RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/610511-08
Uitspraakdatum: 4 mei 2009
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 april 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 03 november 2007 te Heemstede als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motor), daarmede rijdende over de weg, Heemsteedse Dreef, de kruising Wipperplein naderende zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, immers is hij, verdachte,
vlak voor de kruising Wipperplein van rijbaan verwisseld, daarbij zijn aandacht (volledig) vestigend op deze (bijzondere) verrichting en (vervolgens) met het het door hem bestuurde motorrijtuig niet gestopt voor het in zijn richting rood licht uitstralende verkeerslicht en (vervolgens) met onverminderde snelheid in botsing gekomen met een voornoemde kruising overstekende fietser,
waardoor die fietser (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en/of een bloeding onder het schedeldak en/of een gebroken sleutelbeen (links) en/of drie (3), althans één of meer, gebrokken rib(ben) en/of een gebroken oogkas en/of een gebroken tand en/of diverse kneuzingen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
hij op of omstreeks 03 november 2007 te Heemstede als bestuurder van een voertuig (motor), daarmee rijdende op de weg, de Heemsteedse Dreef, de kruising Wipperplein naderende,
vlak voor de kruising Wipperplein van rijbaan is verwisseld, daarbij zijn aandacht (volledig) vestigend op deze (bijzondere) verrichting en (vervolgens) met het het door hem bestuurde motorrijtuig niet is gestopt voor het in zijn richting rood licht uitstralende verkeerslicht en (vervolgens) met onverminderde snelheid in botsing is gekomen met een voornoemde kruising overstekende fietser,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
?- bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit;
?- oplegging van een werkstraf voor de duur van vijftig uren, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door vijfentwintig dagen hechtenis;
?- oplegging van een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 3 november 2007 te Heemstede als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motor), daarmede rijdende over de weg, Heemsteedse Dreef, de kruising Wipperplein naderende zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend te rijden, immers is hij, verdachte,
vlak voor de kruising Wipperplein van rijbaan verwisseld, daarbij zijn aandacht (volledig) vestigend op deze (bijzondere) verrichting en vervolgens met het door hem bestuurde motorrijtuig niet gestopt voor het in zijn richting rood licht uitstralende verkeerslicht en vervolgens in botsing gekomen met een voornoemde kruising overstekende fietser,
waardoor die fietser, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk, een bloeding onder het schedeldak, een gebroken sleutelbeen (links), drie (3) gebroken ribben, een gebroken oogkas, een gebroken tand en diverse kneuzingen, werd toegebracht.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen. De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. De opgenomen schriftelijke stukken worden slechts gebruikt in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
• De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 21 april 2009, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
U vraagt mij naar de gebeurtenissen op 3 november 2007 te Heemstede. Ik was op weg naar mijn motorexamen, onderdeel A. Dat betreft het examen voertuigbeheersing. Het kruispunt Wipperplein ligt in een bocht. Naast mij reed een auto die ik aan het inhalen was. Het was een tweebaansweg met een vertakking naar rechts. Ik reed op de linker rijbaan. De auto naast mij reed op de tweede baan en sloeg rechtsaf. Ik ging de handelingen uitvoeren om van rijbaan te wisselen. Vervolgens hoorde ik mijn motorleraar via de portofoonverbinding zeggen dat ik door rood reed. Ik raakte toen in paniek, waarbij ik mijn voorrem te hard heb ingeknepen. Hierdoor gleed ik vervolgens onderuit. Eerder had ik gezien dat het verkeerslicht op groen stond. Ik schat dat ik toen honderd meter verwijderd was van het verkeerslicht. Ik was zo bezig met de rijbaanwisseling dat ik het stoplicht niet meer zag. Het stoplicht hing boven de weg.
Voordat ik op die dag op de motor reed, had ik tien motorrijlessen gehad. Eerder heb ik ook op de openbare weg gereden, maar dit zou mijn eerste grote tocht worden. Ik was enthousiast over het feit dat ik nu een langere tocht over de weg mocht maken en daarom reed ik voorop. De andere leerling met wie ik was reed achter me en daarachter volgde de instructeur.
