ECLI:NL:RBHAA:2009:BK0359

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
397659- CV EXPL 08-11159
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.P. Stolp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een vaststellingsovereenkomst inzake effectenlease-overeenkomsten

In deze zaak vordert Varde Investments (Ireland) Limited nakoming van een vaststellingsovereenkomst die door gedaagde is gesloten met Dexia Bank Nederland N.V. Gedaagde heeft meerdere effectenlease-overeenkomsten met Dexia gesloten en later een vaststellingsovereenkomst ondertekend conform de Duisenberg-Regeling. Gedaagde beroept zich op de vernietiging van enkele effectenlease-overeenkomsten door zijn ex-echtgenote, maar de kantonrechter oordeelt dat dit verweer niet slaagt. De vaststellingsovereenkomst en de algemeen verbindend verklaarde WCAM-overeenkomst staan niet in de weg aan het beroep op vernietiging door de ex-echtgenote. Het verweer van gedaagde dat hij de voorwaarden van de Duisenberg-Regeling niet heeft getekend, wordt verworpen. De kantonrechter stelt vast dat de cessie van de vordering van Dexia aan Varde rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. De rechter oordeelt dat de effectenlease-overeenkomsten moeten worden gekwalificeerd als huurkoopovereenkomsten, waarvoor de toestemming van de echtgenote van gedaagde vereist was. De kantonrechter concludeert dat de vaststellingsovereenkomst, voor zover deze betrekking heeft op de vernietigde effectenlease-overeenkomsten, geen rechtsgevolgen meer heeft. De vordering van Varde tot betaling van de restschulden voortvloeiende uit deze overeenkomsten wordt afgewezen. Uiteindelijk wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Varde, vermeerderd met wettelijke rente, en worden de proceskosten aan de zijde van gedaagde toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 397659/ CV EXPL 08-11159
datum uitspraak: 30 september 2009
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
de buitenlandse vennootschap
VARDE INVESTMENTS (IRELAND) LIMITED
te Dublin, Ierland
eisende partij
hierna verder te noemen: Varde
gemachtigde: Swier & van der Weijden gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
te [woonplaats]
gedaagde partij
hierna verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. L.C. de Jager
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 8 september 2008, met producties genummerd 1 t/m 4,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 26 november 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- de bij brief van 4 december 2008 van de zijde van [gedaagde] toegezonden producties genummerd 1 t/m 8,
- de bij brief van 18 december 2008 van de zijde van Varde toegezonden producties genummerd 5 t/m 11,
- de bij faxbericht van 19 december 2008 van de zijde van Varde toegezonden producties genummerd 12 en 13,
- de aantekeningen van de griffier van de op 22 december 2008 gehouden comparitie,
- de akte uitlating producties van 21 januari 2009 van [gedaagde],
- de rolbeschikking van 13 mei 2009,
- de antwoord-akte van Varde.
De feiten
a. Dexia Bank Nederland N.V. (hierna: Dexia) is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V. te Amsterdam die op haar beurt rechtsopvolgster is van Legio Lease B.V. Waar hierna over Dexia wordt gesproken, worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
b. [gedaagde] heeft met Dexia onder meer de volgende effectenlease-overeenkomsten gesloten op of omstreeks de volgende data:
(I) contractnummer 59002583 (Feestplan II) op 24 april 1998
(II) contractnummer 74213475 (WinstVerDriedubbelaar) op 6 juli 1999
(III) contractnummer 74418789 (WinstVerDriedubbelaar) op 22 juni 2000
(IV) contractnummer 57101713 (Feestplan) op 23 oktober 2000
(V) contractnummer 75041057 (WinstVerdriedubbelaar) op 9 maart 2001
(VI) contractnummer 27141008 (Troefplan) op 25 mei 2001.
c. De WinstVerDriedubbelaarovereenkomsten en de Feestplanovereenkomsten hadden een looptijd van drie jaar en de Troefplanovereenkomst had een looptijd van 5 jaar.
d. Op 27 maart 2000 is [gedaagde] in het huwelijk getreden met mevrouw [XXX]. Op 21 maart 2005 zijn zij gescheiden.
