ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ7673

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/5092
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeschiktheidsontslag van een politieambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim en disfunctioneren

In deze zaak gaat het om het ontslag van een politieambtenaar, eiser, door de Korpsbeheerder van de Politieregio Kennemerland op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Het ontslag is verleend bij besluit van 29 december 2005, met ingang van 1 februari 2006. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld en is tot de conclusie gekomen dat het ontslag de rechterlijke toets kan doorstaan.

Eiser was sinds 2001 werkzaam bij de Politieregio Kennemerland en is ontslagen naar aanleiding van een disciplinair onderzoek dat volgde op een anonieme melding over illegale activiteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd door onjuiste informatie te verstrekken aan de Stichting Brein en dat hij niet heeft voldaan aan de vereisten voor het doen van een externe melding van een strafbaar feit. De rechtbank heeft ook overwogen dat eiser in het verleden al meerdere keren op zijn gedrag en houding is aangesproken, wat bijdraagt aan de conclusie dat hij ongeschikt is voor zijn functie.

De rechtbank heeft de grieven van eiser met betrekking tot de wijze van onderzoek en de kwalificatie van het plichtsverzuim verworpen. Eiser heeft geen afdoende legitieme verklaring voor zijn gedrag gegeven, en de rechtbank oordeelt dat het ontslag terecht is verleend. De uitspraak van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 20 juli 2009, en het beroep van eiser is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 5092 AW
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 juli 2009
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen:
de Korpsbeheerder van de Politieregio Kennemerland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 december 2005 heeft verweerder eiser ontslag verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 9 februari 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 juni 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 22 juli 2008, aangevuld bij brief van 19 augustus 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 9 juni 2009, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door [naam]. Verweerder is verschenen bij [namen].
2. Overwegingen
2.1 Voor de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft eiser zijn bij de aanvang van de zitting gedane verzoek om het verweerschrift wegens ontvangst daarvan binnen de 10-dagen termijn buiten beschouwing te laten, ingetrokken. De rechtbank zal het verweerschrift derhalve in zijn oordeelsvorming betrekken.
2.2 Eiser is sinds 2001 werkzaam bij de Politieregio Kennemerland in de functie van politiemedewerker. Naar aanleiding van een aangifte tegen eiser door een collega wegens smaad en laster is een disciplinair onderzoek gestart. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek is bij besluit van 29 december 2005 aan eiser met ingang van 1 februari 2006 ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken, op grond van artikel 94, eerste lid, sub g, Barp.
2.3 Verweerder heeft in het bestreden besluit aan de ongeschiktheid ernstig plichtsverzuim ten grondslag gelegd en daarnaast de ongeschiktheid beoordeeld in het licht van het overig disfunctioneren van eiser.
2.4 Op 8 oktober 2004 heeft de Stichting Brein een anonieme melding per email ontvangen over de mogelijkheid om illegaal gekopieerde cd’s bij [naam], inspecteur van de regiopolitie Kennemerland te bestellen. Op 18 oktober 2004 en 9 november 2004 heeft de vertegenwoordiger [getuige] van de Stichting Brein telefonisch gesproken met de melder. De melder heeft daarbij verklaard dat hij rond kerst 2003 op het kantoor van [naam] een rode multomap, voorzien van transparante A4 cd opberghoezen, met een sticker met de vermelding “[naam]” heeft zien liggen. Die map bevatte verschillende muziek cd’s. Volgens de melder kunnen de cd’s bij de betreffende inspecteur worden besteld en de bestelling wordt dan uitgevoerd door het branden van de bestelde cd (‘s). De melder heeft verzocht anoniem te mogen blijven. Bij brief van 20 oktober 2004 heeft de Stichting Brein verweerder gemeld informatie te hebben ontvangen betreffende illegale handel in muziek cd’s bij de politie Kennemerland. Verweerder heeft daarop een oriënterend feitenonderzoek ingesteld (onderzoekers [namen]). Dit onderzoek heeft bestaan uit het raadplegen van de systemen, het benaderen van de vertegenwoordiger van de Stichting Brein en de confrontatie van [naam] met die bevindingen. Op 15 februari 2005 is voornoemde [getuige] als getuige gehoord en is hem verteld dat onderzoek heeft aangetoond dat de informatie niet waar is en mogelijk ingegeven door wraak. Daarop heeft genoemde [getuige] tegenover de verbalisanten de gegevens van de informant prijsgegeven. Op 1 maart 2005 heeft [naam] aangifte gedaan terzake van smaad en laster tegen de melder. Vervolgens is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld (met werknaam Brein) met, naar eerst ter zitting van deze rechtbank is gebleken, een dubbelopdracht. Niet alleen is een onderzoek ingesteld naar aanleiding van de aangifte wegens smaad en laster door [naam], maar ook is onderzoek gedaan naar [naam] zelf wegens het vermoeden van strafbare gedragingen. In het kader van dit onderzoek zijn de collega’s van groep 2 team Noord-Oost en de leidinggevenden van dat team gehoord. Dit onderzoek is op 19 mei 2005 afgesloten. De Officier van justitie heeft bij brief van 28 juni 2005 medegedeeld dat eiser zal worden vervolgd en dat hij zal worden gedagvaard voor de politierechter wegens smaad c.q. laster. Verweerders gemachtigde heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat het Openbaar Ministerie geen aanleiding heeft gezien vervolging in te stellen tegen [naam]. Eiser is door de politierechter te Haarlem veroordeeld terzake van smaad en laster tot een werkstraf. Eiser heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Zijn zaak is nog aanhangig bij het Gerechtshof te Amsterdam, aldus heeft eiser verklaard.
