2.1 Eiser is vanaf 1999 werkzaam geweest bij [naam], in de functie van systeembeheerder. Op 10 december 2007 heeft eiser bij zijn werkgever mededeling gedaan van het feit dat hij zich heeft gemeld bij de politie in verband met de aangifte wegens het plegen van ontuchtige handelingen met twee (pleeg)zoons. Bij besluit van 25 januari 2008 heeft verweerder met toepassing van artikel 4.7 sub k van de CAO PO 2006-2008 aan eiser met ingang van 1 februari 2008 ontslag verleend op grond van redenen van gewichtige aard. Eiser is medio 2008 door de strafrechter veroordeeld tot 20 maanden gevangenisstraf waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Eiser heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers positie binnen de organisatie niet langer houdbaar is. Verweerder meent dat de aanwezigheid van eiser op school een onaanvaardbaar risico vormt. Gesteld wordt dat het risico al is ingetreden, aangezien eiser in het verleden via de school in contact is gekomen met de kinderen waar het hier om ging. Overigens stelt verweerder dat eiser via zijn werk op school bij voortduring in contact kan komen met kinderen. Daarbij wijst verweerder erop de wettelijke taak te hebben om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Verweerder wenst aangaande de veiligheid ieder risico te elimineren.
2.3 Eiser verzet zich tegen het ontslag. Hij betoogt in beroep dat de werkomgeving geen extra risico vormt omdat hij niet direct in contact komt met kinderen uit hoofde van zijn functie van systeembeheerder. Eiser acht de motivering op dit punt onvoldoende draagkrachtig en willekeurig. In dit verband heeft eiser gewezen op een incident dat zich heeft voorgedaan met betrekking tot een onderwijzer, die niet is ontslagen maar overgeplaatst, terwijl in deze functie wel sprake is van een direct in aanraking komen met kinderen. Ook merkt eiser op dat hij tot op heden niet onherroepelijk is veroordeeld en dat hij recht heeft op aanspraak van de in het rechtssysteem verankerde onschuldpresumptie. Eiser heeft er verder op gewezen dat het beginsel van een behoorlijke belangenafweging volgens vaste jurisprudentie met zich brengt dat bij de ontslagverlening een garantieregeling dient te worden toegekend en dat die ten aanzien van hem niet is gesteld. Daarbij heeft verweerder verwezen naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder de nummers AJ6838, AV3953 en BB4028. De uitspraak onder nummer AJ6838 is volgens eiser een identieke zaak met toepassing van dezelfde ontslaggrond als in zijn geval.
2.4 In reactie op de beroepsgronden heeft verweerder nog gesteld dat de verwijzing naar een vergelijkbaar geval juist niet een niet met eiser te vergelijken zaak betreft. In dat geval, waar naar aanleiding van een gerucht een onderzoek is ingesteld, is geen enkel begin van bewijs gevonden. Verder stelt verweerder een eigen verantwoordelijkheid te hebben en niet te zijn gebonden aan het oordeel van de strafrechter. Verweerder meent dat van hem niet kan worden gevergd het dienstverband te continueren. Verweerder heeft toegelicht, afgaande op het risico en het gerezen gebrek aan vertrouwen, te hebben gekozen voor de ontslaggrond wegens gewichtige redenen.
2.5 De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
2.6 De rechtbank stelt voorop dat, naar ter zitting is vastgesteld, het bestreden besluit uitsluitend betrekking heeft op het ontslag als zodanig en dat (nog) niet is beslist over eventuele financiële aanspraken in aansluiting op dat ontslag.
2.7 De vraag die voorligt is of verweerder bevoegd was tot het verlenen van ontslag als zodanig om gewichtige redenen. Naar vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer LJN: AZ1100) dienen redenen van gewichtige aard in overwegende mate betrekking te hebben op de persoon van betrokkene en zijn directe werksituatie. De gewichtige redenen kunnen niet gebaseerd zijn op factoren die een onbestemde, snel wisselende en beleidsafhankelijke inhoud hebben. Ook kan deze ontslaggrond bijvoorbeeld worden toegepast wanneer sprake is van een impasse die redelijkerwijs niet anders kan worden doorbroken dan door beëindiging van de dienstbetrekking.
2.8 De grond die verweerder aanvoert als “gewichtige reden”, betreft het plegen van ontuchtige handelingen met kinderen en het als gevolg hiervan ontbrekende vertrouwen in eisers functioneren. Dit laatste vooral met het oog op de veiligheid van de kinderen op de school. Uitgaande van de gepleegde handelingen, die eiser niet heeft ontkend, moet worden vastgesteld dat er vanuit verweerder bezien een gebrek aan vertrouwen is ontstaan. Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat de vertrouwensbreuk onherstelbaar is en in de weg staat aan een terugkeer van eiser op zijn werkplek op de school. De stelling van eiser dat hij uit hoofde van zijn functie als systeembeheerder niet in direct contact komt met kinderen kan de rechtbank niet volgen. De door verweerder gebezigde ontslaggrond staat in direct verband met de persoon van eiser en slaat onmiskenbaar terug op eisers directe werksituatie.
2.9 Gelet hierop kan het ontslagbesluit de rechterlijke toets doorstaan. Het bestreden besluit kan dan ook stand houden en de rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.