e. Op 25 december 2005 heeft [gedaagde] het Acceptatieformulier Vaststellingsovereenkomst Duisenberg-Regeling ondertekend.
f. De effectenlease-overeenkomsten zijn geëindigd. Dexia heeft [gedaagde] eindafrekeningen toegestuurd met daarin vermelde restschulden van [gedaagde].
g. Dexia heeft haar vordering op [gedaagde] aan Varde geleverd door akte van cessie en mededeling aan [gedaagde] bij brief van (de incassogemachtigde van) Varde van
10 januari 2008. Bij brief van 15 februari 2008 zijn [gedaagde] betalingsinstructies gegeven, waarbij een betalingstermijn van vier weken is gesteld.
Het geschil
Varde vordert (samengevat) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 17.358,26, vermeerderd met de wettelijke rente over € 14.218,20 vanaf 10 januari 2008 tot de dag der algehele voldoening en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Varde baseert haar vordering op de tussen Dexia en [gedaagde] gesloten vaststellingsovereenkomst en zij vordert nakoming daarvan door [gedaagde]. Ook verlangt zij vergoeding van de door haar gemaakte buitengerechtelijke incassokosten ad € 2.132,71 en rente.
Volgens Varde is [gedaagde] per overeenkomst het volgende aan hoofdsom plus rente
tot 10 januari 2008 verschuldigd:
(I) € 977,48 + € 69,25 = € 1.046,73
(II) € 2.060,80 + € 146,00 = € 2.206,80
(III) € 2.032,77 + € 144,02 = € 2.176,79
(IV) € 4.096,25+ € 290,22 = € 4.386,47
(V) € 1.797,44 + € 127,35 = € 1.924,79
(VI) € 3.253,46 + € 230,51 = € 3.483,97
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
1. Gegeven de omstandigheid dat Varde gevestigd is in Ierland, draagt de vordering een internationaalrechtelijk karakter en zal de kantonrechter vooreerst ambtshalve haar rechtsmacht alsmede het op de vordering toepasselijke recht beoordelen.
Op de voet van het EEX verordering en met name artikel 15 en 16 is de Nederlandse rechter bevoegd omdat [gedaagde] in Nederland woont. Omdat niet blijkt van enige rechtskeuze en omdat de overeenkomsten het nauwst verbonden zijn met Nederland houdt de kantonrechter het ervoor dat op grond van artikel 4 van het EEG-Overeenkomstenverdrag (EVO) Nederlands recht van toepassing is.
2. Varde baseert haar vordering op de door [gedaagde] geaccepteerde Duisenberg-Regeling en de onder feit g genoemde cessie. Varde stelt daarbij terecht dat die Regeling een vaststellingsovereenkomst is.
3. Waar de Duisenberg-Regeling betrekking heeft op de afwikkeling van de effectenlease-overeenkomsten, welke zijn aan te merken als huurkoopovereenkomst
(aldus HR 28 maart 2008, LJN BC2837), acht de kantonrechter zich op grond van artikel 93 aanhef en onder c Rv absoluut bevoegd om van de vordering van Varde kennis te nemen.
4. [gedaagde] heeft onder meer het verweer gevoerd dat geen rechtsgeldige cessie aan Varde heeft plaatsgevonden omdat hij geen kopie van die akte heeft ontvangen.
Op zichzelf is voor een geldige cessie niet nodig dat de debiteur naast een mededeling van de cessie ook een kopie van de akte ontvangt. Overigens heeft Varde – naar aanleiding van het verweer – als productie 12 een gewaarmerkte akte van cessie overgelegd. Gelet op die akte en omdat [gedaagde] niet heeft betwist dat de cessie hem
bij brief van 10 januari 2008 was meegedeeld en ook nog bij deurwaardersexploit van 11 maart 2008 aan hem is betekend, is de cessie rechtsgeldig tot stand gekomen. Daarmee zijn de vorderingen van Dexia op [gedaagde] overgedragen op Varde en is Varde dus bevoegd om die vorderingen tegen [gedaagde] in te stellen.
