Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
[gedaagde 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 30 juli 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 19 november 2008, met de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie
[2.5]), waaruit blijkt dat het saldo van de rekening-courant schuld per ultimo 2004 EUR 68.855,53 bedroeg. Ten onrechte is volgens [eiseres] in dit overzicht gerekend met een rente van 4% per jaar en niet met de overeengekomen rente van 5% per jaar. Voorts stelt [eiseres] dat op het rekening-courant saldo ten onrechte NLG 50.000,-- in mindering is gebracht in verband met het door haar ontvangen voorschot op haar aandeel in de nalatenschap van erflater, aangezien dit voorschot blijkens het overzicht bij de akte Afgifte legaat/verdeling (zie
[2.3]) al is voldaan. Het voorgaande betekent dat de rekening-courantschuld van [B] Beheer BV per ultimo 2004 EUR 99.342,86 bedroeg en per 1 april 2008, als gevolg van rentevermeerdering, EUR 116.447,16, aldus [eiseres] .
[2.3]), volgt hieruit dat het voorschot niet op de rekening-courantschuld in mindering gebracht behoort te worden. Aangezien zij de rekening-courantvordering van [eiseres] op [B] Beheer BV overigens niet voldoende gemotiveerd heeft weersproken zal deze jegens [B] Beheer BV worden toegewezen, met dien verstande dat in plaats van de wettelijke rente de (lagere) overeengekomen rente van 5% wordt toegewezen.
[2.5]) en zelfs niet in de conclusie van antwoord wordt namens [B] Beheer BV c.s. een dergelijk voorbehoud gemaakt.
[2.4]) niet worden afgeleid dat [gedaagde 2] impliciet is teruggekomen op de brief van 25 januari 2005 omdat hij inzage vraagt in de ontwikkeling van het fideï commissair vermogen. Uit de brief kan immers slechts worden afgeleid dat de vennootschap de rekening-courant schuld niet zal betalen, voordat zij inzicht heeft verkregen in de ontwikkeling van het fideï commissair vermogen. Daarmee wordt alleen teruggekomen op de eerder toezegging dat de rekening-courantschuld op zo kort mogelijke termijn zal worden betaald.
2.842,00(2 punten x 1.421,--)
Deze vordering wordt bij gebrek aan een deugdelijke grondslag afgewezen. Daarvoor is het volgende redengevend.
[2.2]) bestaat slechts bij het einde van het bezwaar de verplichting om aan te tonen wat van het fideï-commissair vermogen vervreemd of verteerd is. De verplichting tot rekening en verantwoording aan belanghebbenden volgt, anders dan [gedaagde 2] kennelijk meent, evenmin uit het testamentair bewind dat over het erfdeel van [eiseres] en dus over het fideï-commissair vermogen - is ingesteld. Ingevolge artikel 134 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek (Ow NBW) is op het onderhavige bewind afdeling 7 van titel 5 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing, behoudens voor zover bepalingen in de uiterste wil daarvan afwijken. Weliswaar bepaalt artikel 4:161 BW dat de bewindvoerder rekening en verantwoording verschuldigd is aan de rechthebbende en aan degenen in wier belang het bewind is ingesteld, maar die bepaling moet wijken voor de testamentaire bepaling dat de bewindvoerder slechts rekening en verantwoording verschuldigd is aan de rechthebbende en, bij het einde van het bewind aan zijn opvolger. De stelling van [gedaagde 2] dat ook de verwachters van het fideï-commissair vermogen rechthebbenden zijn, vindt geen steun in het recht en ook niet in de testamentaire bepalingen.
[4.10]) van belang of in het testament van erflater is bepaald wanneer het bewind eindigt. In het testament is bepaald dat het bewind eindigt bij het overlijden van [eiseres] . Hieruit volgt dat artikel 4:180 BW, waar [eiseres] haar opzegging op heeft gegrond, niet van toepassing is en dat [eiseres] niet bevoegd was tot opzegging van het bewind. De gevorderde verklaring voor recht zal daarom in die zin worden toegewezen dat aan het bewindvoerderschap van [gedaagde 2] niet door opzegging door [eiseres] een einde is gekomen. Voor het overige zal de vordering op dit punt worden afgewezen. De bepalingen van het testament noch de wet geven immers grond voor beëindiging van het bewind als gevolg van verantwoording door de rechthebbende en de bewindvoerder binnen een door de rechtbank te bepalen termijn.