zaaknummer: AWB 09 - 2054 en 09-2162 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 mei 2009
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem,
het college van burgemeester en wethouders te Haarlem,
verweerder.
Bij brief van 4 mei 2009 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het niet-tijdig beslissen van verweerder op verzoekers op 11 november 2009 gedane aanvraag om toekenning van een aanvullende uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (WWB).
Bij brief van 15 april 2009 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het niet-tijdig beslissen van verweerder op verzoekers op 11 februari 2009 gedane aanvraag om toekenning van een aanvullende WWB-uitkering.
Bij brieven van respectievelijk 21 april 2009 en 5 mei 2009 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 11 mei 2009, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J. Klaas, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. M.E. Zandbergen, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2.1 Verzoeker was vanaf 19 november 2007 in dienst bij het re-integratiebedrijf SagEnn. Op 21 juli 2008 heeft dit bedrijf voor verzoeker een ontslagvergunning aangevraagd. Nadien is aan verzoeker een uitkering toegekend ingevolge de Werkloosheidswet (WW), inclusief een toeslag. Deze uitkering bedroeg in januari 2009 € 618,71 netto per maand. Verzoeker heeft zich op 11 november 2008 gemeld bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) (na 1 januari 2009: het UWVWerkbedrijf) in verband met een aanvraag om toekenning van een aanvullende WWB-uitkering. Omdat het CWI verzoekers aanvraag niet heeft doorgestuurd naar verweerder, heeft verzoeker hierover bij de CWI een klacht ingediend. Deze klacht is op 17 april 2009 gegrond verklaard. Hierbij is vastgesteld dat de datum waarop verzoeker zich bij CWI heeft gemeld 11 november 2008 is. Tegen het niet-tijdig beslissen op de aanvraag van 11 november 2009 heeft verzoeker op 4 mei 2009 bezwaar gemaakt.
2.2 Op 11 februari 2009 heeft verzoeker zich opnieuw tot het UWVWerkbedrijf gewend met een verzoek om toekenning van een aanvullende WWB-uitkering. Hierop is verzoeker onmiddellijk doorgestuurd naar SagEnn. Verzoeker heeft op 17 februari 2009 een aanvraagformulier WWB ingevuld en ondertekend. Op 24 februari 2009 heeft verzoeker gesproken met zijn casemanager bij verweerder. Verweerder heeft niet op de aanvraag van verzoeker beslist. Hiertegen heeft verzoeker op 15 april 2009 bezwaar gemaakt.
2.3 Verzoeker benadrukt dat hij een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening, omdat hij in grote financiële problemen verkeert. Hij kan zijn vrouw en vier kinderen niet onderhouden van alleen zijn WW-uitkering. Voorts stelt verzoeker dat hij zich, zoals opgedragen, in februari 2009 heeft gemeld bij SagEnn, maar dat hij daar is weggestuurd, omdat hem werd verteld dat men niet van plan was hem aan te nemen. Ter zitting heeft verzoeker erop gewezen dat hij bij brief van 18 maart 2009 bij verweerder heeft gevraagd om toekenning van voorschotten. Hierop heeft verweerder niet gereageerd. Verzoeker is van mening dat hij zich hiervoor niet tot gedeputeerde staten van Noord-Holland hoeft te wenden. Volgens verzoeker is er in ieder geval op 24 februari 2009 een WWB-aanvraag tot stand gekomen.
2.4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat op 11 november 2008 noch op 24 februari 2009 een WWB-aanvraag tot stand is gekomen. Dit is wellicht het CWI respectievelijk het UWVWerkbedrijf aan te rekenen, doch nu aldus geen aanvraag tot stand is gekomen, kan verweerder niet worden verweten dat hij geen beslissing heeft genomen. Daarom is er ook geen sprake van niet-tijdig beslissen door verweerder. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat verzoeker zich in deze situatie moet wenden tot gedeputeerde staten van Noord-Holland. Verweerder heeft overigens erkend dat de communicatie met het UWVWerkbedrijf kennelijk niet goed verloopt. Verweerder gaat hieraan iets doen.
2.5 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.6 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.7 Een verzoek om een voorlopige voorziening kan slechts worden ingediend als er een bodemprocedure loopt. De voorzieningenrechter komt alleen dan aan een inhoudelijke beoordeling toe, als verzoeker in de connexe bodemprocedure ontvankelijk is.
2.8 Verzoeker heeft respectievelijk op 15 april 2009 en 4 mei 2009 bezwaar gemaakt tegen het niet-tijdig door verweerder beslissen op de op respectievelijk 24 februari 2009 en 11 november 2008 door verzoeker ingediende aanvragen om een WWB-uitkering. Hierdoor zijn er twee bodemprocedures van verzoeker bij verweerder aanhangig. De voorzieningenrechter zal eerst dienen te beslissen of deze bezwaarschriften ontvankelijk kunnen worden geacht.
Ten aanzien van het bezwaarschrift van 4 mei 2009
2.9 Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de WWB wordt, indien door het college van B&W is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Artikel 44, tweede lid, van de WWB, voor zover hier van belang, bepaalt dat de belanghebbende zich heeft gemeld als zijn naam, adres en woonplaats zijn geregistreerd en hij in staat is gesteld zijn aanvraag in te dienen bij het UWVWerkbedrijf, als het een aanvraag betreft als bedoeld in artikel 41, eerste of vierde lid van de WWB.