5. [gedaagde] heeft zich er verder onder meer op beroepen dat de onderliggende effectenlease-overeenkomsten zijn vernietigd door zijn echtgenote [XXX] bij haar brief aan Dexia van 2 september 2006 wegens het ontbreken van haar toestemming voor het aangaan van de overeenkomsten met contractnummer 74418789, 57101713, 75041057 en 27141008, (hiervoor vernummerd III, IV, V en VI). In deze brief meldt [XXX] tevens dat haar onlangs was gebleken dat [gedaagde] die overeenkomsten had gesloten. De brief van [XXX] bevindt zich als productie 2 bij de brief van 4 december 2008 van de gemachtigde van [gedaagde].
6. Ten aanzien van de hiervoor genoemde vier effectenlease-overeenkomsten geldt het volgende. Op grond van artikel 1:88 lid 1 sub d BW was de (schriftelijke) toestemming vereist van de echtgenote van [gedaagde] voor het tijdens het huwelijk aangaan van effectenlease-overeenkomsten, aangezien die moeten worden gekwalificeerd als huurkoopovereenkomsten (HR 28 maart 2008, LJN:BC2837). Omdat het beroep tot vernietiging ingevolge dat artikel en artikel 1:89 BW niet aan [gedaagde] als afnemer
maar alleen aan zijn echtgenote toekomt, heeft [gedaagde] ook geen afstand kunnen
doen van dat hem niet ten dienste staande recht. Anders dan Varde stelt staat de door [gedaagde] gesloten vaststellings¬overeenkomst dus op zich niet in de weg aan een dergelijk beroep van de kant van zijn ex-echtgenote.
7. Voorzover Varde heeft bedoeld dat de algemeen verbindend verklaarde WCAM-overeenkomst aan een dergelijk beroep in de weg staat, gaat ook dat niet op. Gelet op artikel 2.2 sub f van die overeenkomst heeft die geen gelding voor of tegenover afnemers van effectenlease-¬overeen¬komsten ter zake waarvan al een vaststellingsovereenkomst tot stand was gekomen, zomin als voor of tegenover hun echtgenoten.
8. Dat betekent dat moet worden onderzocht of het beroep van [XXX] op de vernietigbaar¬heid van de effectenlease-overeenkomsten en het daarop ziende verweer van [gedaagde] doel treffen.
9. Varde heeft onbetwist gelaten dat [gedaagde] en [XXX] met elkaar waren gehuwd ten tijde van het sluiten van de door [XXX] in haar brief van 2 september 2006 genoemde effectenlease-overeenkomsten. Vast staat dat [XXX] noch de effectenlease-overeenkomsten noch de vaststellings¬overeenkomst heeft getekend. Zij kon de nietigheid van de effectenlease-overeenkomsten dus inroepen. Varde heeft ook niet betwist dat Dexia de brief van 2 september 2006 waarin [XXX] die overeenkomsten heeft vernietigd, heeft ontvangen, zodat die ontvangst vast staat. Een beroep op ontijdigheid of verjaring is niet gedaan, zodat ervan wordt uitgegaan dat [XXX] de nietigheid tijdig heeft ingeroepen.
10. Dat betekent dat er ook van moet worden uitgegaan dat [XXX] de effectenlease-overeen¬komsten rechtsgeldig heeft vernietigd. Daarmee is de vaststellingsovereenkomst voor zover deze op deze vier effectenlease-overeenkomsten betrekking heeft, een lege huls geworden waaraan Varde geen vorderingsrechten kan ontlenen. Het verweer van [gedaagde] slaagt in zoverre dan ook, hetgeen meebrengt dat de vordering van Varde tot betaling van de restschulden voortvloeiende uit de effectenlease-overeen¬komsten III, IV, V en VI als ongegrond moet worden afgewezen.
11. Resteert de beoordeling van de vordering met betrekking tot de effectenlease-¬
overeen¬komsten I en II.
