ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ3473

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4750
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot binnenlandse belastingplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 10 juli 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, X, en de inspecteur van de Belastingdienst te P. Eiser was aangemerkt als binnenlandse belastingplichtige voor het jaar 2002 en had bezwaar gemaakt tegen de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 164.263. Eiser had eerder al een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslag, dat door de rechtbank op 20 juli 2007 gegrond was verklaard, maar de inspecteur had de aanslag in een latere uitspraak op bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft in deze uitspraak de berekening van de aanslag en de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting beoordeeld. Eiser heeft betoogd dat hij voor de periode van 1 januari 2002 tot 13 november 2002 als buitenlandse belastingplichtige moet worden aangemerkt, maar de rechtbank heeft dit betoog verworpen, aangezien dit eerder al was beoordeeld en geen rechtsmiddel was aangewend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verschuldigde IB/PVV over het wereldinkomen € 65.553 bedraagt, en na aftrek ter voorkoming van dubbele belasting van € 16.539, is de te betalen belasting vastgesteld op € 38.020. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur de aanslag niet verder kon verlagen dan tot € 32.181, en heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/4750
Uitspraakdatum: 10 juli 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
gemachtigde: A (B fiscaal en financieel adviseurs te C)
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft eiser voor het jaar 2002 aangemerkt als binnenlandse belastingplichtige en aan eiser voor dat jaar een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), gedagtekend 5 november 2004, opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 164.263.
1.2. Eiser heeft bij brief van 10 december 2004, door verweerder ontvangen op 17 december 2004, tegen de aanslag een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 december 2005 het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het belastbaar inkomen uit werk en woning gehandhaafd en de aanslag verlaagd tot € 32.181 (verschuldigde inkomstenbelasting box I van € 40.579 -/- € 8.398 aan ingehouden loonheffing en exclusief heffingsrente). Daartegen is door eiser een beroepschrift ingediend. Bij uitspraak van 20 juli 2007, inzake AWB 06/2287, heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen om met inachtneming van de uitspraak binnen 10 weken opnieuw op de bezwaren van eiser te beslissen.
1.3. Verweerder heeft vervolgens bij uitspraak op bezwaar van 21 mei 2008 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de aanslag, zoals deze is verlaagd bij de uitspraak op bezwaar van 1 december 2005, gehandhaafd.
1.4. Eiser heeft daartegen bij brief van 30 juni 2008, ontvangen bij de rechtbank op 1 juli 2008, beroep ingesteld.
1.5. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2009. Eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. D en E.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Bij brief van 21 augustus 2007 heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van de gevolgen van de uitspraak van deze rechtbank van 20 juli 2007. In deze brief is – voor zover van belang – opgenomen dat eiser over de periode 13 november 2002 tot en met 31 december 2002 als buitenlandse belastingplichtige wordt aangemerkt. In het jaar 2002 heeft een bedrag van € 9.199 van eisers salaris betrekking op zijn werkzaamheden in F[land]. Dit inkomen heeft verweerder daarom niet in de Nederlandse inkomstenbelastingheffing betrokken. Een bedrag van € 59.573 moet volgens verweerder aan de periode van binnenlandse belastingplicht van 1 januari 2002 tot 13 november 2002 worden toegerekend. Het gedeelte van eisers arbeidsinkomen dat in aanmerking komt voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting wordt door verweerder berekend op € 33.878. Verweerder heeft eisers wereldinkomen aldus vastgesteld op:
Loon in Nederland (opgave G, ingehouden loonheffing € 8.398) € 20.517
Arbeidsinkomen binnenlandse periode (59.573 – 33.878) € 25.695
Afkoop kapitaalverzekeringen € 74.974
Inkomen [land] H (aftrek elders belast) € 33.878
Inkomen F (€ 9.199; geen Nederlandse heffing) € 0
Totaal wereldinkomen € 155.064
2.2. Bij brief van 11 oktober 2007 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij niet voornemens is de (definitieve) aanslag van 5 november 2004 te verminderen. De verschuldigde inkomstenbelasting zoals deze op basis van het bij de brief van 21 augustus 2007 vastgestelde wereldinkomen van € 155.064 zou dienen te worden vastgesteld zou namelijk niet leiden tot verdere verlaging van die aanslag. Naar de mening van verweerder is die aanslag derhalve eerder te laag vastgesteld wat tot gevolg heeft dat de uitspraak op bezwaar zal luiden dat de aanslag wordt gehandhaafd.
Voorts heeft verweerder aangekondigd de bij uitspraak op bezwaar verleende vermindering te zullen navorderen.
2.3. Bij brief van 7 januari 2008 heeft verweerder eiser medegedeeld af te zullen zien van navordering van de bij uitspraak op bezwaar van 1 december 2005 verleende vermindering. Voorts heeft verweerder een gewijzigde opstelling gemaakt van de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Als gevolg van een aanpassing van de in het buitenland gewerkte dagen heeft verweerder de berekening herzien. Het nader vastgesteld inkomen en de verschuldigde inkomstenbelasting zoals deze zullen luiden bij de uitspraak op het bezwaarschrift worden door verweerder aldus vastgesteld:
Loon in Nederland (opgave G, ingehouden loonheffing € 8.398) € 20.517
Arbeidsinkomen binnenlandse periode (58.749 – 38.637) € 25.695
Afkoop kapitaalverzekeringen € 74.974
Inkomen H (aftrek elders belast) € 38.637
Inkomen F (€ 10.023; geen Nederlandse heffing) € 0
Totaal wereldinkomen € 159.823
De over het wereldinkomen verschuldigde inkomstenbelasting wordt door verweerder berekend op een bedrag van € 43.036 (€ 38.149 bij de definitieve aanslag). Aangezien ook deze herziene berekening niet leidt tot een lagere aanslag dan reeds bij de definitieve aanslag is vastgesteld heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de aanslag zal worden gehandhaafd.
2.4. Bij e-mail van 17 maart 2008 heeft G de gemachtigde van eiser het volgende medegedeeld:
“De gegevens van de uitzending op Niet ingezetene basis:
H van 01-01-01 t/m 16-08-02 fiscaal loon € 59345,00 en ingehouden LH/PH € 0,00 F van 13-11-02 t/m 31-12-02 fiscaal loon € 9613,00 en ingehouden LH/PH 0,00”
2.5. Bij brief van 21 mei 2008 heeft verweerder eiser vervolgens medegedeeld dat de in het e-mail van 17 maart 2008 genoemde bedragen weliswaar enige wijziging in de berekening van de brief van 7 januari 2008 tot gevolg hebben, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de voorgenomen uitspraak op bezwaar, aangezien de berekening nog steeds uit komt op een hoger te betalen bedrag dan hetgeen bij aanslag is berekend. Ten aanzien van eisers verblijf in H is het volgende opgenomen:
“De periode betreffende het daadwerkelijke verblijf in H loopt in 2002 van 1 januari tot 28 juni. Het als inkomen H aangemerkte bedrag, dat betrekking heeft op de binnenlandse periode blijkt volgens de thans verstrekte informatie € 59.345 (i.p.v. € 58.749) te hebben bedragen en zou een periode van 1 januari tot 16 augustus 2002 hebben bedragen. Hiervan komt in aanmerking voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting het gedeelte dat daadwerkelijk tijdens het verblijf in H is genoten. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 7 januari 2008. Het elders belast inkomen H wordt derhalve € 39.066 (i.p.v. € 38.637).
Uit de verstrekte informatie blijkt ook, dat het inkomen F € 9.163 in plaats van € 10.023 heeft bedragen”
3. Beoordeling van het geschil
Binnenlands belastingplichtig
4.1. In de uitspraak van 20 juli 2007 heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser voor de periode van 1 januari 2002 tot 13 november 2002 aangemerkt dient te worden als binnenlandse belastingplichtige. Eiser heeft tegen voornoemde uitspraak geen rechtsmiddel aangewend. Voor zover eiser in beroep, onder overlegging van bewijsstukken, aanvoert dat hij in de hiervoor genoemde periode dient te worden aangemerkt als buitenlandse belastingplichtige, overweegt de rechtbank dat dit betoog geen doel kan treffen. Deze rechtbank heeft in haar eerder genoemde uitspraak van 20 juli 2007 hieromtrent reeds uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld en eiser heeft daartegen geen rechtsmiddel aangewend. Deze stelling kan niet andermaal ter beoordeling aan de rechtbank worden voorgelegd.
Berekening aanslag
4.2. Partijen verschillen voorts van mening over de hoogte van het loon dat eiser in de verschillende periodes gedurende het jaar 2002 heeft ontvangen. Voorts verschillen partijen van mening over welk deel van het loon eiser recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. In het e-mail van 17 maart 2008 heeft G aangegeven dat eiser over de periode van 1 januari 2002 tot en met 16 augustus 2002 een bedrag van € 59.345 aan loon heeft ontvangen waarover geen loonheffing is ingehouden. De rechtbank acht de berekening van verweerder van het aantal dagen dat eiser feitelijk in H heeft gewerkt zoals opgenomen in zijn brief van 7 januari 2008 aannemelijk. De rechtbank stelt derhalve vast dat van het bedrag van € 59.345 131/199 deel betrekking heeft op de periode dat eiser werkzaam is geweest in H, zijnde € 39.066. Het overige deel heeft betrekking op de periode 29 juni 2002 tot en met 16 augustus 2002 en bedraagt € 20.279 (59.345 -/- 39.066). In deze periode is het verblijf van eiser ten behoeve van werkzaamheden in I begrepen.
