2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De in het nu voorliggende geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2 Verweerder heeft per 16 oktober 2003 aan eiseres een bijstandsuitkering toegekend naar de norm van een alleenstaande ouder. Per 1 januari 2009 is haar WWB-uitkering omgezet naar de norm voor een alleenstaande. Eiseres is gehuwd met [echtgenoot], die in Amsterdam woont op het adres [adres]. In juli 2008 heeft de GGD Kennemerland in een advies over eiseres gerapporteerd, dat haar huisarts heeft aangegeven dat eiseres in Amsterdam woont. Deze mededeling was voor verweerder aanleiding nader onderzoek te doen.
2.3 Bij brief van 4 februari 2009 heeft verweerder eiseres gevraagd uiterlijk op 11 februari 2009 afschriften van haar girorekening over te leggen over de periode februari 2008 tot en met 4 februari 2009. Omdat eiseres hierop niet heeft gereageerd, heeft verweerder eiseres bij besluit van 12 februari 2009 de gelegenheid gegeven het verzuim te herstellen. De gevraagde gegevens dienden uiterlijk op 18 februari 2009 bij verweerder binnen te zijn. Bij ditzelfde besluit heeft verweerder het recht van eiseres op een WWB-uitkering opgeschort. Eiseres heeft de gevraagde informatie vervolgens niet overgelegd. Hierop heeft verweerder het besluit van 25 februari 2009 genomen, welk besluit verweerder in bezwaar heeft gehandhaafd.
2.4 Op 20 maart 2009 heeft eiseres zich gemeld bij het UWVWerkbedrijf voor het aanvragen van een WWB-uitkering naar de norm van een alleenstaande. Hiertoe heeft eiseres op 9 april 2009 een intakegesprek gevoerd bij verweerder. Na dit gesprek heeft verweerder getracht bij eiseres een huisbezoek af te leggen. Eiseres was echter niet thuis. Bij brief van 9 april 2009 heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een vervolggesprek op 21 april 2009. Ook heeft verweerder eiseres gevraagd afschriften van haar girorekening mee te nemen over de periode 1 april 2008 tot en met 9 april 2009. In de periode 9 april 2009 tot en met 20 april 2009 heeft verweerder bij de woning van eiseres een aantal waarnemingen gedaan. Eiseres is vervolgens op 21 april 2009 bij verweerder verschenen samen met haar echtgenoot en haar oudste zoon, [zoon]. Het gesprek ging voornamelijk over de woonsituatie van eiseres. Na het gesprek heeft bij eiseres een huisbezoek plaatsgevonden. Op grond van het ingestelde onderzoek stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres niet haar hoofdverblijf heeft op het door haar opge[woonplaats]oo[adres]]. Verweerder heeft vervolgens het besluit van 28 april 2009 genomen, welk besluit in bezwaar is gehandhaafd.
2.5 Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij stelt zich op het standpunt dat zij vanaf 2003 duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot en dat dit door verschillende instanties al jaren wordt geaccepteerd. Voorts stelt eiseres dat beëindiging van haar uitkering in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel. Het verzoek om inlichtingen was immers slechts bedoeld om te zien of zij zou reageren op een oproep. Verweerder had kunnen volstaan met het oproepen van eiseres voor een gesprek. Eiseres kon binnen de gestelde termijn niet voldoen aan het overleggen van giroafschriften. Overschrijding van deze termijn kon dus niet leiden tot beëindiging van de uitkering, aldus eiseres. Bovendien waren de verzochte inlichtingen volgens eiseres niet noodzakelijk voor beoordeling van het recht op bijstand. Voorts stelt eiseres dat er geen grondslag bestaat voor de conclusie dat eiseres haar hoofdverblijf niet in [woonplaats] heeft en dat zij niet duurzaam gescheiden leeft. Volgens eiseres is er geen grondslag voor weigering van de uitkering over de periode voor 13 augustus 2009, omdat verweerder pas vanaf dat moment de rechtsgrond “niet duurzaam gescheiden levend” heeft toegepast. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij de giroafschriften op 21 februari 2009 aan verweerder heeft verstrekt. Ook heeft verweerder telefonisch ingestemd met verlenging van de termijn, aldus eiseres. Zij verwijst hiervoor naar een verklaring van haar zoon [zoon] van 2 juli 2009. Het feit dat de woning van eiseres karig is ingericht, betekent volgens haar niet dat zij daar niet verblijft. Aan de rapportage van het huisbezoek komt geen bewijskracht toe, aldus eiseres. Volgens eiseres is er dan ook onvoldoende grondslag voor de conclusie dat zij haar hoofdverblijf niet in [woonplaats] zou hebben.
