ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ3338

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
27 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/700167-09
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door uitvoer van hennep verstopt in bloemen

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 29 juni 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een ander betrokken was bij de uitvoer van twee zendingen bloemen waarin in totaal ongeveer 524 kilogram hennep was verstopt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere zendingen, maar verwierp het verweer dat er sprake was van onrechtmatige fotoherkenning en burgerpseudo-dienstverlening. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als eigenaar en directeur van het bedrijf [firma 2], op de hoogte moest zijn van de hennep in de zendingen, die als deklading dienden voor de bloemen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte feitelijk directeur was van [firma 2] en dat hij nauw samenwerkte met een medeverdachte die de zendingen vervoerde. De rechtbank overwoog dat de grote hoeveelheid hennep en de wijze van transport duidden op een illegale economische activiteit, wat maatschappelijk ongewenst is. De rechtbank legde een hogere straf op aan de verdachte dan aan de medeverdachte, gezien de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de uitvoer van de hennep.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700167-09
Uitspraakdatum: 29 juni 2009
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juni 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] (Sovjet-Unie),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem te Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 september 2008 tot en met 15 oktober 2008 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
Primair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 oktober 2008 tot en met 17 oktober 2008 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 524 kilogram, in elk geval een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair:
hij op één of meer tijstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 oktober 2008 tot en met 17 oktober 2008 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging net een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 524 kilogram hennep, althans (telkens) (een) (grote) hoeveelhe()id(en) hennep, althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Door de raadsman van verdachte is – zakelijk weergegeven – betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, nu de (foto)confrontatie bij de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] in strijd met het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek is uitgevoerd. Daarmee is sprake van grove veronachtzaming van de belangen van verdachte, hetgeen dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe dat de verbalisanten, nadat de getuige heeft verklaard over de naam, de afkomst en de geschatte leeftijd van de verdachte (in het geval van [getuige 1]) dan wel over de start en de frequentie van de contacten met verdachte, alsmede de naam van het bedrijf namens welke verdachte optrad (in het geval van [getuige 2]), een foto van verdachte aan de getuigen hebben getoond en hebben gevraagd of de getuigen de persoon op de foto herkennen. Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op voornoemde gang van zaken, geen sprake geweest van een confrontatie als bedoeld in het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek. Zoals in de Nota van Toelichting bij dat besluit (Staatsblad 2002, nr 46) is toegelicht hebben de bepalingen van dit besluit betrekking op confrontaties van getuigen met de verdachte in persoon. De in voornoemd Besluit genoemde vereisten aan een confrontatie zijn dan ook niet van toepassing op het tonen van de foto van de verdachte aan [getuige 1] en [getuige 2] in de onderhavige zaak. Ook overigens verzet geen rechtsregel zich tegen de handelwijze van verbalisanten. Van een inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde is derhalve geen sprake. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vervolging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie ook overigens ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1. tenlastegelegde feit en tot bewezenverklaring van het onder 2. primair tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
4. Bewijs
4.1. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. ten laste is gelegd. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, niet wettig en overtuigend is bewezen dat zich hennep bevond in de uitgevoerde zendingen als omschreven in de tenlastelegging. Verdachte moet derhalve worden vrijgesproken van dit feit.
4.2 Redengevende feiten en omstandigheden
Op 16 oktober 2008 is de politie bij [firma 1] aan de [adres 1] te Nieuw-Vennep voor een onderzoek naar het aantreffen van hennep. [firma 1] is een nationaal en internationaal transportbedrijf. De verbalisanten worden aangesproken door een medewerker van [firma 1], [getuige 3]. Hij verklaart te vermoeden dat een andere lading ook niet in orde is. De medewerker gaat kijken en meldt vervolgens dat er hennep in de lading zit. [getuige 3] wijst 7 pallets aan met daarop 252 dozen. Op de dozen zijn stickers geplaatst met als opschrift: ‘[firma 2]’. Tevens is een formulier aan de dozen bevestigd met daarop een adres in het Verenigd Koninkrijk waar de pallets kennelijk naartoe verzonden moeten worden. Als afzender staat vermeld: [firma 2], [adres 2] Hoofddorp. Door [getuige 3] wordt een aantal dozen geopend. In deze dozen zitten transparante zakken die kennelijk gevuld zijn met hennep. [getuige 3] verklaart dat hij de volgende dag een nieuwe zending verwacht van [firma 2] en dat [firma 2] gebruik maakt van een loods aan de [adres 3] te Nieuw-Vennep. De pallets en dozen zijn inbeslaggenomen.
Op 17 oktober 2008 is door de politie gepost bij de [firma 1] in afwachting van een mogelijk nieuwe aanmelding door [firma 2]. Omstreeks 10.40 uur meldt [getuige 3] dat er zojuist door een man genaamd ‘[voornaam verdachte]’ een nieuwe zending van [firma 2] is aangemeld. [getuige 3] verklaart dat de ladingen van [firma 2] altijd met een oranje wagen van [autoverhuurbedrijf] worden gebracht en dat de zendingen van [firma 2] altijd worden aangemeld door een man die zich “[voornaam verdachte]” noemt. Omstreeks 10.50 uur komt een oranje vrachtwagen van [autoverhuurbedrijf] het terrein van [firma 1] op. De verbalisanten spreken de chauffeur aan, terwijl deze de laadklep opent. De verbalisanten zien in de vrachtwagen soortgelijke pallets en dozen staan als die een dag eerder in de loods van [firma 1] zijn aangetroffen. Ook deze zending wordt inbeslaggenomen.[1]
De inbeslaggenomen zending van 16 oktober 2008 wordt op 17 oktober 2008 onderzocht en bevat henneptoppen. Het totaal brutogewicht van de aangetroffen henneptoppen bedraagt 255,989 kilogram.[2] De inbeslaggenomen zending van 17 oktober 2008 wordt op 17 oktober 2008 onderzocht en bevat henneptoppen. Het totaal brutogewicht van de aangetroffen henneptoppen bedroeg 268,566 kilogram.[3]
Op 13 december 2008 zijn monsters van de beide zendingen getest met de zogenaamde ‘cannabistest’. Na de test ziet de verbalisant dat de kristallen in de testampullen binnen enkele seconden een kleuromslag aangeven van kleurloos naar helder rood. Deze kleurontwikkeling heeft als indicatie dat de stof vermoedelijk de aanwezigheid van cannabis betreft.[4] Tevens verbaliseert de verbalisant dat hij, zodra hij de zakken opende, onmiddellijk de voor hem kenmerkende geur van hennep rook en dat hij zag dat de zakken gevuld waren met henneptoppen.[5]
De chauffeur van de vrachtwagen, [medeverdachte], verklaart onder meer dat hij sinds enige maanden werkt voor [firma 2], dat hij een paar keer per week pallets ophaalt bij een loods aan de [adres 3] in Nieuw-Vennep en dat hij deze pallets aflevert bij [firma 1].[6]
[getuige 1] verklaart onder meer dat hij de eigenaar is van de loods aan de [adres 3] te Nieuw-Vennep, dat hij loodsen verhuurt, dat een man contact met hem zocht omdat hij een loods zocht voor zijn in- en exportbedrijf in bloemen genaamd [firma 2], dat deze man bij hem thuis is geweest, dat deze man zich [naam verdachte] noemde en vertelde uit Rusland of Georgië te komen, dat hij de leeftijd van de man tussen de 25 en 30 jaar schat en dat de man het huurcontract op 16 mei 2008 zelf heeft ondertekend.[7]
Door de politie is nader onderzoek gedaan naar de onderneming [firma 2]. Bij de Kamer van Koophandel staat de onderneming ingeschreven als [firma 2], gevestigd aan de [adres 2] te Hoofddorp. De onderneming wordt gedreven voor rekening van [naam verdachte], [geboortedatum verdachte] 1985, wonende te [adres verdachte]. Bij de opgave op 8 april 2008 is een identiteitskaart ter legitimatie overgelegd. Op 25 april 2008 is het correspondentieadres gewijzigd van [adres verdachte] naar [adres 2] te Hoofddorp. Hierbij is een identiteitskaart ter legitimatie overgelegd. Op 9 januari 2009 is een wijzigingsformulier bij de Kamer van Koophandel afgegeven en is de onderneming opgeheven. Wederom is een identiteitskaart ter legitimatie overgelegd. Telkens is van de gebruikte identiteitskaart een kopie gemaakt. Op de kopieën van de identiteitskaart staan de personalia van [verdachte] vermeld en is een pasfoto bevestigd. Volgens [betrokkene], medewerker van de Kamer van Koophandel in Amsterdam, moeten wijzigingen in het handelsregister altijd gedaan worden door degene die eigenaar is van het desbetreffende bedrijf en worden de gegevens aan de hand van het identiteitsbewijs altijd streng gecontroleerd.[8]
Door [firma 2] zijn betalingen verricht met een rekening van de Postbank, sinds kort gewijzigd in de ING Bank. Het betreft girorekening [nummer]. Deze rekening is op 29 april 2008 aangevraagd op naam van [firma 2], gevestigd aan de [adres verdachte]. Als telefoonnummer is [nummer] opgegeven. De rekening is aangevraagd door een persoon die zich legitimeerde met een identiteitskaart op naam van [verdachte]. Op 2 mei 2008 is de bij de girorekening horende giropas opgehaald in Amsterdam door een persoon die zich legitimeerde met een identiteitskaart op naam van [verdachte], geboren [geboortedatum verdachte] 1985. Van de gebruikte identiteitskaart zijn kopieën gemaakt. Hierop staan de personalia van [verdachte] vermeld en is een pasfoto bevestigd. Van de ING bank zijn afschriften ontvangen van 29 mei 2008 tot en met 2 februari 2009. Hierop staan onder meer betalingen vermeld aan [firma 1] te Nieuw-Vennep, [firma 3] te Aalsmeer en [firma 4] te Hoofddorp. Dit betreft een zogenaamd ‘virtual office’ dat de post en de telefoonbeantwoording van [firma 2] verzorgt.[9]
Door de politie is nader onderzoek gedaan naar [firma’s 3 en 4].
[Getuige 4] verklaart onder meer dat zij medewerkster is bij [firma 4], gevestigd aan de [adres 2] te Hoofddorp, dat de heer [naam verdachte] op 25 april 2008 als directeur namens het bedrijf [firma 2] een contract heeft afgesloten met [firma 4], dat het een contract betrof om de post door te zenden naar zijn woonadres [adres verdachte] en de telefonisch aangenomen berichten door te zenden naar info@[firma2].nl, dat het contract is ondertekend door [verdachte] en dat hierna door een medewerkster van [firma 4] een kopie van de identiteitskaart is gemaakt. Verbalisanten herkennen de foto van de manspersoon op de kopie van de identiteitskaart als zijnde [verdachte].[10]
[Getuige 2] verklaart onder meer dat hij werkzaam is bij [firma 3], dat dit een bedrijf is dat zich bezighoudt met de in- en verkoop van bloemen en planten en is gevestigd in Aalsmeer, dat er medio 2008 een aantal mannen bij het bedrijf kwam die bloemen wilden afnemen, dat hij deze mannen vertelde dat een inschrijvingsnummer van de Kamer van Koophandel nodig was om bloemen te kopen, dat dit toen geregeld is en het bedrijf is ingeschreven onder de naam [firma 2] en dat het een goede klant werd. Als verbalisanten de getuige een foto tonen van [medeverdachte] verklaart de getuige dat hij de persoon voor 100 procent herkent als zijnde [voornaam medeverdachte], dat hij er altijd bij was en dat hij ook altijd de bloemen afrekende. Als verbalisanten de getuige een foto tonen van [verdachte], verklaart de getuige dat hij de persoon voor 100 procent herkent, dat hij in het begin met [voornaam medeverdachte] mee kwam en dat hij later nog af en toe is meegekomen.[11]
De onderneming [firma 2] maakt gebruik van de website www.[firma 2].nl en het emailadres info@[firma 2].nl. Middels de open bron www.centralops.net is het complete domeindossier achter genoemde domeinnaam door de politie verkregen. De naam van de geregistreerde is: [firma 2], [adres verdachte]. De administratieve contactpersoon is [verdachte], [telefoonummer]. De domeinnaam is op 15 april 2008 geregistreerd.[12]
Op 3 maart 2009 wordt verdachte aangehouden op Schiphol. Ten overstaan van de politie verklaart verdachte – zakelijk weergegeven – onder meer dat hij op het adres [adres verdachte] staat ingeschreven, dat hij een bedrijf op zijn naam heeft laten zetten, dat dit bedrijf [firma 2] heet en dat hij in het verleden gebruik maakte van het telefoonnummer [nummer].[13]
Ter terechtzitting is door de raadsman van verdachte – zakelijk weergegeven – betoogd dat de verklaring van [getuige 2] naar aanleiding van het tonen van een foto van [verdachte] dat hij de persoon op de hem getoonde foto voor 100% herkent als degene die in het begin met [voornaam medeverdachte] meekwam en later af en toe is meegekomen en hetgeen de getuige hierna heeft verklaard, dient te worden uitgesloten van het bewijs, gelet op de confrontatie die in strijd met het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek is uitgevoerd.
