ECLI:NL:RBHAA:2009:BI9297

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
152304-08-4292
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Roelvink-Verhoeff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de behoefte van een minderjarige en de draagkracht van de vader in een alimentatiezaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 9 juni 2009, is de behoefte van de minderjarige [naam kind] en de draagkracht van de vader, [naam man], aan de orde. De vrouw, [naam vrouw], heeft verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, geboren op [geboortedatum] 2006. De vrouw heeft een bijstandsuitkering en stelt dat de man, die als bedrijfsleider in de horeca werkt, een netto inkomen heeft dat onvoldoende is om zijn verplichtingen na te komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man een bruto jaarinkomen heeft van € 23.782, maar dat zijn werkelijke inkomsten, inclusief fooien, hoger zijn dan hij heeft opgegeven. De vrouw heeft de behoefte van het kind berekend op € 400 per maand, terwijl de man deze behoefte op € 160 per maand inschat. De rechtbank heeft de behoefte van het kind vastgesteld op € 400 per maand, rekening houdend met de financiële situatie van beide partijen en de kosten zoals vermeld in het Trema-rapport.

De rechtbank heeft ook de draagkracht van de man beoordeeld. Ondanks zijn lage opgegeven inkomen, heeft de rechtbank vastgesteld dat de man in het verleden illegale activiteiten heeft verricht en dat hij mogelijk meer inkomsten heeft dan hij heeft opgegeven. De rechtbank heeft de draagkracht van de man vastgesteld op € 197 per maand, die hij aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind]. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man direct moet beginnen met betalen, ongeacht een eventueel hoger beroep. De beschikking is gegeven door mr. A. Roelvink-Verhoeff en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. S. Kuijs.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel
familie- en jeugdrecht
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: 152304/08-4292
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 9 juni 2009
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.M. van Hemert, kantoorhoudende te Zaandam,
tegen
[naam man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. I.M. Sinnige, kantoorhoudende te Purmerend.
1 Procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw van 2 december 2008, ingekomen op dezelfde dag;
- het verweerschrift met bijlagen, van de man van 27 januari 2009;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 10 februari 2009;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 17 april 2009.
1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 april 2009 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten.
2 Feiten en omstandigheden
2.1 Partijen hebben tot [datum] 2008 een affectieve relatie gehad.
2.2 Uit deze relatie is op [datum] 2006 in [geboorteplaats] geboren de minderjarige [naam kind]. Het gezag over de minderjarige wordt door de vrouw uitgeoefend. De man heeft de minderjarige erkend.
3 Verzoek
Met als grondslag dat de man als vader is gehouden bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kind heeft de vrouw verzocht te bepalen dat de man aan haar een bedrag (hierna ook: kinderbijdrage) van € 400 (netto) per maand dient te voldoen, te vermeerderen met iedere uitkering die de man op grond van de geldende wetten of andere regelingen voor die minderjarige zal of kan worden verleend met ingang van de datum indiening van het verzoekschrift.
4 Verweer
De man heeft zowel een behoefte- als een draagkrachtverweer gevoerd.
5 Beoordeling
behoefte
5.1 Tussen partijen is de behoefte van [naam kind] onderwerp van geschil.
De man werkt sinds 2001 als bedrijfsleider bij café [naam] op het [adres] in [plaats]. Dit café is geopend van donderdag tot en met zondag van 21.00 uur tot ’s morgens vroeg. Hij heeft nog twee kinderen uit andere relaties ([naam kind 1] en [naam kind 2]).
De man stelt dat zijn inkomsten enkel bestaan uit loon zoals dat blijkt uit de loonstroken. Per januari 2009 bedraagt dit € 1.590,18 bruto per vier weken, plus vakantiedagen en -geld. Ook de fooien worden middels de loonstroken periodiek uitbetaald. Hij krijgt in de kroeg hoogstens af en toe wat fooi onder tafel toegeschoven, maar dat is volgens de man tientjeswerk en dit komt enkel voor in hele goede tijden. De behoefte van [naam kind] bedraagt volgens hem € 160 per maand.
De vrouw stelt dat partijen ten tijde van hun samenzijn leefden van het salaris van de man en dat er circa € 2.500 tot € 3.000 per maand binnenkwam. Daarvan was ongeveer € 1.100 netto per vier weken het loon via de loonstrook. Daarnaast waren er extra inkomsten, uit fooien van ongeveer € 1.200 per vier weken en een ‘bedrijfsleidersenvelopje’ van € 200 per vier weken, aldus de vrouw. De vrouw had destijds geen eigen inkomen. De vrouw berekent de behoefte van [naam kind] conform de tabellen in het Tremarapport op € 400 per maand en stelt dat de man deze kosten geheel voor zijn rekening dient te nemen, omdat zij een bijstandsuitkering geniet.