De rechtbank volgt verweerder voorts in zijn standpunt dat eiser voor de periode van 17 augustus 2002 tot en met 13 november 2002 (de Nederlandse periode) een bedrag aan loon heeft ontvangen van € 20.517 waarop € 8.398 aan loonheffing is ingehouden.
De rechtbank stelt het inkomen van eiser derhalve vast op:
Inkomen H (vallend onder aftrek elders belast) € 39.066
Arbeidsinkomen binnenlandse periode (59.345 -/- 39.066) € 20.279
Loon in Nederland (ingehouden loonheffing € 8.398) € 20.517
Afkoop kapitaalverzekeringen € 74.974
Inkomen F (€ 9.163, niet in Nederland belast) € 0
Totaal wereldinkomen € 154.836
Tussen partijen is niet in geschil dat over voornoemd wereldinkomen zonder aftrek elders belast € 65.553 IB/PVV verschuldigd is.
4.3. Ingevolge artikel 10 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 wordt vrijstelling van belasting over buitenlands inkomen gegeven door een vermindering te verlenen op de verschuldigde inkomstenbelasting die is berekend over het totale inkomen uit werk en woning, inclusief het buitenlandse inkomen. De vermindering van de inkomstenbelasting wordt berekend naar de verhouding waarin het buitenlandse inkomen deel uitmaakt van het totale inkomen uit werk en woning. Niet in geschil is dat daarbij de volgende berekening toegepast dient te worden (de evenredigheidsbreuk):
Buitenlands inkomen uit werk en woning x Belasting over belastbaar inkomen uit werk en woning Totaal belastbaar inkomen uit werk en woning
De hoogte van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting bedraagt in het onderhavige geval derhalve € 39.066 / € 154.836 x € 65.553 = € 16.539.
4.4. Rekening houdend met de hiervoor berekende aftrek ter voorkoming van dubbele belasting berekent de rechtbank de door eiser te betalen belasting derhalve als volgt:
Verschuldigde IB/PVV over € 154.836 € 65.553
Aftrek ter voorkoming van dubbele belasting € 16.539
Te betalen belasting exclusief heffingskortingen en voorheffing € 49.014
4.5. De rechtbank houdt er rekening mee dat verweerder de heffingskortingen onjuist heeft berekend. De maximale heffingskorting over het jaar 2002 bedraagt:
Algemene heffingskorting € 1.647
Arbeidskorting € 949
Maximale heffingskorting 2002 € 2.596
Uitgaande van deze maximale heffingskortingen zou de door eiser verschuldigde IB/PVV als volgt berekend dienen te worden:
Belasting na aftrek ter voorkoming van dubbele belasting € 49.014
Algemene heffingskorting € 1.647
Arbeidskorting € 949
Voorheffingen € 8.398
Verschuldigde IB/PVV € 38.020
4.6. Eiser heeft echter geen recht op het premiedeel van de heffingskorting. De arbeidskorting dient voorts alleen toegepast te worden over de periode dat eiser in Nederland verbleef en werkzaamheden heeft verricht (28 juni 2002 tot en met 30 juli 2002 en 17 augustus 2002 tot en met 13 november 2002). Hetgeen betekent dat de verschuldigde IB/PVV feitelijk op een hoger bedrag dient te worden vastgesteld dan € 38.020. Als gevolg van het verbod op reformatio in peius kan echter in het midden blijven op welk deel van de heffingskortingen eiser recht heeft. Het verbod op reformatio in peius houdt in dat eiser door het instellen van beroep niet in een nadeliger positie kan komen te verkeren dan zonder het instellen van beroep het geval zou zijn geweest. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 december 2005 de aanslag verminderd tot € 32.181. Weliswaar heeft de rechtbank bij haar uitspraak van 20 juli 2007 de uitspraak op bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank, maar dat betekent niet dat de aanslag als gevolg van de nieuwe uitspraak op bezwaar op een hoger bedrag kan worden vastgesteld dan € 32.181. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de verschuldigde IB/PVV tenminste € 38.020 bedraagt heeft verweerder terecht de aanslag niet verder verminderd dan tot € 32.181.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
4. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
5. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T.A. de Hek, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr.drs. M.C.C. van de Schepop, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Mulder, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.