Het klopt dat ik al een autorijbewijs had. Op 3 november 2007 heb ik ’s middags nog het examen gehaald voor onderdeel A van het motorpraktijkexamen, te weten het onderdeel voertuigbeheersing.
• Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 9 november 2007(dossierpagina’s 9.1-9.2), zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Op zaterdag 3 november 2007, omstreeks 11.30 uur reed ik op een motor. Ik reed over de Heemsteedse Dreef te Heemstede. Ik kwam uit de richting van Haarlem en ging in de richting van Hoofddorp. Op het kruispunt van het Wipperplein te Heemstede kwam ik aanrijden op de linkerrijstrook. Ik zag dat de auto die naast mij reed op de Heemsteedse Dreef rechtsaf sloeg. Ik wilde hierop met mijn motor naar de rechterrijstrook gaan. Voordat ik dit deed, keek ik vooruit en zag ik dat de weg voor mij vrij was. Ik was zo bezig met het verwisselen van rijstrook, dat ik mij niet bezig hield met de verkeerslichten van het genoemde kruispunt. Ik hoorde mijn rij- instructeur opeens via de microfoon in mijn helm zeggen dat ik door rood reed.
Vervolgens zag ik dat er een jongetje op de fiets het kruispunt overstak en in de richting van Haarlem reed. Ik schrok zo van het feit dat ik door rood reed en dat er nog een jongetje overstak, dat ik de voorrem van mijn motor te hard inkneep en daardoor mijn voorwiel blokkeerde. Ik gleed hierdoor onderuit. Ik gleed met mijn motor door richting het jongetje. Op het moment dat ik stil lag met mijn motor op de grond, zag ik dat er een vrouw en het jongetje en twee fietsen naast mij lagen. Ik besefte toen dat ik een aanrijding had gehad met twee fietsers.
• Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 12 november 2007(dossierpagina 6.1), zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Op zaterdag 3 november 2007, omstreeks 11.00 uur was ik bezig met rijles op de motor. Ik reed over de Heernsteedse Dreef te Heemstede komende vanaf Haarlem en gaande in de richting van Hoofddorp. Mijn leerling [verdachte] reed voor mij uit. Mijn andere leerling [getuige 2] reed achter [verdachte].
Op de kruising Wippperplein te Heemstede zag ik dat mijn leerling door rood licht reed. Ik zag toen dat mijn leerling [verdachte] remde en onderuit viel. Vervolgens zag ik dat mijn leerling tegen twee fietsers gleed, die bezig waren met het oversteken van het kruispunt. Ik zag dat de fietsers beide vielen.
• Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] 10 december 2007 (dossierpagina 7.1), zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Op zaterdag 3 november 2007, om ongeveer 11:00 uur, fietste ik over de Camplaan in Heemstede. Daarna ging ik linksaf de Heemsteedse Dreef op, richting het Wipperplein, de kruising met de Cruquiusweg. Ik wilde op die kruising oversteken en dan rechtsaf de parallelweg op van de Cruquiusweg.
Ik fietste op de kruising af en toen ik bijna bij de kruising was, zag ik dat het licht op groen sprong. Ik zag dat er nog een fietser begon met oversteken. Ik stak ook over en haalde de overstekende fietser in. Op dat moment zag ik in mijn linker ooghoek een motor aan komen schuiven. Ik wilde van mijn fiets afspringen en tegelijkertijd voelde ik dat ik werd aangereden door de motor tegen mijn achterwiel van de fiets. Ik viel daardoor alsnog op de grond. Toen ik op de grond lag, dacht ik dat ik de enige was die was aangereden, maar toen ik achter mij keek, zag ik de andere overstekende fietser, een oudere vrouw, ook op de grond liggen.
• Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 17 december 2007 (dossierpagina 8.1), zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Op zaterdag 3 november 2007 reed ik als verantwoordelijk bestuurder van mijn tweewielig motorvoertuig over de Heemsteedse Dreef in zuidelijke richting. Gekomen nabij de kruising van deze weg met de zuidelijke rijbaan van het Wipperplein te Heemstede was ik getuige van een aanrijding, die werd veroorzaakt door de voor mij rijdende collega motorrijder.
