2.1 Naar aanleiding van een anonieme tip heeft verweerder een onderzoek laten instellen naar de woonsituatie van eiser en mevrouw [naam]. Verweerder heeft uit dat onderzoek geconcludeerd dat beiden sedert augustus 1999 grotendeels een gezamenlijke huishouding voeren op de adressen [adres] (woning op naam van eiser) en [adres] (woning op naam van [naam]) en dat eiser opzettelijk de mededelingsverplichting in de AOW heeft overtreden.
2.2 De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het Proces-verbaal Sociale Zekerheidsfraude 21 december 2007. Uit dit proces-verbaal blijkt dat er in oktober en november 2007 een aantal waarnemingen zijn gedaan op het adres [adres]. Op 23 november 2007 is een (aangekondigd) huisbezoek afgelegd op het adres [adres]. Blijkens het daaromtrent opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (bijlage 3 bij het proces-verbaal Sociale Zekerheidsfraude) heeft eiser aanvankelijk verklaard dat hij [naam] één keer per week ziet. Nadat hij door de sociaal-rechercheurs werd geconfronteerd met het vermoeden dat zij elkaar vaker zagen, heeft eiser meegedeeld dat hij en [naam] het grootste gedeelte van de week wel bij elkaar verblijven. Vervolgens heeft op 3 december 2007 een waarneming plaatsgevonden op het adres [adres]. Op 6 december 2007 is een (onaangekondigd) huisbezoek afgelegd op het adres [adres]. Bij dat bezoek werden [naam] en eiser beiden in de woning aangetroffen. Er werd vervolgens een afspraak gemaakt voor een verhoor op 13 december 2007.
2.3 Eiser is op 13 december 2007 verhoord door twee sociaal rechercheurs in dienst van verweerder. Blijkens het proces-verbaal van dit verhoor, dat door eiser is ondertekend, heeft eiser verklaard dat [naam] en hij sinds 1999, toen hij 65 jaar werd, volgens een vast patroon, gemiddeld drie of vier dagen en nachten per week bij elkaar verblijven. Volgens eiser gaat hij op zaterdag naar [plaats] en vertrekt daar in de loop van zondag. [naam] komt in de loop van de zondag naar [plaats] en blijft daar tot in de loop van woensdag. Op vrijdag en zaterdag past [naam] in haar woning op haar kleinkind. Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat eiser heeft verklaard dat hij alle kosten betaalt wanneer [naam] bij hem is en omgekeerd. Zij doen samen de boodschappen en [naam] doet voor hem de was en strijkt. Zij gaan gezamenlijk op vakantie.
2.4 [naam] is op 13 december 2007 verhoord door twee sociaal rechercheurs in dienst van verweerder. Blijkens het proces-verbaal van dit verhoor, dat door [naam] is ondertekend, heeft zij verklaard dat zij op vrijdag en zaterdag op haar kleinkind past en dat eiser op zaterdagmiddag bij haar komt, blijft slapen en zondag weer naar [plaats] vertrekt. Zij volgt dan later op de dag en blijft tot en met woensdag bij eiser. Zij geeft aan dat dit patroon is ontstaan op het moment dat eiser 65 jaar is geworden. Verder heeft zij verklaard dat zij bij eiser de was doet, ramen lapt en het huis schoon houdt. Stofzuigen doen ze samen. Wanneer ze in [plaats] zijn betaalt zij de boodschappen en in [plaats] betaalt eiser de boodschappen. Zij geeft aan altijd te koken. Zij gaan vanaf de pensionering van eiser gezamenlijk met vakantie. Verder heeft [naam] nog verklaard dat zij ieder hun eigen rekening hebben en niet voor elkaars rekening zijn gemachtigd. Ze hebben geen testament.
2.5 Dochter [dochter] is als getuige gehoord evenals de bewoonster van [adres]. Van verder buurtonderzoek is afgezien vanwege de volledige medewerking van eiser en [naam] tijdens het verhoor op 13 december 2007.
2.6 Verweerder concludeert dat eiser en [naam] vanaf juli 1999 een gezamenlijke huishouding voeren, echter dat er dringende redenen zijn om de uitkering van eiser eest met ingang van februari 2003 te herzien. Daarbij heeft verweerder overwogen dat het voorlichtingsmateriaal tot januari 2003 aan duidelijkheid te wensen overliet ten aanzien van samenwonenden die beiden en eigen woning aanhielden. Volgens verweerder kon op grond van dat voorlichtingsmateriaal schending van de inlichtingenplicht niet aan eiser worden tegengeworpen.
