3. Beoordeling
3.1. Ingevolge artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt een verzoek om wraking gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Met dit voorschrift wordt, zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis (MvT, p. 410), beoogd te voorkomen dat door de indiening van een wrakingsverzoek de goede voortgang van de procedure onredelijk wordt vertraagd.
3.2. Verzoekster is in de hoofdzaak bij aangetekende brief met als dagtekening 17 maart 2009 uitgenodigd ter zitting te verschijnen op donderdag 7 mei 2009 om 14.00 uur. In de uitnodiging staat vermeld: “De behandelend rechter is [de rechter]”.
3.2. Niet is gesteld of gebleken dat verzoekster die uitnodiging niet kort na 17 maart 2009 heeft ontvangen. Voorts is er geen aanleiding te veronderstellen dat haar gemachtigde niet reeds toen op de hoogte was van de uitspraak in de zaak 07/3412.
3.4. Gezien de uitspraakdatum in de zaak 07/3412, 28 april 2008, was verzoekster aanstonds na kennisneming van de uitnodiging, een of enkele dagen na 17 maart 2009, derhalve duidelijk dat de behandelend rechter [de rechter] zou zijn en dat die rechter de door haar aangehaalde overweging in de eerdere uitspraak had gebezigd, nog daargelaten dat verzoekster reeds bij brief van 19 december 2008, bij een uitnodiging voor een eerder geplande zitting, was meegedeeld dat de rechter de zaak zou behandelen.
3.5. Nu verzoekster tot 7 mei 2009, de dag van de zitting, heeft gewacht met het indienen is het verzoek om wraking niet gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden, zodat zij in haar verzoek niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.6. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.7. Aan het verzoek tot wraking van de rechter ligt ten grondslag haar uitlating in een uitspraak in een andere zaak, 07/3412, waarin een ander dan verzoekster eiser was: “Eiseres kan de gevolgen van haar handelwijze niet op de samenleving afwentelen”. Naar het oordeel van de rechtbank geeft deze uitlating van de rechter, die is gegeven in het kader van de beoordeling van de strafwaardigheid van gedrag van een ander dan verzoekster – geplaatst in het licht van de maatschappelijke betekenis van belastingwetgeving in het algemeen – blijk van de daarmee overeenstemmende visie van de rechter op de samenhang tussen het recht en de maatschappij. Dit impliceert geenszins dat de rechter vooringenomenheid jegens verzoekster koestert, noch dat vrees voor partijdigheid jegens verzoekster of anderen aangaande andere door de rechter te nemen beslissingen objectief gerechtvaardigd is. Een en ander nog daargelaten dat verzoekster niet heeft betwist, zoals de wederpartij en de rechter nog hebben aangevoerd, dat de onderhavige hoofdzaak niet gelijksoortig is aan de zaak waaraan verzoeker refereert met hiervoor geciteerde zinsnede.
4. Beslissing
De rechtbank: