ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ8503

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
2 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-740573-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van uitlevering aan Noorwegen van opgeëiste persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 2 september 2009 uitspraak gedaan over een verzoek tot uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Noorse autoriteiten. Het verzoek, dat op 26 juni 2009 door het Ministerie van Justitie en Politie in Noorwegen werd ingediend, betreft strafvervolging voor feiten die in strijd zijn met het Noorse Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de vereisten voor toelaatbaarheid van de uitlevering is voldaan, zoals gesteld in het Europees Verdrag betreffende uitlevering (EUV). De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. De rechtbank heeft ook de stukken beoordeeld die door de Noorse autoriteiten zijn overgelegd en geconcludeerd dat deze voldoen aan de eisen die het toepasselijke verdrag stelt.

De rechtbank heeft verder overwogen dat er geen beletselen zijn voor de uitlevering, ondanks de argumenten van de raadsvrouw van de opgeëiste persoon over de dubbele strafbaarheid en het vermoeden van schuld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het tenlastegelegde feit II, dat betrekking heeft op het voorhanden hebben van heroïne, een misdrijf is volgens Nederlands recht, en dat de uitlevering voor dit feit toelaatbaar is. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het aan de Noorse rechter is om te bepalen of het recht tot strafvervolging voor het tenlastegelegde feit II is verjaard.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de uitlevering aan Noorwegen toelaatbaar te verklaren, waarbij de relevante juridische bepalingen zijn genoemd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de rechters de beslissing gezamenlijk hebben genomen. De rechtbank heeft de Minister van Justitie erop gewezen dat de opgeëiste persoon aanspraak moet kunnen maken op de garantie dat hij zijn straf in Nederland kan ondergaan, maar heeft geen uitspraak gedaan over deze kwestie, aangezien dit buiten haar bevoegdheid valt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Uitlevering
Parketnummer: 15/740573-09
Registratienummer: 09/848
Zittingsdatum: 19 augustus 2009
Uitspraakdatum: 2 september 2009
Uitspraak van de rechtbank Haarlem op de vordering van de officier van justitie, strekkende tot het in behandeling nemen van het verzoek tot uitlevering van
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in P.I. Midden Holland – HvB Haarlem,
aan Noorwegen.
1. De relevante schriftelijke stukken
1.1. Het verzoek tot uitlevering
In het dossier bevindt zich het verzoek tot uitlevering van de hierboven aangeduide opgeëiste persoon van 26 juni 2009, afkomstig van het Ministerie van Justitie en Politie in Noorwegen, kenmerk [nummer], en gericht aan het Ministerie van Justitie in Nederland.
Bij het rechtshulpverzoek van 17 juni 2009 hebben de Noorse autoriteiten de Nederlandse autoriteiten verzocht om de uitlevering van deze persoon naar Noorwegen ter fine van strafvervolging wegens het handelen in strijd met artikel 162, eerste en tweede lid, in samenhang met het vijfde lid, van het Noorse Wetboek van Strafrecht.
In het rechtshulpverzoek is een uiteenzetting gegegeven over de achtergrond van de zaak en bij het rechtshulpverzoek zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een authentiek afschrift van de beslissing ter fine van aanhouding van de arrondissementsrechtbank te Oslo van 15 november 2005;
- een besluit tenlastelegging van het parket van procureurs generaal te Oslo van 5 februari 2003;
- kopieën van relevante bepalingen uit het Noorse Wetboek van Strafrecht.
1.2. Overige dossierstukken
Voorts maken de navolgende stukken deel uit van het dossier:
- de vordering van de officier van justitie, zoals bedoeld in art. 23, eerste lid, van de Uitleveringswet van 6 juli 2009;
- de schriftelijke samenvatting van de opvatting van de officier van justitie, zoals bedoeld in art. 26, tweede lid, van de Uitleveringswet van 19 augustus 2009, waarin wordt geconcludeerd dat de uitlevering toelaatbaar is voor het feit onder a) omschreven en ontoelaatbaar voor het feit omschreven onder b).
2. De overwegingen
2.1. De identiteit van de opgeëiste persoon
Op grond van hetgeen de opgeëiste persoon daarover ter zitting heeft verklaard, heeft de rechtbank vastgesteld dat hij [opgeëiste persoon], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], is, dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit en dat hij degene is van wie de uitlevering wordt verzocht.
2.2. De genoegzaamheid van de stukken
De door de verzoekende staat overgelegde stukken voldoen ook overigens aan de daaraan ingevolge het toepasselijk verdrag te stellen eisen. Met name is in het hiervoor genoemde rechtshulpverzoek en het besluit tenlastelegging voldoende duidelijk omschreven ter zake van welke feiten de uitlevering wordt verzocht, met voldoende nauwkeurige aanduiding van plaats en tijd.
Derhalve is voldaan aan de in art. 12 Europees Verdrag betreffende uitlevering (hierna: EUV) gestelde eisen.
