ECLI:NL:RBHAA:2009:BK2687

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-801134-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig verkregen bewijs bij invoer van cocaïne

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 29 oktober 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 augustus 2009 op Schiphol arriveerde vanuit Guatemala met een koffer waarin cocaïne was verborgen. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat er sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs, omdat de douane de verdachte op basis van een tip als verdachte had aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat de douane gebruik mocht maken van haar controlebevoegdheden, aangezien de controle voorafging aan de tip en de verdachte op basis van de aangetroffen claimtag en de koffer als verdachte kon worden aangemerkt. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsvrouw en oordeelde dat er geen sprake was van onrechtmatig verkregen bewijs.

De rechtbank stelde vast dat de verdachte haar reisdoel niet aannemelijk kon maken en dat de koffer, waarin de cocaïne was aangetroffen, aan haar toebehoorde. Bij de controle met een röntgenapparaat werden verdachte en haar bagage onderzocht, waarbij de contouren van een onbekend voorwerp zichtbaar werden. Na het openen van de koffer werd een grote hoeveelheid cocaïne aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzettelijke invoer van cocaïne, wat een ernstig strafbaar feit is.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 23 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De rechtbank verklaarde ook de in beslag genomen goederen verbeurd, aangezien deze waren gebruikt bij het begaan van het strafbare feit. De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van de Opiumwet en de gevolgen van drugshandel voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801134-09
Uitspraakdatum: 29 oktober 2009
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 oktober 2009 in de zaak tegen:
[naam],
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] (Guatemala),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I.V. Huis van Bewaring Nieuwersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 08 augustus 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1.986,4 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring gevorderd van alle onder verdachte in beslag genomen goederen.
4. Bewijs
4.1. Bewijsverweer
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, omdat de douane een tip had binnengekregen en dat verdachte om die reden van het begin af aan als verdachte had moeten worden aangemerkt. Daarom was verdachte al bij het eerste gesprek met haar, verdachte en hadden geen controle- maar opsporingsbevoegdheden moeten worden toegepast. Voorafgaand aan dit allereerste verhoor had de cautie moeten worden gegeven en haar had, toen haar de koffer werd getoond – zo begrijpt de rechtbank het betoog van de raadsvrouw - moeten worden verteld dat ze verdachte was, het recht had om te zwijgen en dat ze een advocaat mocht raadplegen. De start van het onderzoek en alles wat daaruit voortvloeit is daarom onrechtmatig geweest, op grond waarvan de resultaten van dit onderzoek van het bewijs moet worden uitgesloten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vooropgesteld zij dat geen rechtsregel er aan in de weg staat dat de Douane gebruik maakt van de haar toegekende algemene controlebevoegdheden ten aanzien van per vliegtuig vanuit het buitenland in Nederland binnen gekomen ruimbagage, in een geval waarin aan deze controle een tip, waarin de naam van de persoon op wiens naam de ruimbagage staat, vooraf gaat. Op grond van het bij de controle met behulp van een x-ray apparaat van de ruimbagage ten name van verdachte gerezen vermoeden en het daarop volgend nader onderzoek van die ruimbagage, kon zonder dat er gebruik werd gemaakt van tegen verdachte gerichte opsporingsbevoegdheden worden vastgesteld dat er in die ruimbagage cocaïne zat. In het onderhavige geval is bij een door de – tot de brigade grensbewaking behorende – opsporingsambtenaar, [verbalisant], uitgevoerde tweede lijnscontrole, waarbij aan verdachte werd verzocht haar reisdoel in Nederland aannemelijk te maken, door verdachte een claimtag overhandigd. Vervolgens is door deze opsporingsambtenaar de koffer, waarin naderhand de cocaïne is aangetroffen bij de KLM arrivalservice van aankomst 3 van de luchthaven Schiphol aangetroffen.
In aanmerking genomen dat in het kader van de grenscontrole aan de hand van de door verdachte overhandigde claimtag is vastgesteld dat de koffer, waarin naderhand de cocaïne werd aangetroffen, ten name van verdachte was gesteld, kon verdachte, zonder dat ten aanzien van haar gebruik was gemaakt van strafvorderlijke bevoegdheden, op grond van die grenscontrole en het aantreffen van die koffer en claimtag als verdachte worden aangemerkt.
Daarom is er – naar het oordeel van de rechtbank – geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs met betrekking tot het ontstaan van de verdenking jegens verdachte van de invoer van de in de dagvaarding bedoelde cocaïne.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden
Verdachte is op 8 augustus 2009 op Schiphol, in de gemeente Haarlemmermeer, aangekomen vanuit Guatemala via Panama. Tijdens de tweedelijns controle is gebleken dat verdachte haar reisdoel in Nederland niet aannemelijk kon maken en op grond daarvan is besloten om haar de toegang tot Nederland te weigeren. De ruimbagage van verdachte is voorts met een x-ray scan gecontroleerd en hierbij zijn de contouren van een onbekend voorwerp waargenomen ter grootte van de koffer in een rechthoekige vorm. Men vermoedde te maken te hebben met een dubbele bodem in de koffer. De verbalisanten hebben aan verdachte de grijze rolkoffer laten zien en zij bevestigde dat het haar koffer betrof. Bij het openen van de koffer door verdachte met een sleutel die zij uit haar handtas haalde, werd door de verbalisanten direct een sterke lijmlucht geroken. Na verwijdering van alle goederen uit de koffer zagen de verbalisanten dat de randen van de binnenvoering op enkele plaatsen hadden losgelaten van de zijkant van de koffer. Na het lostrekken van de binnenvoering werden witte watten op de bodem van de koffer waargenomen met daaronder zwart kunststof en daaronder een rechthoekig pakket omhuld met carbonpapier. De aangetroffen witte stof bleek 1986,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne te zijn.
Verdachte verklaart omtrent haar reisdoel dat ze in Nederland zou gaan werken. Dit zou voor haar zijn geregeld door ene [naam]. Het reisbureau heeft een ticket geregeld, waarmee ze naar Nederland kon komen. Ze zou als toerist naar Nederland toe gaan en dan in Nederland blijven om te kunnen werken. [naam] had haar gezegd om naar een hotel te gaan en daar zou ze worden opgehaald en worden meegenomen naar een huis, waar ze als hulp in de huishouding kon gaan werken. Ze wist niet waar dat werk zou zijn of bij wat voor gezin en ze wist ook niet precies wat het werk zou inhouden. Daarnaast had ze nog niets uitgezocht over het land waar ze terecht zou komen en had ze bijvoorbeeld geen visum geregeld. Voorts heeft zij aangegeven dat de koffer die ze bij haar inreis in Nederland bij zich had, had gekregen voor ze de luchthaven binnenging, omdat men zei dat haar koffer te klein was en niet goed genoeg was om mee te nemen om als toerist het land binnen te komen. Verdachte heeft vervolgens haar kleding in deze koffer gedaan.
4.3. Bewijsoverweging
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich aan de opzettelijke invoer van cocaïne heeft schuldig gemaakt op grond van de ongeloofwaardige verklaring van verdachte dat zij naar Nederland is gekomen voor het verrichten van werk, nu zij – in het bezit van een retourticket voor een kort verblijf in Nederland – omtrent de plaats en de aard van de werkzaamheden geen informatie kan verschaffen en zij bovendien stelt gereisd te hebben met een pas op de luchthaven van vertrek ontvangen koffer, waarin zij haar bagage heeft moeten doen, welke koffer zij had ontvangen, omdat haar koffer te klein was en niet goed genoeg om als toerist mee het land binnen te komen. Die ongeloofwaardige verklaring is – naar het oordeel van de rechtbank – afgelegd om te bemantelen dat zij wel degelijk wist dat die koffer cocaïne bevatte.
4.4. Bewezenverklaring
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, in dier voege dat:
zij op 8 augustus 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 1.986,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1986,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte moet worden bestempeld als “pakezel” in de zin van de oriëntatiepunten van de LOVS, nu er misbruik is gemaakt van haar armoede en haar naïviteit.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Nu – daargelaten dat de ontkenning van verdachte dat zij wist dat zij cocaïne in Nederland heeft ingevoerd, zich bezwaarlijk verdraagt met de stelling dat zij dat als pakezel heeft gedaan - niet aannemelijk is geworden op grond van stukken dat bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte rechtvaardigen om haar als pakezel aan te merken, zal de rechtbank de standaardcategorie van de oriëntatiepunten hanteren.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. In beslag genomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee instapkaarten, twee hotelreserveringen, een claimtag, een vliegticket en een label, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van die voorwerpen die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- artikel 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht;
- artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drieentwintig (23) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verbeurdverklaring van goederen.
11. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Candido, voorzitter,
mr. R.E.A. Toeter en mr. L.M. Kos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. de Jong,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 oktober 2009.