Op de betreffende kruising wordt het verkeer geregeld door middel van driekleurige verkeerslichten. Het voor ons bestemde verkeerslicht stond op rood. De motorrijder die voor mij reed, reed tot mijn verbazing door. Onze instructeur riep door ons ‘oortje’ “Je rijdt door rood”. Vervolgens zag ik dat mijn collega motorrijder remde en zijwaarts onderuit ging. Nadat hij gevallen was gleed hij met zijn motor door in de richting van twee fietsers, die zojuist waren vertrokken om over te steken. Zij staken over vanaf het oostelijke fietspad van het Wipperplein in noordelijke richting.
Een van de twee fietsers, een oudere dame werd als eerste door de motor geraakt. Zij viel en vervolgens viel ook de andere fietser die rechts naast haar reed. Ik zag dat de dame bleef liggen. Ik stapte af nadat ik mijn motor in de berm geparkeerd had en liep ik naar de dame. Ik zag dat de rechterzijkant van haar hoofd blauw gezwollen was en dat zij een klein sneetje in haar neus had.
• Een schriftelijk stuk, te weten een aanvraagformulier medische informatie betreffende [slachtoffer], ondertekend door [naam], neuroloog, d.d. 27 januari 2008, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Uitwendig waargenomen letsel: diverse kneuzingen en een gebroken tand.
Bijzondere mededelingen: er bleek sprake van een schedelbreuk, een bloeding onder het schedeldak, een sleutelbeenbreuk links), drie gebroken ribben links en een gebroken oogkas.
• Een schriftelijk stuk, te weten een brief van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, Divisie Registratie en Informatie, betreffende de registratie van rijbewijzen ten name van verdachte, d.d. 5 februari 2008, inhoudende, zakelijk weergegeven, onder meer:
Verdachte [verdachte] beschikt sinds 8 april 2004 over een rijbewijs categorie B.
Verdachte is, met zijn motor rijdend op de Heemsteedse Dreef te Heemstede, ter hoogte van het kruispunt Wipperplein door een rood stoplicht gereden. Vervolgens is hij in botsing gekomen met [slachtoffer], die bezig was op haar fiets het kruispunt over te steken. [slachtoffer] is hierdoor zwaar gewond geraakt. Verdachte reed ten tijde van dit ongeluk onder begeleiding van een rij-instructeur. Deze reed achter verdachte op zijn eigen motor en stond in radiografisch contact met hem.
Met betrekking tot de toedracht van het ongeval heeft verdachte het volgende verklaard. Bij het naderen van het bewuste kruispunt reed verdachte zo’n vijftig kilometer per uur (de ter plekke toegestane maximumsnelheid). Ongeveer honderd meter voor het kruispunt heeft verdachte naar de verkeerslichten gekeken en heeft hij geconstateerd dat het voor hem geldende verkeerslicht, te weten dat voor rechtdoorgaand verkeer, op groen stond. Verdachte reed in de meest links gelegen rijbaan, bedoeld voor rechtdoorgaand verkeer. Vervolgens is verdachte van rijbaan gaan wisselen omdat de auto die rechts naast hem reed in de baan die eveneens was bestemd voor rechtdoorgaand verkeer, deze rijbaan verliet en zich naar de rechts daarvan gelegen rijbaan, bedoeld voor rechtsafslaand verkeer, begaf. Verdachte heeft verklaard dat hij zo bezig was met het wisselen van rijstrook, dat hij niet meer naar de verkeerslichten heeft gekeken voordat hij deze passeerde. Zodra hij voorbij de verkeerslichten was, hoorde hij de rij-instructeur via de microfoon in zijn helm zeggen dat hij door rood was gereden. Hij zag