De rechtbank verwerpt het verweer en verwijst naar hetgeen hiervoor onder 2. ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dienaangaande is overwogen.
Voorts is door de raadsman van verdachte – zakelijk weergegeven – betoogd dat de aangetroffen hennep van het bewijs uitgesloten dient te worden, nu de heer [getuige 3] door de politie is aangestuurd om de zending van 16 oktober 2008 te onderzoeken en de zoeking in de vrachtwagen op 17 oktober 2008 onrechtmatig was, nu de handelingen van [getuige 3] ook die dag op verzoek van de politie zijn verricht. Er is aldus sprake geweest van burgerpseudo-dienstverlening, zonder dat aan de wettelijke vereisten hiervoor is voldaan. Dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting en dientengevolge tot vrijspraak.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe het volgende. Uit het dossier blijkt dat [getuige 3] het vermoeden had dat de vracht van 16 oktober 2008 niet klopte, omdat de dozen waarin de bloemen zaten te licht waren en de zending bestemd was voor een onbekend adres in Engeland. Dat vermoeden heeft hij aan de bij het bedrijf aanwezige verbalisanten gemeld. Vervolgens is hij naar de lading gaan kijken en heeft daarna gemeld dat er hennep in de lading zat. De volgende dag was de politie aanwezig bij de [firma 1] in afwachting van een eventuele nieuwe zending. Toen een zending werd aangemeld, heeft [getuige 3] niets anders gedaan dan dit aan de verbalisanten gemeld.
Het proces-verbaal d.d. 6 januari 2009 komt voor wat deze gang van zaken betreft overeen met hetgeen [getuige 3] in zijn verklaring d.d. 22 oktober 2008 heeft verklaard.
De stelling van de raadsman dat sprake is geweest van burgerpseudo-dienstverlening in de zin van artikel 126ij Sv vindt geen grond in voornoemde gang van zaken, nu [getuige 3] geen van de in lid 1 van dat artikel genoemde handelingen heeft verricht. De door [getuige 3] verrichtte handelingen leveren ook anderszins geen onregelmatigheden in de opsporing op. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Door en namens verdachte is - zakelijk weergegeven - betoogd dat verdachte slechts heeft gefungeerd als zogenaamde ‘katvanger’ en verder niets te maken had met de onderneming [firma 2].
De rechtbank overweegt dat de betrokkenheid van verdachte bij de onderneming [firma 2] groter is geweest dan verdachte doet voorkomen. De rechtbank verbindt aan de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden de volgende conclusies. Verdachte heeft, gelet op de telkens overgelegde en gekopieerde identiteitskaart, de onderneming ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, vervolgens aldaar enige tijd later het correspondentieadres van de onderneming gewijzigd van zijn huisadres naar het adres van [firma 4] en een contract met [firma 4] afgesloten om de post en telefonische berichten bestemd voor [firma 2] door te sturen naar zijn huisadres en naar een emailadres waarvan verdachte de geregistreerde contactpersoon is. Voorts heeft verdachte de loods aan de [adres 3] in Nieuw-Vennep gehuurd, gelet op de verklaring van [getuige 1] dat de huurder een man was die zich [naam verdachte] noemde, deze man vertelde uit Georgië of Rusland te komen en de getuige de leeftijd van de man schatte tussen de 25 en 30 jaar. Verdachte is genaamd [verdachte], is geboren in de voormalige Sovjet-Unie, thans Georgië en was op dat moment rond de 23 jaar.
Daar komt bij dat de girorekening van [firma 2] op naam, adres en telefoonnummer van verdachte geregistreerd stond en dat, gelet op de overgelegde en gekopieerde identiteitskaart, verdachte de giropas heeft opgehaald. Van deze rekening zijn bedragen afgeschreven, onder meer ten gunste van [firma 1], [firma 4] en [firma 3].
Ten slotte verklaart [getuige 2] van [firma 3] dat de man op de foto die de politie hem toont, zijnde [verdachte], medio mei 2008 enkele malen samen met een man die hij kent als [voornaam medeverdachte], zijnde [medeverdachte], bij [firma 3] te Aalsmeer is geweest en aldaar bloemen zijn gekocht voor rekening van [firma 2].
