ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ9799

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-094031-03
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping van een medewerker van Holland Casino

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 9 oktober 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte], die beschuldigd werd van omkoping in de periode van 19 oktober 1998 tot en met 10 januari 2000. De verdachte was werkzaam als Hoofd Afdeling speelautomaten en later als Directeur Gaming bij Holland Casino. Hij heeft meermalen giften aangenomen van [medeverdachte], die verantwoordelijk was voor de firma [bedrijf 1], en dit in strijd met de goede trouw verzwegen tegenover zijn werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte een constructie hebben opgezet waarbij [bedrijf 1] een monopoliepositie verwierf bij de levering van speelautomaten aan Holland Casino, wat leidde tot aanzienlijke financiële voordelen voor hen en schade voor Holland Casino.

De rechtbank heeft verschillende bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder getuigenverklaringen en schriftelijke stukken, die de betrokkenheid van de verdachte bij de omkoping bevestigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aannemen van steekpenningen en dat hij dit heeft gedaan in zijn hoedanigheid als directeur, waarbij hij verantwoordelijk was voor de inkoop van speelautomaten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 90.000,-, te vervangen door 365 dagen hechtenis bij gebreke van betaling, en een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan de uitvoering voorwaardelijk is met een proeftijd van twee jaar.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak niet was overschreden, ondanks de lange tijd die verstreken was tussen de tenlastegelegde feiten en de uitspraak. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de betrokken partijen in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/094031-03
Uitspraakdatum: 9 oktober 2009
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 september 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1944 te [geboorteplaats] (Oostenrijk),
wonende te [woonplaats],
overigens zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 19 oktober 1998 tot en met 10 januari 2000 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Overveen, in elk geval (telkens) in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking en/of optredend als lasthebber,
naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten,(een) gift(en) en/of belofte(n) heeft aangenomen en dit/deze aannemen(s) in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever of lastgever,
immers heeft hij, in zijn hoedanigheid van Hoofd Afdeling speelautomaten en/of Directeur Gaming bij de Nationale Stichting tot Exploitatie Casinospelen in Nederland (Holland Casino) en/of (als zodanig) belast met en/of verantwoordelijk voor de inkoop en/of aanschaf van speelautomaten en/of het sluiten van overeenkomsten daaromtrent met (een) leverancier(s) van speelautomaten,
direct of indirect aan een of meerdere leverancier(s) van speelautomaten kenbaar gemaakt dat zij uitsluitend door tussenkomst van [bedrijf 1] aan Holland Casino zouden kunnen leveren
daarvoor (telkens) meermalen, althans eenmaal, (een) geldbedrag(en) en/of (een) belofte(n) van (een) geldbedrag(en) heeft aangenomen van [medeverdachte] en/of [fonds 1] en/of van (een) ander(en)
en dit aannemen (telkens) in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever of lastgever, de Nationale Stichting tot Exploitatie Casinospelen in Nederland (Holland Casino).