vervolgens dat voor hem een jongetje met de fiets het kruispunt aan het oversteken was. Verdachte heeft verklaard zo te zijn geschrokken van het feit dat hij door rood was gereden en dat het jongetje bezig was met oversteken, dat hij de voorrem van zijn motor te hard heeft ingeknepen waardoor zijn voorwiel blokkeerde. Hierdoor is hij onderuit gegleden in de richting van het jongetje en een andere fietser die eveneens het kruispunt aan het oversteken was, te weten het slachtoffer [slachtoffer]. Op het moment dat hij stil lag met de motor, zag verdachte dat een vrouw en het jongetje met twee fietsen op de grond lagen. De rechtbank stelt vast dat, voor zover de verklaring van verdachte omtrent de toedracht van het ongeval feitelijkheden betreft die voor anderen waarneembaar waren, deze - zoals blijkt uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen - worden bevestigd door de verklaringen van getuigen.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij, met zijn rij-instructeur en een medeleerling, op weg was naar Aalsmeer waar hij zijn praktijkexamen voor het onderdeel voertuigbeheersing zou afleggen. Daarvoor heeft hij tien motorrijlessen gehad, waarbij hij op een terrein motorvaardigheden heeft geoefend. Hij had al eerder met de motor op de openbare weg gereden, met name om naar het oefenterrein te rijden, maar dat waren geringere afstanden dan de afstand die hij op 3 november 2007 naar Aalsmeer zou afleggen. Verdachte heeft verklaard dat hij enthousiast was over het feit dat hij nu een langere tocht over de weg mocht maken en dat hij daarom voorop reed; de medeleerling reed achter hem en daarachter volgde de instructeur. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij de middag na het ongeluk het examenonderdeel voertuigbeheersing alsnog heeft afgelegd en voor dit examenonderdeel is is geslaagd.
De vraag die voorligt of in dit geval sprake is van een ongeval dat aan de schuld van verdachte te wijten is.
Ten aanzien van deze vraag heeft de raadsman van verdachte het volgende gesteld. Verdachte beschikte op het moment van het ongeluk nog niet over een motorrijbewijs en had zelfs zijn ‘vaardigheid A’ (voertuigbeheersing) nog niet behaald. Dit verklaart waarom verdachte al zijn concentratie nodig had voor het wisselen van rijstrook. Hierdoor heeft verdachte onvoldoende acht geslagen op het stoplicht, tengevolge waarvan hij door rood is gereden. Toen hem werd toegeroepen dat hij door rood was gereden, heeft verdachte meteen geremd, waarbij het wiel blokkeerde. De raadsman stelt dat verdachte nog geen ervaren rijder was en binnen zijn beperkte mogelijkheden alles heeft gedaan wat mogelijk was. In het licht van de hiervoor aangehaalde omstandigheden kan niet worden gesteld dat verdachte roekeloos danwel zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden. Verdachte dient dan ook van het hem ten laste gelegde te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt is - kort gezegd - dat hij door een rood stoplicht is gereden, tengevolge waarvan het slachtoffer [slachtoffer] zwaar gewond is geraakt.Verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer 100 meter voor de kruising naar het verkeerslicht heeft gekeken, heeft geconstateerd dat het verkeerslicht groen was, daarna is doorgereden en vervolgens de kruising is opgereden zonder nogmaals te controleren of het licht nog steeds groen was.