5.2 Bij de beoordeling van de behoefte van [naam kind] neemt de rechtbank de volgende omstandigheden en gegevens in aanmerking. De man is als bedrijfsleider werkzaam in de horeca, veelal in de avonden. Het bruto loon uit deze dienstbetrekking bedroeg, gelet op de twee jaaropgaven over 2008, € 21.441 (inclusief de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage ZVW). Dit komt neer op circa € 1.375 netto per maand, inclusief vakantietoeslag. Vast staat verder dat de man toen de vrouw en de man nog samenleefden inkomsten had uit nevenactiviteiten, die hij noodgedwongen heeft moeten staken vanwege het illegale karakter daarvan. Als onvoldoende gemotiveerd weersproken acht de rechtbank verder ook voldoende aannemelijk geworden dat de man daadwerkelijk extra netto-inkomsten uit fooien en dergelijke ontving. Dit gelet op de omstandigheid dat als niet - althans onvoldoende -weersproken is komen vast te staan dat de man tijdens de samenleving een Audi A8 tot zijn beschikking had. Na het verbreken van de samenleving is hij in een BMW gaan rijden en sinds [datum] 2008 huurt hij een verdieping met een kale huurprijs van € 1.100 per maand (inclusief € 1.350). De man heeft niet aangegeven uit welke bronnen hij de door hem gereden auto’s en gehuurde woonruimte bekostigde (bekostigt), terwijl het door hem gestelde totale inkomen - bij lange na - niet voldoende is om dergelijke lasten te voldoen. Bij gebrek aan andere gegevens zal de rechtbank onder de gegeven omstandigheden voor de vaststelling van de behoefte van [naam kind] het gemiddelde van het door de vrouw genoemde totale netto-gezinsinkomen van € 2.500 tot € 3.000 per maand in aanmerking nemen, derhalve € 2.750 per maand. De door de vrouw gestelde behoefte van € 400 is, gelet op dit inkomen en de in de bijlage bij het zogenaamde Trema-rapport begrote kosten kinderen, niet te hoog, zodat deze verder tot uitgangspunt zal worden genomen.
Nu de vrouw een inkomen op bijstandsniveau geniet kan zij niet geacht worden draagkracht te hebben om een aandeel in deze kosten te voldoen.
draagkracht van de man
5.3 Bij de berekening van de draagkracht van de man is de rechtbank uitgegaan van de volgende niet betwiste gegevens:
- het loon uit dienstbetrekking van € 23.782 per jaar, zoals vermeld op de loonstrook over periode 1 van 2009, waarin is begrepen de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage ZVW;
- de norm voor een alleenstaande.
De man heeft kosten in verband met zijn auto en de huur van woonruimte. Het loonbeslag en het inkomen van de man in aanmerking genomen, is nog immer niet duidelijk waarvan de man zijn vaste lasten voldoet. Vast staat dat de man zich in ieder geval in het verleden heeft ingelaten met illegale activiteiten en dat hij daar inkomsten uit heeft ontvangen. Ook is voldoende aannemelijk dat de man meer inkomsten uit fooien en dergelijke ontvangt dan door hem gesteld. Dat betekent dat zich nog steeds een deel van het inkomen van de man aan de waarneming onttrekt. De omvang van deze inkomsten is echter onduidelijk. Nu niet is betwist dat de man een van zijn bronnen van inkomsten is kwijtgeraakt, zal de rechtbank, bij gebreke van verdere informatie van de man, uitgaan van ongeveer de helft van het eerder aannemelijk geachte bedrag aan neveninkomsten, dat wil zeggen van € 600 netto per maand.
De rechtbank gaat bij gebrek aan precieze gegevens uit van een premie zorgverzekering van € 100 per maand, te verminderen met het in de bijstandsnorm verdisconteerde deel van € 43 en te vermeerderen met zorgtoeslag.
De man is met ingang van [datum] 2008 gaan samenwonen. Aangenomen wordt dat de nieuwe partner van de man zelf in haar levensonderhoud kan voorzien en dat de man de woonlasten met haar kan delen. Gelet op de in aanmerking genomen neveninkomsten, zal geen korting wegens onredelijke woonlast worden toegepast.
Op grond van de omstandigheid dat de beschikbare draagkracht over drie kinderen moet worden verdeeld, hetgeen hiervoor is overwogen en rekening houdend met de fiscale effecten, wordt de man in staat geacht tot betaling van een kinderbijdrage voor [naam kind] van € 197 per maand.
De rechtbank zal in die zin beslissen.
6 Beslissing
De rechtbank:
6.1 Bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [geslachtsnaam]:
- [naam kind], geboren op [geboortedatum] 2006 in de gemeente [geboorteplaats],
telkens bij vooruitbetaling dient te voldoen € 197 per maand, vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering die krachtens geldende wetten of regelingen ten behoeve van die minderjarige kan of zal worden verleend, een en ander met ingang van 2 december 2008 en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
6.2 Wijst er – ten overvloede – op dat de hiervoor vastgestelde bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
6.3 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Roelvink-Verhoeff, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. S. Kuijs, griffier, op 9 juni 2009.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.