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
– bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit;
– oplegging van een geldboete ter hoogte van € 90.000,-;
– oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk en met een proeftijd voor de duur van twee jaren.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen:
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] (map 2, bijlage G12/01), waaruit – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende blijkt:
[getuige 1] is sinds eind 1987 werkzaam voor [verdachte] op het hoofdkantoor van Holland Casino te Hoofddorp. Deze werkzaamheden heeft hij uitgevoerd tot het jaar 2000. Verdachte [verdachte] vertrok in 2000. Op de vraag wat [getuige 1] kan verklaren over de wijze waarop [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] met elkaar omgingen, wordt geantwoord dat [medeverdachte] en [verdachte] een zeer intensief contact met elkaar hadden en bij elkaar thuis kwamen. [verdachte] ging eens in de zoveel weken naar Roosendaal;
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] (map 2, bijlage V01-01), waaruit – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende blijkt:
Verdachte [verdachte] is 25 jaar geleden bij Holland Casino in dienst getreden tot ‘ergens in 2000’;
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de heer [getuige 2] (map 2, bijlage G01/1), waaruit – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende blijkt:
[getuige 2] is werkzaam bij Holland Casino in de functie van [functie] en als zodanig bevoegd tot het doen van aangifte namens het Holland Casino. Holland Casino betrekt het merendeel van haar speelautomaten via de firma [bedrijf 1] gevestigd te Bleiswijk. Uit overlegde facturen is gebleken dat zonder dat daar een gerechtvaardigde prestatie tegenover stond sprake was in het gesignaleerde geval van meer dan 70% opslag. Met opslag wordt bedoeld het percentage wat door de firma [bedrijf 1] gezet wordt op de factuur die zij ontvangen van de firma die aan hen de speelautomaten levert. Eveneens is hem gebleken dat toen deze derde firma zich tot Holland Casino wendde met het verzoek rechtstreeks te mogen leveren door de heer [verdachte], directeur gaming, afwijzend werd gereageerd. Betrokken firma werd tevens door de directeur van [bedrijf 1], medeverdachte, onder druk gezet om met hem een distributiecontract aan te gaan. [bedrijf 1] heeft tevens het onderhoud van ons gehele speelautomatenpark in beheer. Vervolgens werd besloten door Ernst en Young een onderzoek te laten instellen. Het eigen onderzoek door Holland Casino ingesteld bracht twee specifieke voorvallen aan het licht. Beide hebben betrekking op twee organisaties gevestigd te Japan die middels [bedrijf 1] speelautomaten aan Holland Casino hebben geleverd. In één geval werd de leverancier onder straffe van uitsluiting van levering gedwongen een hogere factuur uit te schrijven dan de overeengekomen prijs. Deze factuur zou door [bedrijf 1] worden betaald waarna het verschil door de Japanse firma op een rekening van een firma [bedrijf 2] in Las Vegas moest worden gestort. In Japan zijn 256 speelautomaten besteld en er werd voor 700.000 USD extra in rekening gebracht en dit bedrag is ook op de rekening van [bedrijf 2] gestort. De tweede Japanse firma diende de rekening naar [bedrijf 2] te sturen van waar ook de betaling plaats vond. Terwijl de speelautomaten rechtstreeks vanuit Japan naar [bedrijf 1] werden verscheept. [bedrijf 2] is een firma die in het bezit is van medeverdachte. Uit het opgemaakte rapport blijkt dat Holland Casino door de handelwijze van [bedrijf 1] tenminste is benadeeld voor 12 miljoen gulden. Er is een anonieme brief binnengekomen waarin melding wordt gemaakt dat [verdachte] over een Zwitserse bankrekening zou beschikken;
• een schriftelijk stuk, te weten een rapportage inzake onderzoek inkoopproces speelautomaten Holland Casino, opgesteld door dr. mr. C.D. Schaap en F.J. Erkens RA namens onderzoeksbureau Ernst & Young Forensic Services B.V. van 29 februari 2000 betreffende de onderzoeksperiode 1998 en 1999 (map 4, bijlage D-6);
• een schriftelijk stuk, te weten een rapportage inzake bijzonder onderzoek opgesteld door prof. mr. C.D. Schaap en drs. K.T.M. Koppers RA namens onderzoeksbureau Ernst & Young Forensic Services B.V. van 13 november 2000 betreffende de onderzoeksperiode 1986 tot en met 1999 (map 4, bijlage D-7);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3], general manager sales division [bedrijf 3], in de bij de rechtbank te Breda gevoerde civiele procedure tussen Holland Casino, als eiseres, en [bedrijf 1] en medeverdachte, als gedaagden, van 5 maart 2002 (map 2, G3-01), waaruit onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende blijkt:
[getuige 3] heeft op verzoek van medeverdachte [medeverdachte] valse facturen opgemaakt. Hij dacht dat ze wel aan het verzoek van medeverdachte moesten voldoen als ze zaken wilden blijven doen met Holland Casino. [bedrijf 3] zou 244 machines leveren. Voor één type machine werd een basisprijs van 542.000 yen overeengekomen. [medeverdachte] wilde een factuur ten name van [bedrijf 1] voor 1 miljoen yen. Voor een ander type machine werd 672.000 yen overeengekomen en wilde [medeverdachte] een factuur voor 1.130.000 yen. De hogere bedragen werden door [bedrijf 1] betaald. Het verschil zou door middel van een bankoverschrijving door [bedrijf 3] worden overgemaakt naar een aan medeverdachte [medeverdachte] gerelateerde onderneming in Las Vegas. Dat was [bedrijf 2]. [getuige 3] heeft met [medeverdachte] over de prijzen gesproken.