2.6 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres haar hoofdverblijf niet in [woonplaats] heeft. Voorts stelt verweerder dat het in de jurisprudentie is toegestaan om de beslissing op bezwaar te baseren op een andere rechtsgrond dan die van het primaire besluit. Ter zitting heeft verweerder hierop aangevuld, dat hij bij eiseres giroafschriften heeft opgevraagd om haar pingedrag te achterhalen. Dit in verband met verweerders vermoeden dat eiseres niet haar hoofdverblijf in [woonplaats] heeft. Verweerder ontkent dat eiseres telefonisch heeft verzocht om verlenging van de termijn voor het verstrekken van gegevens. Ook heeft verweerder erop gewezen dat het bij een WWB-aanvraag op de weg van eiseres ligt om aannemelijk te maken dat zij in [woonplaats] haar hoofdverblijf heeft. Dit laatste is volgens verweerder niet aannemelijk geworden.
2.7 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.8 Op grond van artikel 54, vierde lid, WWB kan het college, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
2.9 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij in februari 2009 het vermoeden had dat eiseres niet haar hoofdverblijf in [woonplaats] had. Om die reden heeft verweerder bij eiseres giroafschriften opgevraagd om hierdoor haar pingedrag te kunnen achterhalen. Dit is geoorloofd in het licht van het bepaalde in artikel 53a WWB. Dit artikel bepaalt immers in het eerste lid onder meer, dat het college bepaalt welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. Van de giroafschriften kan niet worden gezegd dat deze niet noodzakelijk waren voor beoordeling van het recht op bijstand en verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevraagde giroafschriften door eiseres moesten worden overgelegd. Van strijd met het subsidiariteitsbeginsel is geen sprake. Hier komt bij dat eiseres tegen het opschortingsbesluit van 12 februari 2009 geen rechtsmiddel heeft aangewend. Hierdoor staat in ieder geval in rechte vast dat eiseres gehouden was om de door verweerder gevraagde gegevens (tijdig) aan hem over te leggen.
2.10 Bovendien kan niet worden gezegd dat de termijn die verweerder eiseres heeft gesteld voor het overleggen van de gevraagde giroafschriften te kort was, zoals eiseres heeft betoogd. Ter zitting is immers gebleken dat eiseres wel beschikte over een aantal giroafschriften die betrekking hadden op de periode februari 2008 tot en met 4 februari 2009, maar dat zij één giroafschrift moest opvragen bij de bank. Verder heeft zij het giroafschrift over het laatste deel van de periode pas op 21 februari 2009 van de bank ontvangen, aldus eiseres. Gelet hierop valt niet in te zien waarom eiseres de giroafschriften waarover zij wel beschikte, niet voor 18 februari 2009 aan verweerder had kunnen verstrekken. Vaststaat in ieder geval dat eiseres voor deze datum geen enkel giroafschrift aan verweerder heeft overgelegd.
2.11 Niet is komen vast te staan dat eiseres bij verweerder heeft verzocht om verlenging van de termijn zoals gesteld in het besluit van 12 februari 2009. Verweerder ontkent dat eiseres telefonisch om verlenging van die termijn heeft verzocht. Bij deze stand van zaken ligt het op de weg van eiseres om dit laatste aannemelijk te maken. Hierin is eiseres niet geslaagd. De verklaring van haar zoon [zoon] is in dit verband onvoldoende, omdat uit die verklaring niet blijkt met welke medewerker van verweerder [naam] telefonisch contact heeft gehad. Hierdoor is het niet mogelijk de verklaring van [naam] te verifiëren.
