ECLI:NL:RBHAA:2009:BI3819

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
28 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/666820-08
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in GGZ-instelling met ontoerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 28 april 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 juni 2008 opzettelijk brand heeft gesticht in een GGZ-instelling te Haarlem. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door een brandende aansteker in aanraking te brengen met brandbare materialen zoals een matras en een gordijn, een brand heeft veroorzaakt die gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht. Tijdens de zitting is gebleken dat de verdachte ten tijde van de brand in een psychose verkeerde, wat heeft geleid tot de conclusie dat hij ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de verdachte dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging.

De tenlastelegging omvatte zowel het primair feit van brandstichting als een subsidiaire aanklacht van vernieling van goederen die toebehoorden aan de GGZ-instelling. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en haar eigen bevoegdheid bevestigd. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit en ontslag van rechtsvervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van verhoor en aangifte, in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen was.

De rechtbank heeft ook de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld. In een rapport van psychiater I. Matthaei werd geconcludeerd dat er aanwijzingen waren voor een psychose, hoewel de verdachte niet meewerkte aan het onderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet strafbaar was op het moment van de brandstichting en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft ook beslist dat een inbeslaggenomen voorwerp, een plastic dop met heroïne, aan het verkeer moet worden onttrokken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 28 april 2009.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem/Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/666820-08
Uitspraakdatum: 28 april 2009
Tegenspraak op de voet van art. 279 Sv
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 april 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 24 juni 2008 te Haarlem opzettelijk brand heeft gesticht in een pand aan de [adres] immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een matras en/of een gordijn en/of een hoofdkussen, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat matras en/of dat gordijn en/of dat hoofdkussen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand gelegen aan de [adres] en/of de patienten (verblijvende aan de [adres] en/of het aldaar verplegende personeel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel die patienten en/of dat verplegend personeel, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een and of anderen, te duchten was;
Subsidiair
hij op of omstreeks 24 juni 2008 te Haarlem opzettelijk en wederrechtelijk, een kamer in een pand gelegen aan de [adres] en/of een matras en/of een gordijn en/of een hoofdkussen in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan De Geestgronden en/of [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, met een brandende aansteker een kamer in een pand gelegen aan de [adres] en/of een matras en/of een gordijn en/of een hoofdkussen in de brand gestoken, althans brand gesticht in een kamer in een pand gelegen aan de [adres].
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat verdachte terecht het vertrouwen heeft mogen hebben dat hij niet zou worden vervolgd. Nu hij wel vervolgd wordt, is het vertrouwensbeginsel geschonden. De verdediging heeft erop gewezen dat verdachte verschillende keren van de psychiater en een SPV-er zou hebben gehoord dat hij niet vervolgd zou worden, en het zou één van de redenen zijn dat hij na de opheffing van de inverzekeringstelling naar huis mocht.
De rechtbank overweegt dat op een toezegging van niet verdere vervolging alleen vertrouwd mag worden indien die toezegging afkomstig is van een daartoe bevoegde medewerker van het openbaar ministerie. In dit geval is daar geen sprake van geweest, nu de psychiater en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige, mochten zij een dergelijke mededeling aan verdachte hebben gedaan, daartoe niet bevoegd zijn. Van de zijde van het openbaar ministerie is een dergelijke mededeling jegens verdachte in ieder geval niet gedaan. Weliswaar heeft het openbaar ministerie zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat verdachte niet vervolgd zou worden, maar deze beslissing, waar het openbaar ministerie blijkbaar op terug gekomen is, is echter nooit aan verdachte medegedeeld. Verdachte kan derhalve geen rechten aan deze informatie ontlenen. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in zijn vervolging.
Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4. Oordeel van de rechtbank
4.1. Bewijs
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 24 juni 2008 te Haarlem opzettelijk brand heeft gesticht in een pand aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker in aanraking gebracht met een matras en een gordijn en een hoofdkussen, ten gevolge waarvan dat matras en dat gordijn en dat hoofdkussen gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het pand gelegen aan de [adres] en de patiënten verblijvende aan de [adres] en het aldaar verplegende personeel, te duchten was.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
- het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina 47-48);
- het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [aangever] (dossierpagina 37-39);
- het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 16-17);
- het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van [getuige] (dossierpagina 42-43).
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten is.
6. Strafbaarheid van verdachte
In het rapport d.d. 23 februari 2009 van I. Matthaei, psychiater, wordt geconcludeerd dat, nu verdachte niet heeft willen meewerken aan het opstellen van het rapport, niet met zekerheid kan worden gezegd of hij op het moment van de brandstichting psychotisch was. Aanwijzingen dat er sprake was van een psychose zijn er echter wel. Hij is aanvankelijk vrijwillig opgenomen in de GGZ-instelling waar hij brand heeft gesticht, maar al snel na de opname is er een inbewaringstelling aangevraagd. Hieruit kan volgens rapporteur niet alleen worden afgeleid dat er op dat moment sprake was van gevaar, maar eveneens dat er bij de psychiater die het onderzoek in dat kader verrichtte het vermoeden bestond dat dit gevaar werd veroorzaakt door een bij betrokkene aanwezig geestesstoornis.
Vervolgens is verdachte met korte onderbrekingen enkele dagen in de separeerruimte verpleegd en al dan niet door het gebruik van medicatie lijkt zijn psychische conditie uiteindelijk te zijn verbeterd. Enkele uren na zijn terugkeer naar de afdeling werd echter geconstateerd dat zijn psychische conditie weer verslechterde. Kort daarna werd de brand ontdekt en moest verdachte met overmacht worden overmeesterd. Hierna is hij overgebracht naar de spoedeisende hulp waar hij kalmerende en antipsychotische medicatie toegediend heeft gekregen. Hieruit en uit het besluit om betrokkene naar een andere locatie van de GGZ-instelling over te plaatsen waar hij opnieuw in de separeerruimte werd geplaatst, kan worden vermoed dat er op dat moment sprake was van een psychotisch toestandsbeeld.
Op grond van dit rapport, in samenhang met de voorgeschiedenis van verdachte zoals beschreven in de processen-verbaal van bevindingen op pagina 6 en 12, kan de rechtbank zich vinden in de conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de brandstichting psychotisch was en derhalve ontoerekeningsvatbaar is. Verdachte is dus niet strafbaar en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7. Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een plastic dop met heroïne dan wel opium, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Op de beslaglijst is dit voorwerp vermeld als heroïne, beetje substantie verpakt in tissue in plastic dop. Nu de bruine stof niet te scheiden was van de tissue heeft er slechts een voorlopig onderzoek kunnen plaatsvinden, waaruit bleek dat de substantie opium was. Op de beslaglijst is echter nog uitgegaan van de oorspronkelijke gedachte dat de tissue heroïne bevatte.
Dit voorwerp behoort verdachte toe en is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit. Het ongecontroleerde bezit van voormeld inbeslaggenomen voorwerp is in strijd met de wet.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 36b, 36d.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Ontslaat verdachte terzake van het bewezenverklaarde feit van alle rechtsvervolging.
Onttrekt aan het verkeer:
- 1.00 stk drugs kl: geel
heroïne
beetje substantie verpakt in tissue in plastic dop.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ph. Burgers, voorzitter,
mr. F.G. Hijink en mr. M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T. Alexander,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 april 2009.
Mr. Hijink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.