ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ7663

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
17 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/7048
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening voorschot op een aanspraak krachtens de WW in afwachting uitkomst ontslagprocedure

In deze zaak gaat het om de verlening van een voorschot op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) in afwachting van de uitkomst van een ontslagprocedure. De korpsbeheerder van de Politie Kennemerland had eerder een voorwaardelijk strafontslag opgelegd aan de heer [naam] wegens plichtsverzuim. De heer [naam] had op 1 mei 2006 een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bij besluit van 12 december 2006 blijvend geweigerd, omdat hij verwijtbaar werkloos zou zijn geworden. De heer [naam] maakte bezwaar tegen deze beslissing, en het Uwv besloot om, gezien de onzekerheid over het recht op loondoorbetaling, een voorschot van € 130,63 bruto per dag vast te stellen, dat zou worden verrekend met de uiteindelijke WW-uitkering.

De korpsbeheerder betwistte de beslissing van het Uwv en stelde dat de gedragingen die tot het ontslag hebben geleid wel degelijk aan de heer [naam] konden worden toegerekend, ook al was er een psychiatrische rapportage die verminderde toerekenbaarheid suggereerde. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht een voorschot had vastgesteld, gezien de onzekerheid over de rechtmatigheid van het ontslag en het recht op loondoorbetaling. De rechtbank concludeerde dat de beschikbare gegevens voldoende aanknopingspunten boden voor de verwachting dat de gedragingen van de heer [naam] niet konden worden verweten.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de korpsbeheerder ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 17 augustus 2009, en er staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07 - 7048 WW
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 augustus 2009
in de zaak van:
de Korpsbeheerder van de Politie Kennemerland,
gevestigd te Haarlem,
(hierna: de korpsbeheerder)
tegen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2006 heeft verweerder de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) van de heer [naam] blijvend geheel geweigerd.
Tegen dit besluit heeft [naam] bij brief van 19 januari 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de korpsbeheerder bij brief van 28 januari 2008, aangevuld bij brief van 25 februari 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 maart 2009, alwaar de korpsbeheerder is verschenen bij mr. S.C. Lap en [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.W. Schilder. [naam] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Tielenius Kruythoff.
2. Overwegingen
2.1 De korpsbeheerder heeft bij besluit van 18 april 2006 het eerder aan [naam] opgelegde voorwaardelijke strafontslag ten uitvoer gelegd wegens herhaling van het eerder geconstateerde plichtsverzuim. Het salaris is doorbetaald tot 1 mei 2006. [naam] heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) per 1 mei 2006. Verweerder heeft bij het primaire besluit van 12 december 2006 de aanvraag voor een WW-uitkering blijvend en geheel geweigerd omdat [naam] verwijtbaar werkloos zou zijn geworden. [naam] heeft bezwaar aangetekend tegen de weigering. In het hier bestreden besluit op bezwaar stelt verweerder dat de primaire beslissing niet correct is. Zolang de procedure tegen het ontslag bij de werkgever loopt staat nog niet vast of [naam] recht heeft op loondoorbetaling. Zodra er een uitspraak is gedaan stelt verweerder een beslissing te kunnen nemen over het recht op uitkering. Daarnaast stelt verweerder dat op basis van de overgelegde psychiatrische expertise is komen vast te staan dat [naam] in verband met een PTSS ten tijde van het plichtsverzuim niet toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Op basis van de stukken concludeert verweerder dat de gedragingen die tot het ontslag hebben geleid [naam] niet kunnen worden verweten. Gelet hierop heeft verweerder besloten om, zolang de besluitvorming nog niet definitief is en onzekerheid bestaat omtrent het recht op uitkering, een voorschot vast te stellen. Verweerder heeft het voorschot vanaf 1 november 2006 vastgesteld op € 130,63 bruto per dag. Dat voorschot zal worden verrekend met het recht op WW, dan wel worden teruggevorderd of verrekend met het tegoed aan loon, waartoe [naam] een machtiging heeft moeten ondertekenen tot verrekening van het voorschot met het loon ingeval blijkt dat hij loon tegoed heeft van zijn werkgever.
