ECLI:NL:RBHAA:2009:BI3819
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Brandstichting in GGZ-instelling met ontoerekeningsvatbaarheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 28 april 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 juni 2008 opzettelijk brand heeft gesticht in een GGZ-instelling te Haarlem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door een brandende aansteker in aanraking te brengen met brandbare materialen zoals een matras en een gordijn, een brand heeft veroorzaakt die gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht. Tijdens de zitting is gebleken dat de verdachte ten tijde van de brand in een psychose verkeerde, wat heeft geleid tot de conclusie dat hij ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de verdachte dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging.
De tenlastelegging omvatte zowel het primair feit van brandstichting als een subsidiaire aanklacht van vernieling van goederen die toebehoorden aan de GGZ-instelling. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en haar eigen bevoegdheid bevestigd. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit en ontslag van rechtsvervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van verhoor en aangifte, in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen was.
De rechtbank heeft ook de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld. In een rapport van psychiater I. Matthaei werd geconcludeerd dat er aanwijzingen waren voor een psychose, hoewel de verdachte niet meewerkte aan het onderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet strafbaar was op het moment van de brandstichting en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft ook beslist dat een inbeslaggenomen voorwerp, een plastic dop met heroïne, aan het verkeer moet worden onttrokken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 28 april 2009.