Ingevolge artikel 41 WWB is de CWI/het UWVWerkbedrijf (verder: UWVWerkbedrijf) verantwoordelijk voor het innemen van de aanvraag als bedoeld in het eerste lid. Het UWVWerkbedrijf draagt de aanvraag over aan het college dat de aanvraag verder behandelt.
2.10 De voorzieningenrechter stelt vast, dat, als gevolg van het gegrondverklaren van de klacht van verzoeker op 17 april 2009, niet langer in geschil is dat verzoeker op 11 november 2008 bij het CWI is geweest. Onderwerp van geschil tussen partijen is nog wel of op 11 november 2008 sprake was van een melding bij het CWI als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de WWB en of er een aanvraag tot stand is gekomen. Alleen in dat geval kan het bezwaar van verzoeker tegen het niet-tijdig beslissen door verweerder ontvankelijk worden geacht.
2.11 De voorzieningenrechter is, met verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2007 (LJN: BA6864), voorlopig van oordeel dat op 11 november 2008 geen melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de WWB tot stand is gekomen, nu de naam, het adres en de woonplaats van verzoeker niet op die datum bij het CWI zijn geregistreerd, en op dat moment evenmin een aanvraag om aanvullende bijstand bij het CWI is ingediend.
Niettemin zal verweerder, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, op het bezwaar van verzoeker dienen te beslissen en moeten onderzoeken of verzoeker vanaf 11 november 2008 recht heeft op aanvullende bijstand. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker op 11 november 2008 langs is geweest bij het CWI met het doel om een aanvullende bijstandsuitkering aan te vragen. Deze aanvraag is, zo blijkt uit de beslissing op de klacht van verzoeker van 17 april 2009, door de handelwijze van het CWI niet tot stand gekomen. Onder die omstandigheden kan het verzoeker niet worden verweten dat op 11 november 2008 geen melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de WWB tot stand is gekomen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder daarom alsnog dient te onderzoeken of verzoeker vanaf 11 november 2008 recht heeft op aanvullende bijstand.
De voorzieningenrechter concludeert uit het vorenstaande dat ten aanzien van het bezwaarschrift van 4 mei 2009, sprake is van een ontvankelijk bezwaar.
Ten aanzien van het bezwaarschrift van 15 april 2009
2.12 De voorzieningenrechter acht in de stukken voldoende aangetoond dat verzoeker vervolgens op 11 februari 2009 opnieuw bij het UWVWerkbedrijf is geweest. Vaststaat vervolgens dat er op 24 februari 2009 een intakegesprek bij verweerder heeft plaatsgevonden. Ook ten aanzien van dit onderhoud stelt verweerder zich op het standpunt dat geen aanvraag in de zin van artikel 44, tweede lid WWB tot stand is gekomen.
2.13 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het de intakeambtenaar van verweerder duidelijk had moeten zijn dat verzoeker naast een verzoek om voorschotten ook een (hernieuwde) aanvraag wenste in te dienen om een (aanvullende) bijstandsuitkering. Deze ambtenaar had verzoeker in de gelegenheid dienen te stellen het aanvraagformulier in te leveren en de aanvraag dienen over te dragen aan het college voor verdere behandeling. Dat deze ambtenaar dit heeft nagelaten kan ook ditmaal niet aan verzoeker worden tegengeworpen. Verweerder zal ook hier dienen te onderzoeken of verzoeker vanaf 11 februari 2009 recht heeft op aanvullende bijstand. Ook ten aanzien van het bezwaarschrift van 15 april mei 2009 is dus sprake van een ontvankelijk bezwaar.
2.14 De voorzieningenrechter gaat er, gelet op het voorgaande, van uit dat verzoeker in beide connexe bodemprocedures ontvankelijk is. Hierdoor zijn beide door verzoeker ingediende verzoeken om voorlopige voorziening ook ontvankelijk.
2.15 In het geval van verzoeker is voorts evident dat sprake is van een spoedeisend belang. Verzoeker moet met zijn gezin al geruime tijd leven van een betrekkelijk lage werkloosheidsuitkering, terwijl gesteld noch gebleken is dat verzoeker daarnaast andere inkomsten heeft.
2.16 De voorzieningenrechter ziet, gezien het vorenstaande, aanleiding verweerder bij wijze van voorlopige voorziening op te dragen binnen een termijn van drie weken na verzending van deze uitspraak te beslissen op de door verzoeker ingediende bezwaarschriften van 15 april 2009 en 4 mei 2009.
2.17 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Nu ten behoeve van verzoeker een toevoeging is afgegeven krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank. Omdat sprake is van samenhangende zaken, kent de voorzieningenrechter een punt toe voor het indienen van beide verzoeken om voorlopige voorziening en een punt voor het verschijnen ter zitting. De zwaarte van de zaken is gemiddeld.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe;
3.2 draagt verweerder bij wijze van voorlopige voorziening op om binnen een termijn van drie weken na de datum van verzending van deze uitspraak te beslissen op de bezwaarschriften van verzoeker van 15 april 2009 en 4 mei 2009.
3.3 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders te Haarlem in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,--, welk bedrag de gemeente Haarlem dient te betalen aan de griffier van de rechtbank;
3.4 gelast dat de gemeente Haarlem het door verzoeker betaalde griffierecht van € 41,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Heyning-Huydecoper, voorzieningenrechter, en op 20 mei 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van
P.M. van der Pol, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.