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris van 7 december 2006, waaruit onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende blijkt:
Het opstellen van de twee facturen door [bedrijf 3] voor dezelfde machines (bijlage D-60-1 en D-60-2) gebeurde op verzoek van [bedrijf 1], bij monde van medeverdachte [medeverdachte]. [bedrijf 1] betaalde de duurdere factuur aan [bedrijf 3]. Het verschil tussen de twee facturen moest [bedrijf 3] op verzoek van [medeverdachte] terugbetalen. De voorwaarde was dat het verschil tussen de hoge en de lage factuur werd betaald op rekening van [bedrijf 2]. Dat was op verzoek van [medeverdachte]. [bedrijf 1] heeft [bedrijf 3] niet direct met woorden gedwongen om valse facturen op te maken, maar als zij het niet zou doen zou de handel niet doorgaan. In feite was het resultaat wel gedwongen;
• een schriftelijk stuk, te weten een factuur ad 27.673.770 yen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] van 9 april 1998, ondertekend door [getuige 3] namens [bedrijf 3] (map 5, bijlage D-60-1);
• een schriftelijk stuk, te weten een factuur ad 50.573.770 yen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] van 9 april 1998, ondertekend door [getuige 3] namens [bedrijf 3] (map 5, bijlage D-60-2);
• een schriftelijk stuk, te weten een advice of remittance van de Sumitomo Bank, een bijschrijving betaling [bedrijf 1] van 20 april 1998 ad 50.573.770 yen aan [bedrijf 3] (map 5, bijlage D-60-3);
• een schriftelijk stuk, te weten een commissiefactuur van [bedrijf 2] gericht aan [bedrijf 3] van 20 april 1998 met het verzoek om 22.900.000 yen over te maken op de bankrekening van [bedrijf 2] (map 5, bijlage D-66-2);
• een schriftelijk stuk, te weten een betalingsopdracht van [bedrijf 3] aan de Sumitomo Bank om 22.900.000 yen over te maken naar [bedrijf 2] te Las Vegas (map 5, bijlage D-60-4);
• een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] van 9 november 2005, opgemaakt door onderzoeksrechter M. Strassburger, in het kader van een Zwitsers rechtshulpverzoek (1e aanvulling rechtshulpverzoek Zwitserland, bijlage RHV/CH/02-G 1a), waaruit – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende blijkt:
[bedrijf 4] hield zich alleen bezig met administratieve afwikkelingen.
De reden voor [bedrijf 4] om een commissienota van US$ 341.600,-- te sturen naar [bedrijf 2] met betrekking tot de aankoop van 244 speelautomaten door [bedrijf 1] bij [bedrijf 3] was een opdracht van medeverdachte [medeverdachte]. De creditering van [bedrijf 2] van 7 december 1998 ad US$ 341.600 moet het resultaat zijn van de nota van [bedrijf 4], die [getuige 4] in opdracht van [medeverdachte] heeft opgesteld.