2.12 Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij alle giroafschriften op 21 februari 2009 aan verweerder heeft verstrekt. Verweerder ontkent dit echter. Hij stelt dat deze giroafschriften niet eerder zijn overgelegd dan op 20 maart 2009 in het kader van de nieuwe WWB-aanvraag van eiseres. Bij deze stand van zaken ligt het op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat de giroafschriften op 21 februari 2009 zijn overgelegd. Hierin is eiseres niet geslaagd.
2.13 Op grond van het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat eiseres het verzuim zoals vermeld in het opschortingsbesluit van 12 februari 2009 niet tijdig heeft hersteld. Eiseres had de beschikking over een deel van de gevraagde giroafschriften, die zij, zonder dat daarvoor een goede reden was, niet binnen de gestelde termijn aan verweerder heeft verstrekt. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid toepassing kunnen geven aan artikel 54, vierde lid, WWB. Het beroep is dus in zoverre ongegrond.
2.14 Op 20 maart 2009 heeft eiseres zich gemeld bij het UWVWerkbedrijf voor het aanvragen van een WWB-uitkering. In het kader van deze aanvraag lag het op de weg van eiseres aannemelijk te maken dat zij haar hoofdverblijf heeft in de gemeente [woonplaats]. Artikel 40, eerste lid, WWB bepaalt immers onder meer, dat het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2.15 Omdat verweerder het vermoeden had dat eiseres niet haar hoofdverblijf heeft in de gemeente [woonplaats], heeft hij een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van eiseres. In het kader van dit onderzoek heeft verweerder waarnemingen gedaan rond de woning van eiseres en er heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Daarnaast is eiseres omtrent haar woonsituatie door verweerder gehoord.
2.16 Uit dit onderzoek is onder meer naar voren gekomen dat:
- eiseres ten tijde van de waarnemingen blijkbaar niet in haar woning verbleef;
- deze woning ten tijde van het huisbezoek een onbewoonde indruk maakte;
- volgens de giroafschriften met de giropas van eiseres voornamelijk in Amsterdam werd gepind;
- tijdens het gesprek met eiseres op 21 april 2009 bleek, dat zij haar huissleutel in Amsterdam had laten liggen;
- eiseres een huisarts in Amsterdam heeft.
Eiseres heeft deze feiten niet betwist, met uitzondering van de waarnemingen dat eiseres niet in haar woning aanwezig was. Eiseres heeft wel een uitleg gegeven waarom de waarnemingen en feiten zijn zoals ze bij het onderzoek zijn vastgesteld.
2.17 Op grond van deze feiten en omstandigheden is bij verweerder terecht het vermoeden ontstaan dat eiseres niet haar woonplaats of hoofdverblijf in de gemeente [woonplaats] heeft.
In de loop van de procedure heeft eiseres veel verklaringen gegeven voor het feit dat zij veelvuldig in Amsterdam verblijft. Ook heeft zij een verklaring gegeven voor de toestand waarin haar woning verkeerde ten tijde van het huisbezoek op 21 april 2009.
Met deze uitleg heeft eiseres echter niet aannemelijk gemaakt dat zij, anders dan verweerder stelt, daadwerkelijk haar woonplaats of hoofdverblijf heeft in de gemeente [woonplaats]. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat zij maandelijks haar huur betaalt en ook dat zij de energiekosten van de woning aan de [adres] betaalt, maar deze beide feiten zijn onvoldoende om op grond hiervan hoofdverblijf van eiseres in de gemeente [woonplaats] te kunnen aannemen. Tegenover de feiten en waarnemingen die in het onderzoek naar voren zijn gekomen heeft eiseres geen objectieve feiten gesteld waaruit blijkt dat zij woonachtig is aan de [adres] in [woonplaats]. Ook in zoverre is het beroep van eiseres dus ongegrond.
2.18 Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen.
2.19 Het beroep is ongegrond. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het desbetreffende verzoek dan ook af.
2.20 Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.