12. [gedaagde] voert aan dat hij de voorwaarden van de Duisenberg-Regeling niet heeft getekend, dat hem niet duidelijk is gemaakt wat de gevolgen waren en wat de precieze schuld aan Dexia was. Volgens [gedaagde] volgt uit de door Varde overgelegde stukken dat de berekening van de restschuld niet correct is. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
13. Bij de door hem ondertekende vaststellingsovereenkomst heeft [gedaagde] afstand gedaan van alle rechten uit hoofde van of verband houdend met de effectenlease-overeenkomst, in ruil voor bepaalde voordelen (althans gunstiger voorwaarden). De bijzondere aard van de vaststellingsovereenkomst brengt mee dat [gedaagde] zich er in het bijzonder van bewust behoorde te zijn dat partijen verschillende opvattingen hadden omtrent de rechten en risico’s van de onderliggende effentenlease-overeenkomst en dat het aanbod tot het aangaan van een dergelijke vaststellingsovereenkomst daarom kritisch moest worden beoordeeld. Voor zover [gedaagde] die beoordeling heeft nagelaten kan die niet aan Dexia en daarmee evenmin aan Varde worden tegengeworpen.
Dat [gedaagde] de voorwaarden van de Duisenberg-Regeling niet heeft ondertekend komt geen zelfstandige betekenis toe; hij heeft immers de vaststellingsovereenkomst zelf, die nog de aansporing bevatte op de informatie nauwkeurig door te lezen, wel getekend.
14. De omvang van de restschuld blijkt voldoende uit de door Dexia verzonden eindafrekeningen en de stukken die behoorden bij het aanbod van Dexia ter zake van
de Duisenberg-Regeling. Uit het feit dat in de zogenoemde “Duisenbergberekening”
in de kolom “restschuld” bij een aantal overeenkomsten “n.v.t./geen” staat, heeft [gedaagde] - mede in het licht van de eindafrekeningen en het aanbod van
de Duisenberg-Regeling - niet gerechtvaardigd mogen aannemen dat de gehele schuld ineens, zonder opgave van redenen, was verdwenen. Varde heeft onderbouwd gesteld dat die berekening slechts was bedoeld om de vergoeding te berekenen waarop [gedaagde] op grond van de Duisenberg-Regeling wellicht aanspraak kon maken. Daarbij is verdisconteerd dat eerder tussen Dexia en [gedaagde] gesloten en al geëindigde effectenlease-¬overeenkomsten wél tot positieve resultaten hadden geleid. Op grond van de Duisenberg-Regeling had het positieve saldo tot gevolg dat [gedaagde] geen aanspraak kon maken op een Duisenbergvergoeding, aldus nog steeds Varde.
[gedaagde] heeft deze stelling van Varde onvoldoende gemotiveerd weersproken. Ook op grond van de brief van Dexia van 10 januari 2006 en de aanmaningen die [gedaagde] (via EDR Incasso) van Varde heeft ontvangen, moet het hem duidelijk zijn geweest dat de vordering nog wel degelijk bestond.
15. De conclusie van al het voorgaande luidt dat aan hoofdsom € 3.038,28 toewijsbaar is en aan rente tot 10 januari 2008 € 215,25. Gelet op de betalingsinstructies aan [gedaagde], zoals vervat in de brieven van 10 januari 2008 en 15 februari 2008 van EDR Incasso, wordt de ingangsdatum van de wettelijke rente niet bepaald op 10 januari 2008, zoals gevorderd, maar op 14 maart 2008 (oftewel vier weken na 15 februari 2008). Pas op die dag is het verzuim van [gedaagde] jegens Varde ingetreden.
16. Voor de beoordeling van de vordering betreffende de door [gedaagde] betwiste buitengerechtelijke incassokosten hanteert de kantonrechter het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer hebben omvat dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schik¬kingsvoor¬stel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
Uit het dossier blijkt voldoende dat de incassogemachtigde van Varde na 15 februari 2008 nog diverse pogingen heeft ondernomen om [gedaagde] tot betaling in der minne te bewegen. Daarmee is in dit geval aan het hiervoor genoemde uitgangspunt is voldaan. De vordering tot vergoeding van buitengerech¬telijke kosten zal daarom worden toegewezen tot een aan de toe te wijzen hoofdsom gerelateerd bedrag van € 450,00, overeenkomstig de kantonrechterstaffel.
17. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
18. De proceskosten komen voor rekening van Varde omdat deze grotendeels in het ongelijk wordt gesteld.
Beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Varde van € 3.703,53 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.038,28 vanaf 14 maart 2008 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt Varde tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag worden begroot op € 750,00 aan salaris van de gemachtigde;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. Stolp en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.