De betaling van 11 december 1998 ten bedrage van US$ 124.704 (lees: US$ 124.705; opmerking rechtbank) aan verdachte [verdachte] is in opdracht van [medeverdachte] verricht;
• een schriftelijk stuk, te weten een commissiefactuur ad US$ 341.600,- van 3 september 1998 van [bedrijf 4] gericht aan [bedrijf 2] (map 5, bijlage D-69-1);
• een schriftelijk stuk, te weten een bankafschrift ten name van [bedrijf 4], vermeldende een bijschrijving ad US$ 341.600,- met valutadatum 7 december 1998 en met de omschrijving ‘Payment [bedrijf 2], Las Vegas (1e aanvulling rechtshulpverzoek Zwitserland, bijlage RHV/CH/02-4);
• een schriftelijk stuk, te weten een bankafschrift ten name van [bedrijf 4] vermeldende een afschrijving ad US$ 124.705,- van 11 december 1998 met de omschrijving ‘Payment’ (1e aanvulling rechtshulpverzoek Zwitserland, bijlage RHV/CH/02-5);
• een schriftelijk stuk, te weten een bankbijlage vermeldende – zakelijk weergegeven – dat de begunstigde van het ten laste van [bedrijf 4] over te boeken bedrag ad US$ 124.705,- [verdachte], [rekeningnummer 1], is (1e aanvulling rechtshulpverzoek Zwitserland, bijlage RHV/CH/02-5a);
• een schriftelijk stuk, te weten een brief van [getuige 4] van 9 december 1998 aan de Dresdner bank, met het verzoek het bedrag ad US$ 124.705,- over te boeken naar een rekening van [verdachte] bij de Credit Suisse in Zürich (1e aanvulling rechtshulpverzoek Zwitserland, bijlage RHV/CH/02-5b 2/2);
• een schriftelijk stuk, te weten een bankafschrift van rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [verdachte] met daarop vermeld een bijschrijving van 15 december 1998 van US$ 124.705,00 met de omschrijving “Verguetung one of our clients” (map 5, bijlage D/68, pagina 5, 032);
• een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] van 10 november 2005, opgemaakt door onderzoeksrechter M. Strassburger in het kader van een Zwitsers rechtshulpverzoek (2e aanvulling rechtshulpverzoek Zwitserland, bijlage RHV/CH/02/G2 en de vertaling daarvan in G2a), waaruit – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende blijkt:
Op 19 november 1999 is van de Coutts Bank AG een bedrag ad US$ 49.564,- overgeschreven naar [verdachte] naar aanleiding van een schriftelijke opdracht;
• een schriftelijk stuk, te weten een brief van medeverdachte [medeverdachte] van 7 november 1999 aan de Coutts Bank AG (2e aanvulling rechtshulpverzoek Zwitserland, bijlage RHV/CH/02-41), met de mededeling dat hij de volgende dag een cheque zal sturen ad US$ 200.000,- en het verzoek de cheque te innen en de volgende overboekingen te verrichten:
- US$ 66.194,- naar de rekening van [betrokkene 1] bij de SKA in Basel;
- US$ 49.538,50 naar de rekening van [verdachte] bij de SKA in Zürich;
• een schriftelijk stuk, te weten een formulier betreffende bankrekening [rekeningnummer 2] op naam van [fonds 1] waarop is vermeld dat medeverdachte [medeverdachte] de benificial owner van [fonds 1] is (2e aanvulling rechtshulpverzoek Zwitserland, bijlage RHV/CH-02-33e);
• een schriftelijk stuk, te weten een formulier waarop is vermeld dat medeverdachte [medeverdachte] gerechtigd is tot het vermogen van [fonds 1] (2e aanvulling rechtshulpverzoek Zwitserland, bijlage RHV/CH-02-33g);
• een schriftelijk stuk, te weten een bankafschrift van rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [fonds 1] met daarop vermeld een betaling van 19 november 1999 van US$ 49.538,- aan [verdachte] (2e aanvulling rechtshulpverzoek Zwitserland, bijlage RHV/CH/02-41b);
• een schriftelijk stuk, te weten een bankafschrift van rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [verdachte] met daarop vermeld een bijschrijving van 22 november 1999 (valutadatum 191199) van US$ 49,538,50 met de omschrijving “Verguetung [fonds 1]” (map 5, bijlage D/68 blz 5 034);
• een schriftelijk stuk, te weten een op 16 februari 2000 afgelegde beëdigde verklaring van [getuige 6] (Executive Vice-President Corporate Development bij [bedrijf 5], een Amerikaanse speelautomatenfabrikant), afgelegd ten overstaan van een Notary Public in de staat Nevada, en als vertaling – zakelijk weergegeven – onder meer inhoudende dat verdachte [verdachte] (tijdens een bespreking betreffende de wens van [bedrijf 5] om machines rechtstreeks aan Holland Casino te leveren waarbij kortingen gegeven konden worden) duidelijk maakte dat door [bedrijf 5] geen zaken gedaan konden worden zonder dat [bedrijf 1] als tussenpersoon werd gebruikt voor de verkopen, de installatie en de service en dat de extra kosten voor Holland Casino hem niet interesseerde omdat hij slechts met één bedrijf zaken wilde doen (map 4, bijlagen D8 en 8a);
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 7], directeur van [bedrijf 6], in de bij de rechtbank Breda, gevoerde civiele procedure tussen Holland Casino, als eiseres, en [bedrijf 1] en [medeverdachte], als gedaagden, van 28 januari 2003 (map 2, G6-01), waaruit onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende blijkt:
[verdachte] heeft nooit aan [getuige 7] met zoveel woorden gevraagd om geen prijzen te verstrekken aan medewerkers van Holland Casino, maar het was hem duidelijk dat dit niet de bedoeling was. Verdachte [verdachte] heeft aan [getuige 7] duidelijk gemaakt dat de onderhandelingen enerzijds tussen hem en [medeverdachte] en anderzijds tussen [medeverdachte] en [getuige 7] plaats zouden vinden.
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 8], algemeen directeur van [bedrijf 7], in de bij de rechtbank te Breda gevoerde civiele procedure tussen Holland Casino, als eiseres, en [bedrijf 1] en medeverdachte [medeverdachte], als gedaagden, van 28 mei 2002 (map 2, G2-01), waaruit onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende blijkt:
Medeverdachte [medeverdachte] heeft de verkoopdirecteur van [bedrijf 7], [betrokkene 2], en [getuige 8] diverse malen meegedeeld dat zij inzake leveringen en prijzen van kansspelautomaten geen contact mochten opnemen met Holland Casino. Als zij dat wel zouden doen zouden alle leveringen worden gestaakt.
Bij een bezoek aan [medeverdachte] thuis heeft hij [getuige 8] een keer verteld dat hij ook rekening moest houden met [verdachte]. [getuige 8] vroeg: hoezo? [medeverdachte] antwoordde: ik moet toch zijn oudedagsvoorziening regelen.
Dat [bedrijf 1] de enige ingang was naar Holland Casino is meerdere malen gezegd door [medeverdachte]. Als [bedrijf 7] niet volgens de spelregels van [bedrijf 1] zou leveren zou zij in het geheel niet leveren. De spelregels hielden in dat [bedrijf 7] geen contact mocht opnemen met Holland Casino, geen aanbiedingen mocht doen of prijslijsten verschaffen aan Holland Casino;
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 8], algemeen directeur van [bedrijf 7], van 31 augustus 2004 (map 2, G2-03), waaruit onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende blijkt:
Medeverdachte [medeverdachte] heeft [getuige 8] verteld dat ze moesten werken volgens zijn spelregels en dat het uit den boze was dat zij ooit contact zouden opnemen met Holland Casino en/of verdachte [verdachte]. [medeverdachte] heeft hem gezegd dat hij bij Holland Casino de spelregels bepaalde en de dienst uitmaakte.
Er wordt doorgevraagd naar de eerdere opmerking van [getuige 8] over de ‘oudedagsvoorziening’ die geregeld moest worden. [getuige 8] verklaart dat het gesprek daarover eind 1999 op het huisadres van [medeverdachte] te Roosendaal werd gevoerd. [getuige 8] verklaart verder dat [medeverdachte] hem tijdens datzelfde gesprek mededeelde dat [verdachte] alles helemaal onder controle had en alles wel zou regelen.
