RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/740741-07
Uitspraakdatum: 27 april 2009
Tegenspraak
verkort strafvonnis (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12, 17, 23, 24 maart 2009 en 14 april 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na honorering van de vordering tot wijziging tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
[zaaksdossiers A16, A33, A38, A39 en A41: witwassen gedurende langere periode]
zij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 04 juli 2008, te Amsterdam en/of Zandvoort en/of Velsen-Noord, gemeente Velsen, en/of Haarlem en/of Rotterdam, en/of elders in Nederland en/of in Spanje en/of in Dubai (Verenigde Arabische Emiraten),
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben/heeft verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens)
- van onderstaande voorwerp(en), de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is/was en/of dat/die voorwerp(en) voorhanden heeft/had en/of
- onderstaand(e) voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt,
[zd A16:]
- een auto van het merk Volkswagen, type EOS (kenteken 32-TN-RN) en/of
[zd A33:]
- een of meer geldbedrag(en) van ongeveer (in totaal) 2.859.645 EURO althans een of meer geldbedrag(en) en/of
[zd A38:]
- een woning, gelegen aan [adres] en/of
[zd A39:]
- Een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) 44.240,- EURO en/of
[zd A41:]
- een woning, gelegen aan de [adres];
terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
[zaaksdossier C01: criminele organisatie:]
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 04 juli 2008 te Zandvoort en/of Amsterdam en/of Velsen-Noord, gemeente Velsen en/of Rotterdam en/of Haarlem, in elk geval in Nederland, en/of in Spanje en/of in Dubai (Verenigde Arabische Emiraten) en/of in Luxemburg en/of in Frankrijk
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
het (telkens) opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of aanwezig hebben van middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijsten I en II en/of witwassen;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht en/of art 11a Opiumwet
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren.
4.1 Standpunt van het openbaar ministerie
Zijn standpunt dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, heeft de officier van justitie uitgewerkt in zijn schriftelijk requisitoir. In de kern samengevat komt dat standpunt er op neer, dat op grond van de inhoud van afgeluisterde telefoongesprekken, de aan haar te relateren vermogensobjecten, de bij doorzoeking in haar woning aangetroffen geldbedragen en het overigens door haar kennelijk besteedbare vermogen, haar lucratieve baan bij het automobielbedrijf van haar zoon – alles in onderling verband en samenhang beschouwd – het bewijs opleveren dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen en heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
4.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte primair dient te worden vrijgesproken van de haar ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft hij – verkort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat:
- wat betreft zaaksdossier A33 verdachte geen bemoeienis heeft gehad met het Rotterdamse geldwisseltraject. Het aangetroffen geldbedrag in de woning van verdachte van € 44.240,- alsmede het handgeschreven overzicht met daar boven de tekst ‘rot’, zijn niet van haar en niet van haar hand en kunnen niet aan haar gekoppeld worden;
- wat betreft zaaksdossier A38 het aankoopmoment dateert van vóór de ten laste legde periode en zij op dat moment gemakkelijk in staat was uit eigen spaargeld een eigen bijdrage boven de ter zake afgesloten hypothecaire lening te voldoen;
- wat betreft zaaksdossier A39 het aangetroffen geld in de woning van haar zoon [betrokkene] is. Dit blijkt uit diverse tapgesprekken, de getuigenverklaring van [betrokkene] en uit het strafdossier waaruit zou volgen dat gelden van de [BV], dan wel gelden vanwege de horlogehandel van [betrokkene] bij verdachte thuis lagen;
- wat betreft zaaksdossier A41 de woning mede uit eigen middelen is gefinancierd; voor zover op de hypothecaire lening extra is afgelost kon dit geschieden uit de huuropbrengsten en uit ander vermogen.
4.3 Oordeel van de rechtbank
4.3.1 Beoordeling van de bewijsmiddelen in het licht van de gevoerde verweren
In de woning van verdachte aan [adres] is tijdens de doorzoeking op 3 juli 2007 op diverse niet onmiddellijk voor de hand liggende plekken een bedrag van in totaal € 44.240,- aangetroffen. Ter terechtzitting heeft verdachte zich hieromtrent op haar zwijgrecht beroepen. In eerdere verklaringen heeft zij wisselend verklaard over het geld in haar woning. Zo heeft zij onder andere verklaard dat ze in juni 2007 € 40.000,- van de toto op haar rekening gestort had gekregen. Haar zoon [betrokkene] heeft ter terechtzitting als getuige in deze zaak verklaard dat het geld van hem is en dat hij dit met zijn handel in horloges verband houdende geld bij zijn moeder op diverse plekken bewaarde, omdat het daar veiliger lag dan bij hem in verband met eventuele overvallen. Zijn moeder wist dat er geld lag. De herkomst van dit niet onaanzienlijke geldbedrag blijft daarmee in nevelen gehuld, evenals de zeer grote geldbedragen die op diezelfde dag in de verblijfplaatsen van haar zwager [betrokkene] zijn aangetroffen.
Het aangetroffen geld in de woning van verdachte, de in haar woning aangetroffen en in haar handschrift geschreven lijst met daarop grote bedragen onder het opschrift ‘rot’ – bezien in het licht van de overige onderzoeksgegevens van zaaksdossier A33 over het Rotterdamse geldwisseltraject, ook wel ‘rotje’ genoemd en waarin verdachte’s woning een paar keer als kennelijk eindpunt van het gewisselde geld naar voren komt – leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte betrokken is bij de in zaaksdossier A33 beschreven handelingen.
