ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ9340

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
2 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/3207 en 09/3496
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel bij beëindiging Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 2 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. L. Goudkade, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (verweerder). Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering, die per 21 september 2008 was stopgezet op basis van een herstelmelding door verweerder. Eiser betwistte deze herstelmelding en stelde dat hij niet in staat was om zijn werkzaamheden als leerlingmonteur loodgieter/werktuigbouw te verrichten vanwege rugklachten. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser als hersteld was aangemerkt zonder een nadere medische beoordeling. De voorzieningenrechter stelde vast dat de beoordeling van de geschiktheid tot werken niet correct was uitgevoerd, aangezien verweerder uitging van de functie van beveiliger, terwijl eiser zijn eigen werk als maatstaf had moeten nemen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verklaarde het beroep gegrond. Verweerder werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 966,-.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 - 3207 en 09 - 3496
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 oktober 2009
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. L. Goudkade, medewerkster Das rechtsbijstand te Amsterdam ,
tegen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2008 heeft verweerder aan eiser bericht dat zijn uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) per 21 september 2008 is beëindigd, omdat hij hersteld is.
Bij besluit van 15 oktober 2008 heeft verweerder aan eiser bericht dat zijn ZW-uitkering met ingang van 29 september 2008 is beëindigd. De als gevolg van deze beslissing ten onrechte betaalbaar gestelde ZW-uitkering over de periode 29 september 2008 tot en met 6 oktober 2008, wordt tot een bedrag van € 207,85 teruggevorderd.
Bij besluit van 15 december 2008 heeft verweerder aan eiser bericht dat hij met ingang van 17 november 2008 niet in aanmerking komt voor een ZW-uitkering omdat hij op grond van zijn arbeidsovereenkomst aanspraak heeft op loondoorbetaling van zijn werkgever.
Tegen het besluit van 15 december 2008 heeft eiser bij brief van 3 maart 2009 bezwaar gemaakt, aangevuld bij brieven van respectievelijk 8 april 2009 en 25 mei 2009. Hierin is te kennen gegeven dat het bezwaar mede ziet op het besluit van 9 oktober 2009.
Bij het bestreden besluit van 29 mei 2009 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 15 december 2008 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 3 juli 2009 beroep ingesteld. Bij brief van 22 juli 2009 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 29 september 2009, alwaar eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en voor verweerder is verschenen [naam]
2. Overwegingen
2.1 Eiser is op 1 augustus 2006 in dienst getreden als leerlingmonteur loodgieter/werktuigbouw voor 40 uur per week. Rugklachten hebben eiser echter verhinderd zijn werkzaamheden te blijven verrichten en hij is per 8 januari 2007 arbeidsongeschikt geworden voor zijn werkzaamheden. Nadat zijn dienstverband per 1 juli 2007 is beëindigd, heeft verweerder hem per deze datum een ZW-uitkering toegekend.
2.2 In het kader van zijn reïntegratie is eiser met ingang van 15 september 2008 werkzaamheden als beveiliger gaan verrichten. Naar aanleiding hiervan heeft eiser op 22 september 2008 telefonisch contact opgenomen met verweerder en heeft gevraagd of zijn inkomsten invloed hadden op de hoogte van zijn ZW-uitkering. Op 8 oktober 2008 heeft de moeder van eiser verweerder nogmaals telefonisch benaderd, omdat de ZW-uitkering van eiser opnieuw volledig uitbetaald was.
2.3 In vervolg op deze telefoongesprekken heeft verweerder eiser per 21 september 2008 hersteld gemeld en zijn ZW-uitkering bij besluit van 9 oktober 2008 beëindigd. Omdat de uitbetaling van de ZW-uitkering per 29 september 2008 abusievelijk was hervat, heeft verweerder bij besluit van 15 oktober 2009 opnieuw aan eiser meegedeeld dat zijn ZW- uitkering werd beëindigd en dat het na 29 september 2008 teveel betaalde zou worden teruggevorderd.
2.4 Op 17 november 2008 heeft eiser zich wederom arbeidsongeschikt gemeld. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder eiser bij besluit van 15 december 2008 bericht dat hij geen recht heeft op ZW-uitkering omdat hij op grond van zijn arbeidsovereenkomst aanspraak heeft op loondoorbetaling van zijn werkgever.
2.5 Op 3 maart 2009 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 15 december 2008. Hij stelt dat hij het besluit van 9 oktober 2008 nimmer ontvangen heeft, noch het besluit van 15 december 2008. Zijn gemachtigde stelt bij aanvulling van de gronden op 8 april 2009 dat verweerder het telefonisch contact met de moeder van eiser ten onrechte als een hersteld melding heeft aangemerkt en ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 31 ZW.
2.6 Met de beslissing op bezwaar van 29 mei 2009 is het bezwaar van eiser tegen het besluit van 15 december 2008 ongegrond verklaard. Zoals door de gemachtigde van verweerder ter zitting bevestigd is met deze beslissing ook beslist op het bezwaar van eiser tegen de beslissing van 9 oktober 2008.
2.7 Bij schrijven van 3 juli 2009 heeft eiser tegen dit besluit beroep aangetekend en voorts is op 22 juli 2009 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend met het verzoek om verweerder te veroordelen tot betaling van een bedrag ter hoogte van de ZW-uitkering die appellant tot 21 oktober 2008 ontving, vanaf de datum intrekking van de ZW-uitkering tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter. Eiser bestrijdt dat sprake is geweest van een herstelmelding en voert aan dat verweerder een onjuiste maatstaf hanteert voor de beoordeling van de geschiktheid tot werken, nu verweerder uitgaat van de functie beveiliger terwijl zijn eigen werk loodgieter is.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.8 De voorzieningenrechter, gehoord partijen, is van oordeel dat in deze zaak nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling daarvan, en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.9 Allereerst dient de rechtbank ambtshalve te beoordelen of het bezwaar van eiser terecht ontvankelijk is verklaard, nu de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift door eiser ruimschoots is overschreden, zowel ten aanzien van het besluit van 9 oktober 2008 als het besluit van 15 december 2008. De voorzieningenrechter overweegt dat in het voorliggende geval de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep van toepassing is, welke inhoudt dat het risico van het niet-aangetekend verzenden van een poststuk in beginsel voor rekening komt van de afzender. Die jurisprudentie is van toepassing in de gevallen waarin de betrokkene op geloofwaardige wijze de tijdige ontvangst van een besluit ontkent, hetgeen zich in dit geval voordoet. Verweerder heeft het bezwaar van eiser derhalve terecht en op goede gronden ontvankelijk geacht.
2.10 Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Onder ‘zijn arbeid’ wordt verstaan het laatstelijk voor de aanvang van de ongeschiktheid feitelijk verrichte werk.
2.11 Ten aanzien van eiser geldt dat onder “zijn arbeid” moet worden verstaan zijn arbeid als leerlingmonteur loodgieter/werktuigbouw voor 40 uur per week. Met eiser is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van eisers geschiktheid tot werken een onjuiste maatstaf aanlegt door hierbij uit te gaan van eisers werkzaamheden als beveiliger, zijnde werkzaamheden van een geheel andere aard dan zijn arbeid. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sprake van schending van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, nu verweerder eiser zonder nadere medische beoordeling hersteld heeft gemeld.
2.12 Ingevolge artikel 31, eerste en tweede lid, ZW is de verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld en tevens loon, verplicht hiervan voor de uitkering van ziekengeld mededeling te doen. De verzekerde ontvangt aan ziekengeld vervolgens niet meer dan het bedrag waarmee zijn dagloon het bedrag van het door hem ontvangen loon overtreft.
2.13 De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser aan zijn inlichtingenverplichting ex artikel 31 ZW heeft voldaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom geen toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 31 ZW.
2.14 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb is genomen en zal het beroep gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
2.15 Verweerder zal, in het kader van de herbeoordeling van het recht van eiser op een ZW-uitkering, een nieuw besluit dienen te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.16 Nu het beroep gegrond wordt verklaard en de maximale termijn waarover aanspraak bestaat op ZW-uitkering reeds is verstreken, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst dit verzoek dan ook af.
2.17 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. In dit geval ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op grond van het bepaalde in dit Besluit vastgesteld op € 966,- (1 punt voor het indien van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorzieningen en en 1 punt voor het verschijnen ter zitting. De zaken zijn gemiddeld qua zwaarte).
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep met registratienummer AWB 09/3207 gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit op bezwaar van 29 mei 2009;
3.3 bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 wijst het verzoek om voorlopige voorziening met registratienummer AWB 09/3496 af;
3.5 bepaalt dat verweerder eiser het betaalde griffierecht van € 82,- vergoedt;
3.6 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 966,- door verweerder te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Mateman, voorzieningenrechter en op 2 oktober 2009 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Oltmans, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.