4.2. Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat op versluierde en indirecte wijze betalingen door medeverdachte [medeverdachte] aan verdachte [verdachte] hebben plaatsgevonden op de Zwitserse bankrekening van die [verdachte]. Door de raadsman van verdachte is vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de op 15 december 1998 en 22 november 1999 door [verdachte] ontvangen gelden afkomstig zijn van [medeverdachte] en dat het enkele bezit van een Zwitserse bankrekening waarop betalingen worden ontvangen onvoldoende is om aan te nemen dat het gaat om steekpenningen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Met betrekking tot de op 15 december 1998 door verdachte [verdachte] ontvangen gelden, overweegt de rechtbank dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat op de rekening van [verdachte] in Zwitserland een bijschrijving is gedaan van US$ 124.705,- ten laste van [bedrijf 4], welke overschrijving heeft plaatsgevonden na een brief van getuige [getuige 4] van 9 december 1998. Getuige [getuige 4] heeft op 9 november 2005 ten overstaan van een rechter verklaard dat deze overschrijving in opdracht van medeverdachte [medeverdachte] is verricht. Met betrekking tot de op 22 november 1999 door [verdachte] ontvangen gelden, overweegt de rechtbank dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] op zijn Zwitserse bankrekening heeft bijgeschreven gekregen een bedrag van US$ 49.538,-, afkomstig van de ‘[fonds 1]’. [medeverdachte] blijkt de ‘beneficial owner’ van deze foundation. Voorts bevindt zich in het dossier een brief van verdachte [medeverdachte] van 7 november 1999 met het verzoek een boeking ad US$ 49.538,50 naar de rekening van [verdachte] bij de SKA te Zürich te verrichten, hetgeen kort daarna ook dus ook is gebeurd. Daarbij komt dat door verschillende getuigen (onder andere door [getuige 8] (G2-03) en door [getuige 9] (G10-01)) wordt verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] onder meer ter zake van de aankoop van nieuwe speelautomaten veelal samen op trokken (bijvoorbeeld naar beurzen) en dat in de gedragingen van de beide verdachten een zeker patroon waarneembaar is waarbij [verdachte] zich steevast uit de onderhandelingen met mogelijke leveranciers terugtrok zodra er over prijzen werd gesproken, waarna die onderhandelingen dan vervolgens plaats vonden tussen [medeverdachte] en de leveranciers (onder andere de verklaringen van [getuige 3] (G3-01) en [getuige 10] (G9-01)). Op grond van al deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat is bewezen dat de op 15 december 1998 en 22 november 1999 door verdachte [verdachte] verkregen gelden afkomstig zijn van medeverdachte [medeverdachte].
Door de raadsman van verdachte is voorts vrijspraak bepleit, nu – zakelijk weergegeven – uit het dossier niet zou blijken dat verdachte [verdachte] iets heeft gedaan of nagelaten, waarvoor hij deze giften zou hebben ontvangen. Immers, alleen medeverdachte [medeverdachte] en niet verdachte heeft tegenover leveranciers verklaard dat enkel via [bedrijf 1] geleverd zou kunnen worden, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Uit de door de rechtbank opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat [bedrijf 1] feitelijk het alleenrecht had om speelautomaten te leveren aan Holland Casino. Met betrekking tot het gevoerde verweer wijst de rechtbank in het bijzonder op de verklaring van getuige [getuige 6], zoals hierboven opgenomen. Uit deze verklaring blijkt dat niet alleen [medeverdachte] aan leveranciers mededeelde dat [bedrijf 1] het alleenrecht had tot leveren aan Holland Casino, maar dat ook [verdachte] dit kenbaar maakte in de richting van leveranciers. Hoewel deze verklaring betrekking heeft op een periode vóór de ten laste gelegde periode, kan het naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de verklaringen van diverse andere getuigen, onder wie de getuige [getuige 7], het er voor worden gehouden dat verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte], de situatie heeft laten voortbestaan dat [bedrijf 1] feitelijk het alleenrecht had tot het leveren aan Holland Casino.
