ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ5456

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/94 R
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek tot vaststelling van akkoord in schuldsaneringsregeling

Op 28 juli 2009 heeft de rechter-commissaris in de Rechtbank Haarlem een verzoek behandeld van de bewindvoerder en de schuldenares tot vaststelling van een akkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling. Het akkoord hield in dat de schuldenares aan de bevoorrechte en gewone schuldeisers respectievelijk 1,1% en 0,55% van hun vordering zou betalen. Tijdens de vergadering op 23 juli 2009 hebben vijftien schuldeisers, waaronder twee preferente en dertien concurrente schuldeisers, hun stem uitgebracht. Van de preferente schuldeisers stemde één voor en één tegen, terwijl van de concurrente schuldeisers elf voor en twee tegen stemden.

De rechter-commissaris oordeelde dat er geen gekwalificeerde meerderheid van de preferente schuldeisers was, zoals vereist door artikel 332, lid 4 van de Faillissementswet (Fw). De bewindvoerder had aangevoerd dat de uitkomst van de stemmen naar boven moest worden afgerond, maar de rechter-commissaris volgde deze redenering niet. Hij stelde vast dat de wet vereist dat zowel de bevoorrechte als de concurrente schuldeisers een gekwalificeerde meerderheid voor het akkoord moeten hebben. Aangezien dit niet het geval was, kon het akkoord niet worden aangenomen.

De rechter-commissaris concludeerde dat, omdat aan het eerste vereiste van artikel 332, lid 4 Fw niet werd voldaan, er geen verdere beoordeling van de tegenstem nodig was. Het verzoek tot vaststelling van het akkoord werd afgewezen, en de schuldenares moest verder met haar schuldsaneringsregeling zonder het voorgestelde akkoord.

Uitspraak

RECHTBANK Haarlem
Sector civiel recht
insolventienummer: 08/94 R
De rechter-commissaris in de schuldsaneringsregeling van
[schuldenares],
wonende te [adres]
Overweegt als volgt:
Ter vergadering van 23 juli 2009 is het verzoek behandeld van de bewindvoerder en schuldenares tot vaststelling van het aan de schuldeisers aangeboden akkoord, op basis waarvan schuldenares aan de bevoorrechte en gewone schuldeisers ten minste respectievelijk 1,1% en 0,55 % van hun vordering betaalt. De bewindvoerder en schuldenares hebben de rechter-commissaris verzocht dit akkoord vast te stellen.
Ter vergadering is gebleken dat in totaal vijftien schuldeisers, waaronder twee preferente schuldeisers en dertien concurrente schuldeisers, de bewindvoerder hebben gemachtigd om namens hen een stem uit te brengen en aldus ter vergadering zijn verschenen. Eén van de twee preferente schuldeisers heeft voor het akkoord gestemd en de andere tegen. Van de concurrente schuldeisers hebben elf schuldeisers voor het akkoord gestemd en twee tegen.
Op grond van het bepaalde in artikel 332, lid 4 van de Faillissementswet (hierna: Fw) kan de rechter-commissaris een aangeboden akkoord vaststellen als ware het aangenomen, indien drie vierde van de ter vergadering verschenen schuldeisers van erkende en voorwaardelijk toegelaten vorderingen waaraan voorrang is verbonden en drie vierde van de concurrente schuldeisers voor het akkoord hebben gestemd (sub a) èn de verwerping van het akkoord het gevolg is van het tegenstemmen van een of meer ter vergadering verschenen schuldeisers die, alle omstandigheden in aanmerking genomen en in het bijzonder het percentage dat die schuldeisers, zou de toepassing van de schuldsaneringsregeling worden voortgezet, naar verwachting aan betaling op hun vorderingen zullen ontvangen, in redelijkheid niet tot dit stemgedrag hebben kunnen komen (sub b).
Weliswaar heeft drie vierde van de concurrente schuldeisers voor het akkoord gestemd, maar bij de preferente schuldeisers is deze meerderheid niet aanwezig. De bewindvoerder heeft dienaangaande aangevoerd dat deze omstandigheid er niet aan in de weg staat om het akkoord aan te nemen. Onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 31 maart 2000 (in de zaak 228/00 R) heeft zij aangevoerd dat de uitkomst van de som van de uitgebrachte stemmen van de preferente schuldeisers naar boven moet worden afgerond en dat de tegenstem van de preferente schuldeiser, gelet op het percentage dat diens vordering ten opzichte van de totale schuldenlast vertegenwoordigd, onredelijk is.
De rechter-commissaris volgt de bewindvoerder niet in dit betoog.
Op grond van de wet moet een gekwalificeerde meerderheid van zowel de ter vergadering verschenen bevoorrechte als concurrente schuldeisers voor het akkoord hebben gestemd, om dit akkoord vast te kunnen stellen. Noch het bepaalde in artikel 332, lid 4 Fw, noch de wetsgeschiedenis van dit artikel biedt steun voor de stelling dat in het geval van één stem voor en één stem tegen het akkoord, de uitkomst van de stemming ‘naar boven moet worden afgerond’. Nu voorts niet valt in te zien waarom de ene stem, in dit geval de stem voor het akkoord, zwaarder dient te wegen dan de andere (de tegenstem), moet van een gelijk aantal stemmen voor en tegen het akkoord worden uitgegaan. Van een gekwalificeerde meerderheid van preferente schuldeisers is dan ook geen sprake.
Omdat de in artikel 332, lid 4 Fw onder a en b genoemde criteria cumulatieve vereisten zijn en reeds aan het eerste vereiste niet wordt voldaan, hoeft thans niet te worden beoordeeld of aan het tweede vereiste, te weten of de tegenstem, zoals de bewindvoerder stelt, onredelijk is, wordt voldaan.
Het akkoord kan niet worden aangenomen.
Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot vaststelling van het akkoord af.
Gegeven op 28 juli 2009 door mr. T.A.M. Tijhuis, rechter-commissaris.