ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ5915

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
24 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/3664
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie wegens langdurig verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 24 augustus 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die al jarenlang in Liberia verblijft en daar werkt, was ambtshalve uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. De uitspraak betreft de vraag of deze uitschrijving rechtmatig was, gezien het feit dat verzoekster van mening was dat zij haar domicilie in Haarlem had, ondanks haar langdurige verblijf in het buitenland.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster, geboren in 1944 en in het bezit van de Nederlandse nationaliteit, niet had voldaan aan de verplichting om aangifte te doen van haar langdurig verblijf buiten Nederland, zoals voorgeschreven in artikel 68 van de Wet GBA. De rechter stelde vast dat verzoekster ten minste twee derden van de tijd buiten Nederland verbleef en dat haar argumenten over haar juridische woonadres in Haarlem niet opgingen. Het bezit van een Nederlands paspoort en een huwelijk met een in Nederland ingeschreven man waren niet voldoende om haar inschrijving in de GBA te rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente bevoegd was om over te gaan tot ambtshalve uitschrijving, aangezien verzoekster niet had aangetoond dat zij aan de voorwaarden voor inschrijving voldeed. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er geen spoedeisende belangen waren die een dergelijke voorziening rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt de verplichting van ingezetenen om aangifte te doen van hun verblijf buiten Nederland en de consequenties van het niet naleven van deze verplichting.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 - 3664
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 augustus 2009
in de zaak van:
[verzoekster],
verblijvende in Liberia,
verzoekster,
gemachtigde: haar echtgenoot [naam], wonende te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2009 heeft verweerder ingevolge artikel 48 van de Wet op de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) besloten tot ambtshalve uitschrijving van verzoekster wegens emigratie naar Liberia, met ingang van 22 april 2009, de dag waarop het voornemen daartoe aan haar is bericht.
Tegen dit besluit heeft verzoeksters echtgenoot namens haar bij brief van 27 juli 2009 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 29 juli 2009 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 5 augustus 2009 op het geding betrekking hebbende stukken toegezonden.
Bij brieven van 5, 6, 10, 12 en 17 augustus 2009 heeft verzoeksters echtgenoot de bezwaren aangevuld en nadere stukken toegezonden.
Bij brief van 18 augustus 2009 heeft verweerder een verweerschrift toegezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 20 augustus 2009, alwaar voor verzoekster haar echtgenoot als gemachtigde is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.M. Koedooder en A.G.H.P. Jonkers, GBA-gegevensbeheerder, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Artikel 68, eerste lid, Wet GBA luidt:
De ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derden van de tijd buiten Nederland zal verblijven, is verplicht bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van inschrijving binnen vijf dagen voor zijn vertrek uit Nederland schriftelijk aangifte van vertrek te doen.
2.3 Artikel 48 Wet GBA luidt, voor zover hier van belang:
1. Aan de aangifte van vertrek van de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derden van de tijd buiten Nederland zal verblijven, worden gegevens betreffende het volgende land van verblijf en het eerste adres van verblijf in dat land ontleend.
2. Indien een ingezetene als bedoeld in het eerste lid in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van inschrijving ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het vertrek, het volgende land van verblijf en het eerste adres van verblijf in dat land.
3. Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van de gegevens over het vertrek aan de ingeschrevene schriftelijk mededeling is gedaan.
2.4 Uit de door verweerder overgelegde stukken en uit de namens verzoekster door haar echtgenoot verstrekte gegevens blijkt het volgende.
2.5 Verzoekster is geboren in 1944 en in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Zij is sedert 1983 gehuwd met haar echtgenoot, [naam], wonende te Haarlem.
Verzoekster werkt, blijkens zowel de in februari 2009 verstrekte informatie van de Nederlandse Ambassade in Senegal als de verklaringen van haar echtgenoot, reeds sedert jaren in Monrovia, Liberia, als oprichtster en directrice van The Good Samaritan Fellowship International Inc,, een Non Profitable and Governemental Lutheran Base Organization, die hulp aan kinderen biedt. Zij is aldaar directrice van een weeshuis. In al die jaren is zij enkele malen voor korte perioden naar Nederland terug gekomen om haar echtgenoot te bezoeken en tevens haar Nederlandse paspoort te verlengen. Haar paspoort is thans geldig tot 15 december 2010.