2.5 Bij brief van 3 augustus 2005 is eiser medegedeeld dat er een disciplinair onderzoek tegen hem zal worden gestart (Brein 2). Eiser is tevens buiten functie gesteld en hem is de toegang tot de gebouwen ontzegd. In aansluiting op de buiten functiestelling is eiser geschorst. Ook nu zijn collega’s en leiding gehoord. Het disciplinaire onderzoek is op 31 oktober 2005 gesloten, waarna op 29 november 2005 het voornemen tot ongeschiktheidontslag aan eiser is kenbaar gemaakt. Eiser heeft zijn zienswijze op het voorgenomen ontslag gegeven, waarna verweerder eiser bij besluit van 29 december 2005 met ingang van 1 februari 2006 heeft ontslagen.
2.6 Verweerder heeft het optreden van eiser gekwalificeerd als ernstig plichtsverzuim en daarbij, zakelijk weergegeven, het volgende overwogen. Verweerder komt tot de conclusie, zulks op basis van de feiten als gebleken uit het ingestelde strafrechtelijk en disciplinair onderzoek, dat eiser wist dat de door hem aan de Stichting Brein verstrekte informatie in strijd met de waarheid was. Door het doen van een anonieme melding, die op voorhand onjuist is gebleken en zonder voldoende belang, terwijl voorts niet is gebleken dat eiser enige moeite heeft gedaan gebruik te maken van de voor de hand liggende mogelijkheden van een interne melding in het korps bij leidinggevende(n), vertrouwenspersonen, ondernemingsraad en Bureau Integriteit, heeft eiser het in hem gestelde vertrouwen ernstig geschonden en is hij tekort geschoten in integer functioneren. Bezien in samenhang met een aantal andere voorbeelden van disfunctioneren in het verleden die (ook) op het vlak van houding en instelling liggen, komt verweerder tot de slotsom dat eiser ongeschikt is voor zijn functie van politieambtenaar.
2.7 De rechtbank overweegt het volgende.
2.8 Met betrekking tot de gronden die zich richten tegen de wijze waarop de onderscheidene onderzoeken hebben plaatsgevonden overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank schaart zich in grote trekken achter de - uitvoerige - weerlegging van de grief dat sprake zou zijn van onzorgvuldigheid en vooringenomenheid bij de onderzoekers. De rechtbank kan zich vinden in de uitleg van verweerder dat bij een anonieme melding als hier het geval altijd eerst een oriënterend onderzoek plaatsvindt. In casu heeft dit onderzoek bestaan uit het raadplegen van de systemen, het benaderen van de vertegenwoordiger van de Stichting Brein en de confrontatie van de bevindingen bij [naam]. Nu voorts is gebleken dat in het daarop gevolgde strafrechtelijk onderzoek niet alleen onderzoek is gedaan naar mogelijke strafbare feiten begaan door eiser, maar ook mogelijk begaan door [naam], komt aan het standpunt van eiser dat sprake is geweest van onevenwichtigheid in de benadering van eiser en [naam] de grondslag te ontvallen. Ook in de overige grieven met betrekking tot de onderzoeken ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat sprake is van onzorgvuldig of onrechtmatig handelen.
2.9 Met betrekking tot de gronden die zich richten tegen de kwalificatie van ernstig plichtsverzuim overweegt de rechtbank het volgende. Zakelijk weergegeven heeft eiser op dit punt aangevoerd dat hem niet als plichtverzuim kan worden aangerekend het ontdekken van een strafbaar feit en het buiten het korps melden hiervan. Eiser heeft in beroep toegelicht dat zijn handelwijze vooral werd ingegeven door de overweging dat hij zo weinig mogelijk collega’s in het onderzoek wilde betrekken, alsmede door het feit dat hij toen weinig vertrouwen had in de leiding. Zo zou zijn directe chef [naam] een wegwerpgebaar hebben gemaakt toen eiser hem over zijn bevindingen met betrekking tot de cd’s had aangesproken. Voor het feit dat eiser circa 9 maanden heeft gewacht alvorens zijn melding, niet intern maar extern, te doen, heeft eiser als verklaring gegeven dat hij als gevolg van arbeidsongeschiktheid - voetletsel als gevolg van een dienstongeval op 18 januari 2004 - maanden heeft moeten revalideren en deze revalidatie belangrijker vond dan het doen van een melding. Eiser stelt dat hij tijdens deze periode geen enkele ondersteuning heeft gehad, als gevolg waarvan het vertrouwen om met een melding naar de teamleiding te stappen was weggeëbd.