In het licht van de hiervoor genoemde verklaringen en gelet op de werkwijze van verdachte en zijn medeverdachte ter zake de aankoop van nieuwe speelautomaten, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] verschillende giften heeft betaald aan [verdachte], die door [verdachte] zijn aangenomen, teneinde de constructie te creëeren en in stand te houden waarbij [bedrijf 1] feitelijk een monopoliepositie verwierf en behield, met het kennelijke doel om wederrechtelijk fors financieel gewin te behalen.
4.3. Bewezenverklaring
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij in de periode van 19 oktober 1998 tot en met 10 januari 2000 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval telkens in Nederland, meermalen,
anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking,
naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten, giften heeft aangenomen en dit aannemen in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever,
immers heeft hij, in zijn hoedanigheid van Hoofd speelautomaten en/of Directeur Gaming bij de Nationale Stichting tot Exploitatie Casinospelen in Nederland (Holland Casino) en als zodanig belast met en verantwoordelijk voor de inkoop en aanschaf van speelautomaten en het sluiten van overeenkomsten daaromtrent met leveranciers van speelautomaten,
direct of indirect aan leveranciers van speelautomaten kenbaar gemaakt dat zij uitsluitend door tussenkomst van [bedrijf 1] aan Holland Casino zouden kunnen leveren
daarvoor meermalen, geldbedragen heeft aangenomen van [medeverdachte]
en dit aannemen telkens in strijd met de goede trouw heeft verzwegen tegenover zijn werkgever, de Nationale Stichting tot Exploitatie Casinospelen in Nederland (Holland Casino).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze door de rechtbank verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde is strafbaar en levert op:
Het, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking heeft gedaan/nagelaten, aannemen van een gift en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever, meermalen gepleegd.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sancties
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte, meer in het bijzonder ook de gezondheid van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich gedurende meerdere jaren schuldig gemaakt aan het aannemen van steekpenningen van zijn medeverdachte [medeverdachte], terwijl hij deze steekpenningen heeft aangenomen in strijd met de goede trouw en heeft verzwegen tegenover zijn werkgever. [verdachte] heeft deze steekpenningen aangenomen in de hoedanigheid van Hoofd Speelautomaten en later Directeur Gaming bij Holland Casino, in welke hoedanigheid hij verantwoordelijk was voor de inkoop van speelautomaten en voor het sluiten van overeenkomsten daaromtrent met de leveranciers. De omkoping is op de volgende wijze ten uitvoer gebracht.
[verdachte], namens de Stichting Holland Casino, en [medeverdachte], directeur van het bedrijf [bedrijf 1], hebben verschillende leveranciers van speelautomaten voorgehouden dat alleen via [bedrijf 1] zaken kon worden gedaan met Holland Casino en dat dit diende te gebeuren volgens de spelregels van [bedrijf 1]. Medeverdachte [medeverdachte] heeft vervolgens de leveranciers en het verschil tussen de werkelijke prijs en het gefactureerde bedrag aan zichzelf, respectievelijk aan een aan hem gelieerde onderneming, laten betalen. Een deel van de aldus verkregen gelden is via allerlei omwegen in opdracht van [medeverdachte] op de bankrekening van [verdachte] in Zwitserland bijgeschreven. Verdachten hebben zich aldus stelselmatig schuldig gemaakt aan corruptie, waardoor Holland Casino voor een aanzienlijk bedrag is benadeeld en verdachten zichzelf aanzienlijk hebben verrijkt.
Corruptie in deze omvang vormt een aantasting van het financieel-economisch bestel, onder meer omdat dit ernstige concurrentievervalsing tot gevolg heeft en voorts gelden worden onttrokken aan het zicht van justitie met ontwrichting van het economisch verkeer als gevolg. De rechtbank rekent verdachte dit feit zwaar aan.