2.6 Namens verzoekster is door haar echtgenoot niet bestreden dat zij ten minste twee derden van de tijd buiten Nederland verblijft. Aangevoerd is evenwel dat zij haar woonadres, zo niet in feite dan toch in rechte in Haarlem heeft, en wel op het woonadres van haar echtgenoot.
Zij meent dat zij op grond van haar Nederlandse nationaliteit, het bezit van een Nederlands paspoort en haar huwelijk met een man die in Haarlem woont en staat ingeschreven, in Haarlem haar - juridische - woonadres heeft en derhalve niet kan worden uitgeschreven.
2.7 Verzoekster kan in deze mening niet worden gevolgd. De door haar aangegeven omstandigheden doen immers niet af aan de verplichting ex artikel 68 Wet GBA om aangifte te doen van verblijf buiten Nederland, indien dit verblijf tenminste gedurende een jaar twee derden van de tijd is/zal zijn.
Nu van zodanig (langdurig) verblijf buiten Nederland evident is gebleken en ook niet door haar of haar echtgenoot wordt weersproken, en tevens vast staat dat zij daarvan geen aangifte heeft gedaan, is verweerder bevoegd over te gaan tot ambtshalve uitschrijving.
Het bezit van de Nederlandse nationaliteit en een Nederlands paspoort betekent immers op zich niet dat dit zou moeten leiden tot inschrijving in (een gemeente in) Nederland. Ook een huwelijk met een ingezetene/ingeschrevene leidt daar niet toe. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat echtelieden niet verplicht zijn tot samenwonen. Het hebben van een ‘domicilie in rechte’, zoals namens verzoekster is geformuleerd, is - wat er overigens van zij - niet relevant. Vast staat immers dat verzoekster reeds jaren feitelijk langdurig, het gehele of nagenoeg het hele jaar, buiten Nederland verblijft. In wet of regelgeving is geen steun te vinden voor het namens verzoekster gemaakte onderscheid tussen ‘domicilie in feite’ en ’domicilie in rechte’.
2.8 Aangevoerd is voorts dat verweerder, via de Sociale Dienst, van het (langdurig) verblijf buiten Nederland op de hoogte was, terwijl verzoekster steeds ingeschreven bleef staan en dat verweerder op grond daarvan ook thans gehouden is de inschrijving gestand te doen en dus niet tot uitschrijving mag overgaan.
2.9 Dit betoog treft geen doel. Verweerder heeft er, naar de voorzieningenrechter overweegt terecht, op gewezen dat indien de Sociale Dienst over bepaalde gegevens beschikt, dit nog niet betekent dat verweerder en/of de beheerder van de GBA-gegevens daarmee bekend is of had moeten zijn. Het laat geheel onverlet dat verzoekster zelf aangifte van haar vertrek uit Nederland had moeten doen.
Verweerder heeft voorts ter zitting toegelicht dat ingaande 1 januari 2010 de situatie in zoverre anders zal zijn dat andere bestuursorganen de verplichting wordt opgelegd om bij gerede twijfel over de juistheid van voor de GBA relevante gegevens daarvan melding te doen aan de GBA-gegevensbeheerder. Deze wetswijziging richt zich derhalve alleen tot bestuursorganen en houdt geen wijziging in voor de burger en zijn plicht zelf aangifte te doen van (langdurig) verblijf buiten Nederland. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat wanneer deze verplichting al eerder had bestaan, de uitschrijving van verzoekster al zoveel eerder zou zijn geschied.
2.10 Met betrekking tot het namens verzoekster aangevoerd argument dat zij, omdat de situatie in Liberia zo gespannen is, behoefte heeft aan een ‘vluchtadres’ in Nederland, merkt de voorzieningenrechter op dat dit door de uitschrijving niet in gedrang komt, aangezien zij over een Nederlands paspoort beschikt en zij zich, ook indien zij niet staat ingeschreven, bij haar echtgenoot kan voegen. Voorts kan zij haar paspoort laten verlengen in Den Haag, de gemeente die ingevolge de Paspoortwet is aangewezen als plaats van afgifte c.q. verlenging van het paspoort van een Nederlander die geen GBA- inschrijving in Nederland heeft.
2.11 Gelet op het vorenstaande is naar voorlopig oordeel niet te verwachten dat het besluit tot uitschrijving in bezwaar geen stand zal kunnen houden. Nu ook overigens niet is gebleken van spoedeisende belangen om een voorlopige voorziening te treffen, wordt het verzoek daartoe afgewezen.
2.12 Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen termen.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, voorzieningenrechter, en op 24 augustus 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.