelijk dat de geldschieter verdachte reeds ruim voor het verstrijken van de termijn van aflossing zou hebben bedreigd. Verdachte had immers nog ruim twee maanden de tijd om het bedrag af te lossen en de geldschieter zou in die zin nog twee maanden (het zeer hoge) rentetarief kunnen incasseren. Hierbij komt dat verdachte niet concreet over de bedreigingen kan verklaren. Verdachte kan niet concreet aangeven hoe vaak, wanneer en waar hij bedreigd is. Tenslotte acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte, gelet op het gestelde dwangmatige karakter van de drugssmokkel, alleen gelaten is bij het slikken van de bollen en dat er, blijkens de verklaring van verdachte, verder geen contact meer met de organisatie is geweest en er ook geen concrete afspraken zijn gemaakt of aanwijzingen zijn gegeven met betrekking tot het in Nederland afgeven van de bollen.
Onder vorengenoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank de stelling van verdachte, dat hij de cocaïne onder druk door bedreigingen gesmokkeld heeft, niet aannemelijk. Daarbij is opmerkelijk dat verdachte tijdens de controle bij de douane op Schiphol ongevraagd een uittreksel van de kamer van koophandel heeft getoond van zijn bedrijf in Suriname, welk uittreksel, naar hij ter zitting verklaard heeft, altijd bij zich heeft in zijn portemonnee, maar gedateerd is een dag voor vertrek uit Suriname en aldus een dag voor vertrek is opgehaald, enkele dagen na het boeken van de vlucht.
Er is aldus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2199 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank heeft de door en namens verdachte aangevoerde omstandigheden met betrekking tot de gestelde bedreigingen als onaannemelijk aangemerkt. De rechtbank zal bij het bepalen van de strafmaat dan ook geen rekening houden met deze gestelde omstandigheden.
De officier van justitie heeft de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijfentwintig maanden gevorderd. Deze eis is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort misdrijven in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte vindt de rechtbank aanleiding om daarvan af te wijken.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
8.1. Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
(2) 1 STK Vliegticket;
(3) 1 STK Instapkaart;
(5) 1 STK Telefoontoestel, LG en
(6) 1 STK Telefoontoestel, Samsung,
dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van deze voorwerpen die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
8.2. Teruggave aan verdachte
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven geld, te weten:
(4) Geld, 400 euro,
dient te worden teruggegeven aan verdachte. Uit het onderzoek op de terechtzitting is niet gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van dit geld dat aan verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIJFENTWINTIG (25) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslagbeslissingen als vermeld in vonnis.
11. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.A. Plaisier, voorzitter,
mr. F.G. Hijink en mr. F.S.N. Nasrullah-Oemar, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.S. Kikkert,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 oktober 2009.
mr. Plaisier en mr. Kikkert zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.