In januari 2003 heeft verweerder extra informatie verstrekt in het blad “Uw AOW/Anw”, waarin is aangegeven dat ook in geval van 2 woningen er sprake kan zijn van een gezamenlijke huishouding, zodat per februari 2003 niet langer dringende redenen zijn die zich verzetten tegen herziening, temeer nu het op de weg van eiser had gelegen om nadere informatie bij verweerder in te winnen als er naar aanleiding van genoemde publicatie nog vragen bestonden. Nu sprake is van verwijtbaarheid aan de zijde van eiser acht verweerder herziening niet kennelijk onredelijk is.
2.7 Eiser betoogt in beroep allereerst dat verweerder ten onrechte een dergelijk diep in de persoonlijke levenssfeer van eiser ingrijpend onderzoek heeft verricht, nu de grondslag daaraan was komen te ontvallen toen duidelijk werd dat – anders dan in de anonieme tip gesteld – geen sprake was van onderhuur.
Voorts stelt eiser dat uit de feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat sprake was van een gezamenlijke huishouding. Eiser voert hiertoe allereerst aan dat het bestreden besluit vrijwel uitsluitend is gebaseerd op de eigen verklaringen van eiser en [naam], terwijl die niet eenduidig zijn en zijn afgelegd in een voor betrokkenen zeer moeilijke en emotionele periode, waarin zij steun en troost bij elkaar zochten. Het besluit is daarom onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat geen sprake is van een gezamenlijk huishouding voert eiser aan dat aan het huisvestingscriterium niet is voldaan, nu eiser en [naam] geen gezamenlijk hoofdverblijf hebben. Evenmin is voldaan aan het zorgcriterium nu eiser en [naam] beiden de kosten van de eigen huishouding dragen. Het enkele feit dat zwaardere huishoudelijke klussen gezamenlijk worden gedaan komt slechts voort uit vriendschap. De gezamenlijke vakanties zien op gezelligheid en daaruit kan en mag geen gezamenlijke huishouding worden afgeleid. Ook betoogt eiser dat hij op 13 januari 2009 is vrijgesproken door de politierechter en dat de strafrechtelijke vrijspraak moet doorwerken in de bestuursrechtelijke uitspraak, omdat beide rechters over hetzelfde feitencomplex oordelen.
Eiser kan verweerder in ieder geval niet volgen in de stelling dat hij zich op grond van de publicatie van Inzicht van januari 2003 had moeten realiseren dat zijn woonsituatie tot een wijziging van de uitkering had moeten leiden.
Onder verwijzing naar de nieuwe beslissing van 11 december 2008, tot toekenning per december 2007 van een AOW uitkering naar de grondslag van een alleenstaande, die op basis van de verhoren in december 2007 is gesteld, acht eiser de besluitvorming van verweerder wankel en willekeurig. Ten slotte wijst eiser erop dat uit de beslissing van 11 december 2008 blijkt dat hem per datum toekenning een toeslag wegens een jongere partner is toegekend. Mede gelet hierop stelt eiser dat verweerder in ieder geval bij de herziening ten onrechte niet heeft beoordeeld of er aanspraak heeft bestaan op een toeslag.
2.8 Verweerder handhaaft het standpunt dat eiser en [naam] in de betreffende periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep stelt verweerder dat eiser en [naam] door hun wijze van gebruik van de beide woningen gedurende de van belang zijnde periode feitelijk samenwoonden. Verweerder bestrijdt niet dat die conclusie voornamelijk is gebaseerd op de eigen verklaringen van eiser en [naam], maar stelt dat deze verklaringen de conclusie rechtvaardigen nu deze verklaringen voor wat de gezamenlijk doorgebrachte tijd en het gebruik van de woningen vrijwel eensluidend zijn. Op basis van de inhoud van deze verklaringen stelt verweerder zich op het standpunt dat ook aan het zorgcriterium is voldaan. Derhalve acht verweerder sprake van een gezamenlijke huishouding vanaf 1999, het jaar waarin eiser 65 jaar werd. Verweerder is wettelijk verplicht de uitkering van eiser te herzien, tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat van dringende redenen slechts sprake was tot februari 2003, omdat het voorlichtingsmateriaal daarna is aangepast. Verweerder stelt voorts dat de anonieme tip terecht aanleiding heeft gevormd voor nader onderzoek naar de toegekende uitkeringen, nu uit dat onderzoek is gebleken dat van een gezamenlijke huishouding sprake was.
Ten slotte erkent verweerder dat in het geval van eiser is verzuimd te berekenen of eiser aanspraak kon maken op een inkomensafhankelijke toeslag. Verweerder kondigt aan alsnog een onderzoek te zullen instellen naar het inkomen van [naam] vanaf februari 2003 en op basis daarvan een nader besluit te zullen nemen.