Naar het oordeel van de raadsman is in de zaak tegen verdachte de redelijke termijn waarbinnen de behandeling van zijn strafzaak moet plaatsvinden, overschreden. Daartoe zijn de volgende – naar zijn oordeel – relevante omstandigheden van belang. Als aanvangsmoment van de redelijke termijn heeft te gelden de datum van het openen van het gerechtelijk vooronderzoek in de zaak tegen verdachte, te weten 26 oktober 2004. Sindsdien zijn bijna vijf jaren verstreken zonder dat een eindvonnis is gewezen. Bijzondere omstandigheden die een overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen, zijn niet te geven. De ingewikkeldheid van de zaak en de houding van verdachte kunnen in ieder geval niet als zodanig worden aangemerkt.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat veel tijd is verstreken tussen de periode waarin het tenlastegelegde feitencomplex heeft plaatsgevonden (1998 - 2000) en de behandeling van de strafzaak (en daarmee het wijzen van een vonnis). Anders dan door de raadsman is bepleit, is daarbij naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Zij overweegt daartoe als volgt. Het gerechtelijk vooronderzoek in de zaak tegen verdachte is, vrijwel gelijk met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte], gestart op 26 oktober 2004. Dit gerechtelijk vooronderzoek is op 24 juli 2007 gesloten en op 7 september 2007 heeft de officier van justitie een zogenoemde ‘kennisgeving van verdere vervolging’ doen uitgaan. Omdat als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een strafzaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat vanwege de staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld, is de redelijke termijn in onderhavig geval aangevangen op 7 september 2007. De eerste keer dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op zitting stond gepland, was op 13 maart 2009. Dit is binnen de genoemde termijn van twee jaren. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak is ter terechtzitting van 13 maart 2009 op verzoek van verdachte vanwege zijn fysieke gesteldheid aangehouden tot de zitting van 25 september 2009. In het licht van de hiervoor geschetste gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. In dit verband is nog van belang dat het gaat om ingewikkelde financiële constructies die verdachte en zijn medeverdachte hebben opgezet met als doel het versluieren van transacties en het feit dat verdachte ervoor heeft gekozen geen openheid van zaken aangaande deze financiële constructies te geven door zich gedurende het onderzoek te beroepen op zijn zwijgrecht. Dat onderzoek naar dergelijke financiële constructies, waarbij gebruik werd gemaakt van diverse bankrekeningen in het buitenland, dan lang duurt, is in het onderhavige geval, mede in het licht van het tijdsverloop die de verschillende rechtshulpverzoeken in beslag plegen te nemen, niet aan het openbaar ministerie tegen te werpen. Daarbij speelt voorts een rol dat de officier van justitie, na overleg met het College van Procureurs- Generaal, verdachte een schikkingsvoorstel heeft gedaan. Op dit schikkingsvoorstel is door verdachte niet gereageerd. Ook dit heeft de nodige tijd in beslag genomen en ook een dergelijk tijdsverloop is niet aan het openbaar ministerie te verwijten.
De rechtbank is tenslotte van oordeel dat de officier van justitie de tijd die sedert de periode waarin het tenlastegelegde feitencomplex heeft plaatsgevonden is verstreken, reeds voldoende heeft verdisconteerd in haar strafeis.
Bij de straftoemeting neemt de rechtbank ten gunste van verdachte in aanmerking dat niet gebleken is dat hij in Nederland eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank – met de officier van justitie – van oordeel dat aan verdachte een geldboete van na te noemen hoogte dient te worden opgelegd en zal daarbij bepalen dat bij gebreke van betaling en verhaal deze geldboete dient te worden vervangen door een nader te noemen aantal dagen hechtenis. Daarnaast is de rechtbank – eveneens met de officier van justitie – van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er in de toekomst van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57 en 328ter van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 90.000,- (negentigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Monster, voorzitter,
mrs. M. Hoendervoogt en J.J.M. Uitermark, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Hobo,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 oktober 2009.