2.10 De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de in eerder genoemde onderzoeken gehoorde getuigen, waaronder ook te begrijpen de verklaringen die een aantal van deze getuigen heeft afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek contra eiser als verdachte, niet de juistheid bevestigen van hetgeen eiser anoniem heeft gemeld. In dit verband volgt de rechtbank eiser niet in de betekenis die eiser hecht aan de verklaringen van [namen]. Nog daargelaten dat de strafrechter in deze verklaringen kennelijk ook geen aanleiding heeft gezien niet bewezen te verklaren dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf, is voor de rechtbank doorslaggevend dat de verklaringen op zichzelf en bezien in hun onderlinge samenhang in het geheel niet dan wel volstrekt onvoldoende aanknoping bieden voor de door eiser in zijn melding gespecificeerde constatering dat er een rode map, A-4 formaat, met cd’s gestoken in insteekhoezen circuleerde, en dat deze cd’s besteld konden worden bij [naam]. De rechtbank is van oordeel dat van een ambtenaar mag worden gevergd dat hij eerst dan ertoe overgaat een zo vergaande stap van een externe melding van een stafbaar feit te zetten indien sprake is van een redelijk vermoeden van schuld. Dit besef mag in het bijzonder geacht worden aanwezig te zijn bij een politieambtenaar die als geen ander weet of behoort te weten welke eisen worden gesteld aan het uiten van een verdenking van een strafbaar feit. De rechtbank heeft er overigens nota van genomen dat eiser ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij, achteraf gezien, over meer bewijs had moeten beschikken. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder eiser terecht heeft aangerekend dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de - door eiser niet weersproken - mogelijkheden om het beweerde misstand intern te melden. Het verweer van eiser dat het vertrouwen in de leiding was “weggeëbd” acht de rechtbank ontoereikend. Het getuigt naar het oordeel van de rechtbank niet van een professionele houding om onvrede over de opstelling van de leiding inzake het eerder genoemde arbeidsongeval door te laten werken in een kwestie van een ander soortelijk gewicht. In dit verband weegt de rechtbank mee dat eiser ter zitting geen verklaring heeft kunnen geven voor het feit dat hij geen stappen heeft ondernomen om zijn onvrede over de opstelling van zijn werkgever met betrekking tot zijn ongeval uit te spreken. Gelet op de gevolgen van het letsel - een verbrijzelde voet - voor de sportbeoefening, naar de rechtbank heeft begrepen op hoog niveau en de begrijpelijke frustratie daarover, had eiser bijvoorbeeld een beroep kunnen doen op het bedrijfsmaatschappelijk werk.
2.11 Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank met verweerder tot de conclusie dat eiser geen afdoende legitieme verklaring voor zijn gedrag heeft gegeven en dit gedrag terecht door verweerder is gekwalificeerd als ernstig plichtsverzuim. Gelet op de aard en ernst van dit plichtverzuim heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat dit plichtsverzuim op zichzelf reeds het oordeel rechtvaardigt dat eiser ongeschikt is voor het vervullen van de functie van politieambtenaar.
2.12 Onder het opschrift “overig disfunctioneren” heeft verweerder in de besluitvorming betrokken dat het plichtsverzuim niet op zich zelf staat en in samenhang dient te worden gezien met het feit dat eiser bij herhaling moest worden aangesproken op houding en gedrag, in verband met contacten met verschillende collega’s. In de met eiser gevoerde jaargesprekken hebben deze houdings- en gedragsaspecten hun vertaling gekregen in onvoldoende beoordelingen voor de competentie samenwerkingsvermogen en - laatstelijk in 2005 - communicatief vermogen. In het bijzonder heeft verweerder melding gemaakt van een snelheidsincident in 2003 en eisers gedrag in 2004 bij het rechercheproject [naam].
2.13 Eiser heeft terzake terecht aangevoerd dat de verslagen van de jaargesprekken en de genoemde incidenten geen grond bieden voor de stelling dat hij, in het geval het incident rond de anonieme melding niet had plaatsgevonden, in een traject zat waarin ontslag voor hem dreigde. Verweerder heeft dit ter zitting ook beaamd. Het vorenstaande neemt echter niet weg dat de voorbeelden die verweerder heeft genoemd illustreren dat eiser een niet onbetekenend aantal malen op substantiële onderdelen – onder andere samenwerkingsvermogen en professionaliteit - op zijn gedrag en houding is aangesproken. De door verweerder meer algemeen geformuleerde kwalificatie dat eiser heeft bewezen niet over de juiste professionele instelling te beschikken, acht de rechtbank in dit verband op zijn plaats.
2.14 Op grond van het bovenstaande luidt de conclusie dat bij eiser sprake is van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie, anders dan op grond van ziekten of gebreken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid van zijn ontslagbevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het ongeschiktheidontslag kan de rechterlijke toets dan ook doorstaan.
2.15 Het bestreden besluit kan stand houden. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. M.J.S. Korteweg-Wiers en J.F. Miedema, rechters, en op 20 juli 2009 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier.
De voorzitter en de leden van de meervoudige kamer zijn verhinderd te tekenen
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.