In februari 2000 heeft verdachte, tezamen met haar (ex)partner, [me[medeverdachte], de woning aan [adres] gekocht voor een bedrag van 275.000,- gulden, kosten koper, en voor deze woning een hypotheek afgesloten voor een bedrag van 220.000,- gulden. Een bedrag van ruim 75.000,- gulden diende uit eigen middelen te worden betaald. Het feit dat deze woning is gekocht vóór de ten laste gelegde periode is niet van belang voor bewijsbaarheid van witwassen, omdat verdachte de woning ook na 1 januari 2002 nog voorhanden had. Voorts heeft verdachte samen met haar zus, [medeverdachte], in 2004 nog een woning gekocht te [adres], voor € 120.000,--, kosten koper, waarbij, naast een uit een hypothecaire lening afkomstig bedrag van € 91.000,--, een bedrag van € 38.647,55 uit eigen middelen moest worden bijgedragen. In de jaren 2005 en 2006 zijn er voor die woning extra aflossingen gedaan van respectievelijk € 9.100,- en € 8.000,-. Verdachte heeft verklaard dat deze eigen bijdragen en extra aflossingen gefinancierd werden door huuropbrengsten en aanwending van spaargelden. Door de raadsman van verdachte zijn ter terechtzitting diverse schriftelijke bescheiden overgelegd, waaronder een door hemzelf opgesteld financieel overzicht. Dit overzicht zou een ander beeld geven voor wat betreft de inkomsten van verdachte dan het strafdossier laat zien. De rechtbank is echter van oordeel, nu dit overzicht is opgemaakt zonder nadere onderbouwing van het gestelde, dit buiten beschouwing kan blijven. Het grote verschil tussen de legale inkomsten van verdachte en haar veel hogere uitgaven, waarbij nog niet eens rekening is gehouden met de dagelijkse kosten van levensonderhoud, wordt met dit overzicht niet verklaard.
Bovenstaande vaststaande feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – leiden de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de door verdachte aangewende gelden onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Op grond van de in het strafdossier bijeengebrachte onderzoeksresultaten kan worden vastgesteld dat de zoon van verdachte, [betrokkene], als leider moet worden aangemerkt van een criminele organisatie met als oogmerk onder meer het witwassen van grote contante bedragen, verkregen uit de handel in cocaïne. Verdachte, die in dienstbetrekking was bij het automobielbedrijf van haar zoon, maar in dat verband geen noemenswaardige inspanningen hoefde te verrichten en ook op andere momenten en andere plaatsen het spreekwoordelijke “geld als water” in praktijk gebracht zag, heeft geweten hoe het zat. Door het bewaren, registreren en besteden van de gegenereerde contante bedragen heeft verdachte deelgenomen aan deze criminele organisatie.
Niet bewezen acht de rechtbank hetgeen verdachte onder 1, onderdeel zaaksdossier A16, ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken
4.3.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
1.
zij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 4 juli 2008, te Amsterdam en/of Zandvoort en/of Velsen-Noord, gemeente Velsen, en/of Haarlem en/of Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben verdachte en verdachtes mededaders telkens
- van onderstaande voorwerpen, de werkelijke aard en herkomst verhuld dan wel verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen was en
- onderstaande voorwerpen verworven en/of voorhanden gehad en/of omgezet en/of van genoemde voorwerpen gebruik gemaakt,
[zd A33:]
- geldbedrag(en) en
[zd A38:]
- een woning, gelegen aan [adres] en
[zd A39:]
- een geldbedrag(en) van in totaal 44.240,- EURO en
[zd A41:]
- een woning, gelegen aan de [adres];
terwijl verdachte en verdachtes mededaders telkens wisten, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
2.
zij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 4 juli 2008 te Zandvoort en/of Amsterdam en/of Velsen-Noord, gemeente Velsen en/of Rotterdam en/of Haarlem, en/of in Spanje en/of in Luxemburg en/of in Frankrijk
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
het telkens opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en witwassen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, heeft de rechtbank die in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1: medeplegen van gewoontewitwassen;
Ten aanzien van feit 2: deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
7.1 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewoonte maken van witwassen door grote van misdrijf afkomstige geldbedragen (mede) te beleggen in onroerende goed en in haar woning te bewaren. Verdachte kon zich hierdoor een relatief luxe levensstijl veroorloven die zij zich uit haar legale inkomsten niet had kunnen permitteren. Verdachte heeft daardoor er aan meegewerkt dat die criminele opbrengsten aan het zicht van justitie werden onttrokken, hetgeen een ernstige bedreiging is van de legale economie en een aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel betekent.
Verdachte heeft voorts samen met haar inwonende ex-echtgenoot [medeverdachte], haar zoon [betrokkene] en haar zwager [betrokkene] deelgenomen aan een criminele organisatie. Zij heeft een substantiële bijdrage geleverd nu grote contante bedragen bij haar konden worden afgeleverd en in bewaring konden worden gegeven, en zij vervolgens daarvan de administratie bijhield.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer behoeft worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
De rechtbank acht de ernst van de bewezen verklaarde feiten te groot om te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een werkstraf, zoals door de raadsman bepleit voor het geval de rechtbank tot bewezenverklaring zou komen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: 14a, 14b, 14c, 47, 55, 57, 140 en 420ter;
Opiumwet: 2 en 10.
9. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het haar onder 1, onderdeel zaaksdossier A16 ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3.2. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot zes (6) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mrs. A.E. Patijn en R.I.V. Scherpenhuijsen Rom, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L.P. van Os en D.L. Meyer,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 april 2009.