ECLI:NL:RBHAA:2009:BI9320

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
156232/2009-1081
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.M. Flohil
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor paspoortaanvraag minderjarigen na schorsing gezag man

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 12 juni 2009 uitspraak gedaan in een verzoek van een vrouw om vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort voor haar minderjarige kinderen. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. M.B. Meindersma, heeft aangevoerd dat de man, de vader van de kinderen, op een onbekend adres verblijft en er geen communicatie tussen hen plaatsvindt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man kennelijk in de onmogelijkheid verkeert om het gezag over de minderjarigen uit te oefenen. Dit is gebaseerd op de artikelen 1:253q en 1:253r van het Burgerlijk Wetboek, die bepalen dat wanneer een ouder niet in staat is om het gezag uit te oefenen, de andere ouder dit alleen kan uitoefenen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het gezag van de man is geschorst en dat de vrouw het gezag over de minderjarigen alleen uitoefent. Hierdoor heeft de vrouw geen belang bij de inwilliging van haar verzoek om vervangende toestemming, wat heeft geleid tot de afwijzing van haar verzoek. De uitspraak benadrukt de noodzaak van communicatie tussen ouders in zaken van gezag en de gevolgen van het ontbreken daarvan.

De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier J.B. Stevens. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort
zaak-/rekestnr.: 156232/2009-1081
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 12 juni 2009
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.B. Meindersma, kantoorhoudende te Beverwijk,
tegen
[naam man],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in en/of buiten Nederland,
hierna mede te noemen: de man.
1 Procedure
Voor het verloop van de procedure verwijst de recht¬bank naar:
- het op 22 april 2009 ter griffie van deze rechtbank ingeko¬men ver¬zoekschrift met bijlagen van de vrouw;
- het verhandelde ter terechtzitting op 9 juni 2009 in aanwezigheid van vrouw, bijgestaan door mr. M.B. Meindersma. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, in persoon, noch bij gemachtigde verschenen.
2 Feiten en omstandigheden
2.1 Partijen zijn op [datum] 1990 gehuwd, welk huwe¬lijk op [datum] 2005 is ontbon¬den door de inschrijving in de regis¬ters van de burger¬lijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze recht¬bank van 16 november 2004.
2.2 Uit het huwelijk van partijen zijn de thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [naam kind 1]], geboren op [datum] 1991 te [plaats] (Irak);
- [naam kind 2], geboren op [datum] 1993 te [plaats] (Irak);
- [naam kind 3], geboren op [datum] 1998 in de gemeente [geboorteplaats];
2.3 Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarigen. De minderjarigen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3 Verzoek
3.1 Het verzoek van de vrouw strekt tot vervangende toestemming ten behoeve van het aanvragen van een paspoort/reisdocument voor voornoemde minderjarigen een en ander op grond van artikel 34 lid 2 van de Paspoortwet.
3.2 De vrouw is van plan met voornoemde minderjarigen op vakantie te gaan en stelt niet in staat te zijn de vereiste medewerking van de man te verkrijgen bij de aanvraagprocedure. De vrouw draagt geen kennis van de verblijfplaats van de man binnen of buiten Nederland en er is ook geen enkel contact met de man
4 Beoordeling
4.1 Uit artikel 1:253q BW volgt dat, wanneer één van de ouders die gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen, op één der in artikel 1:246 BW genoemde gronden daartoe onbevoegd is, de andere ouder alleen het gezag over de kinderen uitoefent. Op grond van artikel 1:253r lid 1 BW is, indien één van de ouders al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag uit te oefenen dan wel het bestaan of verblijfplaats van deze ouder onbekend is, het bepaalde in artikel 1:253q BW van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 1:253r lid 2 BW is gedurende de tijd waarin een van de voornoemde omstandigheden zich voordoet, het gezag van die ouder geschorst. Dit betekent dat het gezag alsdan door de andere ouder alleen wordt uitgeoefend.
4.2 Nu uit de overgelegde stukkenen en hetgeen de vrouw ter zitting heeft verklaard, voldoende aannemelijk is geworden dat de man op een voor de vrouw onbekend adres verblijft en er op geen enkele wijze communicatie tussen de man en de vrouw plaatsvindt, is de rechtbank van oordeel dat de man althans op dit moment kennelijk in de onmogelijkheid verkeert het gezag over de minderjarigen uit te oefenen. De rechtbank stelt dan ook op grond van evengenoemde artikelen 1:253r in verbinding met 1:253q BW vast, dat het gezag van de man is geschorst en dat de vrouw het gezag over de minderjarigen alleen uitoefent.
4.3 Gelet hierop heeft de vrouw de vervangende toestemming van de kinderrechter voor de afgifte van een paspoort/reisdocument niet nodig en kan de burgermeester van [gemeente] op voet van artikel 26 lid 1 en 27 lid 1 Paspoortwet de aanvragen van de vrouw in ontvangst nemen en – indien daarop in positieve zin wordt beslist – de desbetreffende documenten verstrekken.
De vrouw heeft derhalve geen belang bij inwilliging van haar verzoek, zodat dit zal worden afgewezen.
5 Beslissing
De rechtbank:
Wijst af het verzoek van de vrouw.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Flohil, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 12 juni 2009, in tegenwoordigheid van J.B. Stevens als griffier.
Tegen deze beschikking kan door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.