2.2 De korpsbeheerder betoogt allereerst dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 7:3 van de Awb door hem niet in de gelegenheid te stellen te worden gehoord alvorens een besluit te nemen. Voorts kan de korpsbeheerder verweerder niet volgen in de conclusie dat de gedragingen die tot het ontslag hebben geleid niet aan [naam] kunnen worden verweten. De korpsbeheerder is van oordeel dat, ook indien rekening wordt gehouden met de conclusies van het psychiatrisch onderzoek waarbij verminderde toerekenbaarheid wordt verondersteld, het plichtsverzuim in voldoende mate aan [naam] toegerekend kan worden en dit ten uitvoer legging van het voorwaardelijk strafontslag rechtvaardigt. In de aanvullende gronden wordt gesteld dat in deze zaak cruciaal is of [naam] gedurende de gehele periode dat het internetgebruik plaatsvond dermate verminderd toerekeningsvatbaar was, dat enig besef dat hij iets ontoelaatbaars deed, niet aanwezig moet worden geacht. Alles in ogenschouw nemend acht de korpsbeheerder het plichtsverzuim wel degelijk toe te rekenen aan eiser.
2.3 Verweerder stelt in het verweerschrift dat hij, gelet op de door [naam] ingediende documenten, waaronder met name de psychiatrische rapportage van [naam], psychiater, van 1 juni 2007, en op grond van de toepasselijke artikelen 24 jo 27 WW, in redelijkheid geen andere beslissing kon nemen dan in het bestreden besluit tot uitdrukking gebracht. Verweerder stelt de korpsbeheerder niet te kunnen volgen in diens standpunt dat de gedragingen van [naam] hem (medisch gezien) wel toegerekend zouden kunnen worden. Volgens verweerder biedt de rapportage van de psychiater daartoe, objectief beschouwd, geen enkele aanleiding. Voor wat betreft het verwijt over de toepassing van artikel 7:2 en 7:3 Awb stelt verweerder dat de korpsbeheerder in de gelegenheid is gesteld om aan te geven of van een hoorzitting gebruik zou worden gemaakt en dat daarop niet binnen de gestelde termijn in de richting van het Uwv is gereageerd. Ook heeft verweerder nog aangegeven dat de WW voorschotten per 1 januari 2007 zijn beëindigd in verband met werkhervatting door [naam].
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
2.4 Ingevolge artikel 31, derde lid, aanhef en onder a, van de WW, voor zover hier van belang, betaalt het Uwv een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op hetgeen de werknemer krachtens een aanspraak krachtens de WW kan toekomen, indien onzekerheid bestaat omtrent het recht op onverminderde doorbetaling van loon, ingeval niet vaststaat dat de dienstbetrekking rechtsgeldig is geëindigd.
2.5 Verweerder heeft bij het bestreden besluit terecht een beslissing genomen over het recht op een voorschot op een WW-uitkering. Op dat moment bestond immers nog onzekerheid omtrent het recht op onverminderde doorbetaling van loon door [naam], gezien de nog lopende procedure over de rechtmatigheid van het ontslag.
2.6 De rechtbank is voorts van oordeel dat de destijds beschikbare gegevens voldoende aanknopingspunten boden voor de verwachting dat zou worden vastgesteld dat de gedragingen die tot het ontslag hebben geleid [naam] niet kunnen worden verweten. Tegen de hoogte van het voorschot zijn geen aparte grieven aangevoerd. De rechtbank heeft geen aanleiding de vastgestelde hoogte voor onjuist te houden.
2.7 De rechtbank zal daarom het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.D. de Jong, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. C.E. Heyning-Huydecoper en M. Mateman, rechters, en op 17 augustus 2009 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.