De rechtbank stelt voorop dat iedere verkeersdeelnemer, ongeacht de duur van de rijervaring, wordt geacht te weten dat het van groot belang is om vlak voordat je een verkeerslicht daadwerkelijk wilt passeren (nogmaals) te controleren of het (nog steeds) groen is. Daar komt bij dat verdachte op het moment van het ongeluk al drie en een half jaar over zijn autorijbewijs beschikte. Op grond daarvan kan verdachte worden geacht niet alleen bekend te zijn met eerdergenoemde algemene regel, maar deze ook te kunnen toepassen in de verkeerssituatie waarin hij zich vlak voor het ongeluk bevond. De enkele omstandigheid dat verdachte zich niet in een auto maar op een motor bevond, maakt dit niet anders. De rechtbank heeft vervolgens de vraag onder ogen gezien of de omstandigheid dat verdachte een onervaren motorrijder was - hij beschikte nog niet over een motorrijbewijs en hij had slechts 10 lessen gehad, voornamelijk gericht op de beheersing van de motor - en dat hij bezig was met het wisselen van rijstrook, ertoe zou dienen te leiden dat verdachte toch geen verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid niet zodanig is, dat verdachte geen schuld heeft. Daarbij weegt de rechtbank mee dat niet is gebleken dat de betreffende manoeuvre (het wisselen van rijstrook), ook in de betreffende verkeersituatie, zodanig complex is dat verdachte daardoor niet meer op het verkeerslicht heeft kunnen letten. Bovendien werd verdachte juist geacht deze manoeuvre te beheersen, aangezien hij op weg was om het examenonderdeel voertuigbeheersing af te leggen, welk examen hij later diezelfde dag nog heeft behaald.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden. Hoewel de omstandigheid dat verdachte een relatief onervaren motorrijder was niet aan een bewezenverklaring in de weg staat, zal de rechtbank deze omstandigheid wel laten meewegen bij de strafmaat.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
6. Strafbaarheid van verdachte
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Hij heeft hiertoe het volgende gesteld. Verdachte heeft na het ongeluk van zijn rij-instructeur gehoord dat hij ten tijde van het ongeluk nog helemaal niet over de openbare weg mocht rijden, aangezien hij het examenonderdeel voertuigbeheersing nog niet had behaald. Verdachte had met de instructeur op de motor moeten meerijden naar de locatie waar dit examen zou worden afgenomen. Nu de instructeur dit niet aan verdachte heeft meegedeeld, was verdachte in de oprechte veronderstelling dat hij zich volledig rechtmatig op de openbare weg bevond. Nu verdachte heeft gedwaald omtrent zijn geschiktheid om een motor op de openbare weg te besturen, is sprake van afwezigheid van alle schuld, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De stelling dat verdachte, voor het met goed gevolg afleggen van het examenonderdeel voertuigbeheersing, nog niet op een eigen lesmotor op de openbare weg mocht rijden onder begeleiding van een rij-instructeur die in radiografisch contact met hem stond, vindt geen steun in het recht. De rechtbank verwijst hierbij naar het Reglement Rijbewijzen, met name naar de artikelen 2 en 7. Nu verdachte - zoals blijkt uit zijn eigen verklaring ter zitting alsmede uit de zich in het dossier bevindende gegevens uit het Centraal Rijbewijzen- en Bromfietsencertificatenregister - al sinds 8 april 2004 beschikte over rijbewijs B (autorijbewijs), mocht hij zich volgens de bepalingen van eerdergenoemd reglement met een lesmotor op de openbare weg bevinden onder begeleiding van zijn instructeur die in radiografisch contact met hem stond.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Verdachte heeft een verkeersongeluk veroorzaakt waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte is met zijn motor rijdend op de Heemsteedse Dreef te Heemstede, ter hoogte van het kruispunt Wipperplein, door een rood stoplicht gereden. Hij heeft ongeveer honderd meter voor het kruispunt geconstateerd dat het verkeerslicht voor hem op groen stond, maar hij heeft, doordat hij zijn aandacht daarna volledig gericht hield op het wisselen van rijstrook, verzuimd om te controleren of het licht nog wel groen was kort voordat hij het passeerde. Vervolgens is verdachte in botsing gekomen met het slachtoffer [slachtoffer], dat bezig was op de fiets het kruispunt over te steken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden en rekent hem dit aan.
Bij het bepalen van de op te leggen sanctie heeft de rechtbank mee laten wegen dat verdachte ten tijde van het veroorzaken van het ongeluk - hoewel niet in de weg staand aan een bewezenverklaring - relatief onervaren was in het besturen van een motor. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte zich schuldbewust toont en hij er blijk van heeft gegeven erg begaan te zijn met het slachtoffer. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte, blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 20 januari 2009, nooit eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, van na te melden duur, een passende sanctie. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat met deze sanctie kan worden volstaan. De rechtbank ziet, met name gezien de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, geen aanleiding om daarnaast aan verdachte een werkstraf op te leggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: artikelen 9, 14a, 14b, 14c,
Wegenverkeerswet 1994: artikelen 6, 175, 179.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.1 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes (6) maanden, met bevel dat deze ontzegging niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J.M. Burg, voorzitter,
mrs. M.J.A. Plaisier en M. Hoendervoogt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Zeeman,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 mei 2009.
mr. Plaisier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.