2.3. De overige voorwaarden voor toelaatbaarheid van de uitlevering
2.3.1. Dubbele strafbaarheid
Van toepassing is, mede, het Europees Verdrag betreffende uitlevering (EUV, Trb. 1965, 9).
De tenlastegelegde feiten zijn blijkens de door de verzoekende staat overgelegde stukken strafbaar naar het recht van de verzoekende staat. Voor het plegen van die strafbare feiten kan naar het recht van de verzoekende staat een vrijheidsstraf van ten minste één jaar worden opgelegd.
Ook naar Nederlands recht zijn de tenlastegelegde feiten strafbaar. Bewezenverklaring van de in het Noorse Besluit Tenlastelegging vermelde feiten I en II levert naar Nederlands recht op: ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod’ respectievelijk ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’. Voor het plegen van die strafbare feiten kan telkens een vrijheidsstraf van ten minste één jaar worden opgelegd.
Ten aanzien van het tenlastegelegde feit II heeft de raadsvrouw van de opgeëiste persoon nog gesteld dat sprake was van het voorhanden hebben van kleine hoeveelheden Diazepam en Flunitrazepam, zijnde middelen als vermeld op lijst II van de Opiumwet (OW). Nu dit naar Nederlands recht, ingevolge artikel 11, zevende lid, van de OW geen misdrijf, maar een overtreding oplevert, is voor het tenlastegelegde feit II in zoverre niet voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik, als bedoeld in artikel 11, zevende lid, van de OW, van de middelen Diazepam en Flunitrazepam voorhanden heeft gehad. Verder overweegt de rechtbank dat het tenlastegelegde feit II voorts omvat het wederrechtelijk voorhanden hebben gehad van het middel heroïne. Dit middel is op lijst I van de OW vermeld. Op het voorhanden hebben van dit middel is de uitzondering als bedoeld in artikel 11, zevende lid, van de OW niet van toepassing. Het tenlastegelegde feit II bevat reeds hierom naar Nederlands recht een misdrijf.
Voorts hebben ter zitting zowel de raadsvrouw van de opgeëiste persoon als de officier van justitie het standpunt ingenomen dat uit de bijgevoegde kopieën van de artikelen van het Noorse Wetboek van Strafrecht volgt dat het recht tot strafvervolging voor het tenlastegelegde feit II verjaard is. Zij hebben gesteld dat de uitlevering voor dit feit ontoelaatbaar moet worden verklaard, nu artikel 10 EUV bepaalt dat uitlevering niet wordt toegestaan indien volgens de wet van de verzoekende of aangezochte partij het recht tot strafvervolging is verjaard.
De rechtbank overweegt dat op grond van de stukken en het bepaalde in artikel 67 van het Noorse wetboek van Strafrecht niet evident is dat het recht tot strafvervolging voor het tenlastegelegde feit II naar Noors recht is verjaard. Het is aan de Noorse rechter zich hierover uit te spreken. Artikel 10 EUV vormt thans dan ook geen beletsel voor het toelaatbaar achten van de uitlevering voor het tenlastegelegde feit II.
Derhalve is voldaan aan de in art. 2 EUV gestelde vereisten voor toelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering
2.3.2. Vermoeden van schuld
De opgeëiste persoon heeft ter zitting niet onverwijld kunnen aantonen onschuldig te zijn aan de feiten waarvoor de uitlevering is gevraagd. Evenmin is anderszins gebleken dat ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de feiten waarvoor de uitlevering is gevraagd.
2.3.3. Terugkeergarantie
Zowel de raadsvrouw als de officier van justitie hebben de rechtbank ter zitting verzocht bij haar advies de Minister van Justitie erop te wijzen dat de opgeëiste persoon aanspraak moet kunnen maken op de garantie dat hij na een eventuele veroordeling zijn straf in Nederland mag ondergaan met toepassing van de omzettingsprocedure.
Hiertoe overweegt de rechtbank dat, gelet op het bepaalde in artikel 4 van de Uitleveringswet, de bevoegdheid hierover te oordelen ligt bij de Minister van Justitie, en niet bij de rechtbank. De rechtbank zal hierover dan ook geen uitspraak doen.
3. Slotsom
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten die in de weg zouden staan aan de toelaatbaarverklaring van de uitlevering, beslist de rechtbank, gelet op de artikelen:
2 en 12 EUV,
5 van het Tweede aanvullend Protocol bij het EUV,
65 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst,
4, 5 en 18 van de Uitleveringswet,
2 en 10 van de Opiumwet,
als volgt.
4. De beslissing.
De rechtbank:
Verklaart toelaatbaar de uitlevering aan Noorwegen van [opgeëiste persoon] ter strafvervolging terzake van de feiten zoals omschreven in het besluit tenlastelegging van het parket van procureurs generaal te Oslo van 5 februari 2003, welk besluit als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
5. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze uitspraak is gedaan door
mr. L.M. Kos, voorzitter,
mrs. M.J.A. Plaisier en F.S.N. Nasrullah-Oemar, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T. Alexander
en uitgesproken op de openbare zitting van 2 september 2009.