Uit het vorenstaande in onderling verband en samenhang beschouwd volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte feitelijk directeur was van [firma 2] en direct betrokken was bij het reilen en zeilen van de onderneming.
Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de uitvoer van hennep overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte eigenaar en directeur was van [firma 2]. Voorts stelt de rechtbank vast dat de twee zendingen van 16 oktober 2008 en 17 oktober 2008 afkomstig zijn van [firma 2] en dat deze zendingen in totaal ongeveer 524 kilogram hennep bevatten. Daar komt bij dat [getuige 3] van [firma 1] heeft verklaard dat de zendingen van [firma 2] altijd worden aangemeld bij [firma 1] door een man die zich ‘[voornaam verdachte]’ noemt. [voornaam verdachte] is de voornaam van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het, alle omstandigheden in aanmerking nemende, niet anders zijn dan dat verdachte, als directeur van [firma 2] en als degene die de zendingen aanmeldde bij [firma 1], op de hoogte is geweest van de aanwezigheid van hennep in deze zendingen. Gelet op de grote hoeveelheid hennep in de zendingen en het feit dat de stelen van de bloemen waren afgesneden en de bloemen ongekoeld werden vervoerd, waren deze bloemen immers uitsluitend bedoeld als deklading voor de hennep en diende de zending derhalve geen legitiem bedrijfsmatig doel.
4.3 Bewijsoverweging
Door de raadsman van verdachte is – zakelijk weergegeven – betoogd dat er geen sprake is geweest van medeplegen, maar hoogstens van medeplichtigheid.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen aangaande de betrokkenheid van verdachte bij [firma 2], sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met in ieder geval [medeverdachte], die als chauffeur de hennep bevattende zendingen vervoerde van de loods aan de [adres 3] in Nieuw-Vennep naar [firma 1].
4.4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2. primair tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op tijdstippen in de periode van 16 oktober 2008 tot en met 17 oktober 2008 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 524 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 2. primair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
2. Primair
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich, samen met in ieder geval één ander persoon, schuldig gemaakt aan de uitvoer van twee zendingen bloemen waarin in totaal ongeveer 524 kilogram hennep zat verstopt. Hennep kan de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC bevatten en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Voorts is de grote hoeveelheid hennep, zoals verdachte die heeft uitgevoerd, aan te merken als een illegale economische activiteit waarmee op gemakkelijke wijze aanzienlijke “zwarte” winsten kunnen worden behaald. De grote omvang van die winsten vindt met name zijn oorzaak in het illegale van die activiteiten. Het op die manier vergaren van winsten is maatschappelijk ongewenst.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij, anders dan de raadsman heeft betoogd, een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de beide transporten. Verdachte heeft namelijk een onderneming opgericht en gevoerd, welke onderneming kennelijk is gebruikt als dekmantel voor de uitvoer van de hennep. Verdachte was bovendien direct betrokken bij de zendingen die hennep bevatten, doordat hij deze zendingen heeft aangemeld bij [firma 1]. De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte een hogere straf dient te worden opgelegd dan aan [medeverdachte] reeds is opgelegd, nu er een hogere straf staat op de uitvoer van hennep dan op het afleveren of vervoeren daarvan.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
3 en 11 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1. tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2. primair tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2. primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het strafbare feit “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHTTIEN (18) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. van Muijden, voorzitter,
mrs. D.H. Steenmetser-Bakker en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.M. ten Bos,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 juni 2009.
Noten:
[1] Het proces-verbaal d.d. 6 januari 2009 (hoofddossier p. 1-20) en het proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] d.d. 22 oktober 2008 (hoofddossier p. 231-234)
De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
[2] Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 oktober 2008 (hoofddossier p. 41-55)
[3] Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 oktober 2008 (hoofddossier p. 56-47)
[4] Het proces-verbaal testen verdovende middelen d.d. 13 december 2008 (hoofddossier p. 84-85)
[5] Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 januari 2009 (los opgenomen)
[6] Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] d.d. 23 oktober 2008 (hoofddossier p. 269-274)
[7] Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] d.d. 17 maart 2009 (aanvullend dossier p. 38-39)
[8] Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2009 (aanvullend dossier p. 42-57)
[9] Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2009 (aanvullend dossier p. 63-87)
[10] Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2009 (aanvullend dossier p. 96-98)
[11] Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] d.d. 17 maart 2009 (aanvullend dossier p. 101-109)
[12] Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2009 (aanvullend dossier p. 120-128)
[13] De processen-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 3 maart 2009 (aanvullend dossier p. 25-37)