ECLI:NL:RBHAA:2009:BI0327

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
7 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15-994588-08
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het bij herhaling vervoeren van niet-transporteerbare runderen met ernstige gevolgen voor dierenwelzijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 7 april 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die herhaaldelijk runderen heeft vervoerd die niet in staat waren om te worden vervoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in samenwerking met een medeverdachte, runderen heeft vervoerd die niet op eigen kracht pijnloos konden bewegen. Dit gebeurde uit winstbejag, waarbij het welzijn van de dieren ernstig werd veronachtzaamd. De rechtbank heeft verschillende transporten beoordeeld, waarbij runderen in slechte conditie werden vervoerd, soms met behulp van een lier, wat onnodig lijden veroorzaakte. De verdachte heeft ook dierenarts hulp onthouden aan runderen die deze duidelijk nodig hadden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en heeft hem veroordeeld tot een geldboete en voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, gezien de herhaalde overtredingen en de gevolgen voor de dieren.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige economische strafkamer
Parketnummer: 15/994588-08, 15/994799-08 en 15/994800-08
Uitspraakdatum: 7 april 2009
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 maart 2009 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
Onder parketnummer 15/994588-08
Feit 1
hij tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], althans alleen, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 januari 2007 tot en met 29 maart 2007, te De Purmer en/of Slootdorp en/of Assendelft en/of Wijdewormer en/of Schagerbrug en/of Uitgeest en/of Wognum en/of Noordbeemster en/of te Leeuwarden, althans in Nederland, heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van de EG-verordening nr. 1/2005, immers heeft hij en/of hebben zij als vervoerder een of meer dieren niet in overeenstemming met de technische voorschriften behorende bij voornoemde verordening vervoerd, door:
(transport 2)
op 06 februari 2007 te Slootdorp een rund (NL 3510 1732 0) te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd, daar dit rund niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en/of niet zonder hulp kon lopen;
en/of
(transport 3a)
op 08 februari 2007 te Assendelft een rund (NL 2772 5803 0) te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd, daar dit rund niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en/of niet zonder hulp kon lopen;
en/of
dit rund aan (een van) de voorpo(o)t(en) voort te trekken en/of zodanig te behandelen waardoor dit dier onnodig lijden werd berokkend;
en/of
(transport 4c)
op 15 februari 2007 te Schagerbrug een rund (NL 2968 1144 1) te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd daar dit rund niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en/of niet zonder hulp kon lopen en/of daar dit rund de week voor dit vervoer geworpen had;
en/of
(transport 5)
op 16 februari 2007 te Uitgeest een rund (NL 8597 6349 5) te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd daar dit rund niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en/of niet zonder hulp kon lopen en/of daar dit rund de week voor dit vervoer had geworpen;
en/of
dit rund aan (een van) de voorpo(o)t(en) en/of een ander lichaamsdeel voort te trekken, althans zodanig te behandelen, waardoor dit dier onnodig lijden werd berokkend;
en/of
(transport 6a)
Op of omstreeks 28 en/of 29 maart 2007 te Wognum een rund (NL 3333 2862 2) te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd, daar dit rund niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en/of niet zonder hulp kon lopen en/of daar dit rund de week voor dit vervoer geworpen had;
en/of
dit rund aan (een van) de voorpo(o)t(en) voort te trekken en/of zodanig te behandelen waardoor dit dier onnodig lijden werd berokkend.
Feit 2
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 08 februari 2007 tot en met 20 juni 2007, te Warder en/of Zeewolde en/of Noordbeemster en/of te Leeuwarden, althans in Nederland, heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van de EG-verordening nr. 1/2005, immers heeft hij als vervoerder een of meer dieren niet in overeenstemming met de technische voorschriften behorende bij voornoemde verordening vervoerd, door:
(transport 1)
op 30 januari 2007 te De Purmer een rund (NL 2575 8804 9) te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd, daar dit rund niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en/of niet zonder hulp kon lopen;
en/of
dit rund aan (een van) de voorpo(o)t(en) voort te trekken en/of zodanig te behandelen waardoor dit dier onnodig lijden werd berokkend;
en/of
(transport 3b)
op 07 februari 2007 te Warder een rund (NL 3429 8308 1) te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd, daar dit rund niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en/of niet zonder hulp kon lopen; en/of dit rund aan (een van) de voorpo(o)t(en) voort te trekken en/of zodanig te behandelen waardoor dit dier onnodig lijden werd berokkend;
en/of
(transport 8)
op 01 mei te Warder een rund (NL 4291 3376 3) te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd, daar dit rund niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en/of niet zonder hulp kon lopen;
en/of
(transport 9)
op 20 juni 2007 te Zeewolde een rund (NL 2622 5827 2) te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd, daar dit rund niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en/of niet zonder hulp kon lopen.
Feit 3
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 07 februari 2007 tot en met 20 juni 2007 te Warder en/of Wijdewormer en/of Zeewolde, althans in Nederland, heeft gehandeld in strijd met artikel 3 van de EG-verordening nr. 1/2005, door dieren te vervoeren en/of te laten vervoeren terwijl het transport van deze dieren niet zonder oponthoud tot de plaats van bestemming werd uitgevoerd, immers heeft verdachte:
(transport 3b)
op 07 februari 2007 een rund (NL 3429 8308 1) om 16:00 uur opgehaald in Warder (bij UBN 356338) en dit rund pas op 08 februari 2007 om 12:30 uur aangevoerd op de bestemming, het slachthuis [naam slachthuis]. te Leeuwarden;
en/of
(transport 3c)
op 07 februari een rund (NL3708 6804 0) op laten halen in Wijdewormer (bij UBN 462208) en dit rund pas op 08 februari om 12:30 uur aangevoerd en/of aan laten voeren op de bestemming, het slachthuis [naam slachthuis]. te Leeuwarden en/of
(transport 9)
op 20 juni 2007 een rund (NL 2622 5827 2) opgehaald in Zeewolde (bij UBN 398475) en dit rund vervolgens naar zijn eigen bedrijf in Noordbeemster vervoerd in plaats van naar de bestemming, het slachthuis [naam slachthuis]. te Leeuwarden.
Feit 4
hij, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], althans alleen, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 januari 2007 tot en met 29 maart 2007, te De Purmer en/of Slootdorp en/of Assendelft en/of Wijdewormer en/of Schagerbrug en/of Uitgeest en/of Wognum en/of Noordbeemster, althans in Nederland, zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een of meer dier(en) pijn of letsel heeft veroorzaakt dan wel de gezondheid of het welzijn van voornoemd(e) dier(en) heeft benadeeld, immers heeft/hebben verdachte en/of [medeverdachte 1]:
(transport 2)
op 06 februari 2007 te Slootdorp en/of te Leeuwarden een rund (NL 3510 1732 0) vervoerd, terwijl dit rund dusdanig verzwakt was dat dit rund niet meer vervoerd had mogen worden;
en/of
(transport 3a)
op 08 februari 2007 te Assendelft een rund (NL 2772 5803 0) aan een (of meer) voorpo(o)t(en) over de laadklep een vrachtwagen ingetrokken, omdat dit dier niet (meer) in staat was om zelfstandig de vrachtwagen op te lopen;
en/of
(transport 4c)
op 15 februari 2007 te Schagerbrug een rund (NL 2968 1144 1) vervoerd, terwijl dit dier kruislam was en/of niet meer kon (op)staan en/of niet geschikt was voor vervoer en zich (daardoor) heeft verzet tegen dit vervoer, waardoor het onnodig en/of extra heeft geleden;
en/of
(transport 5)
op 16 februari 2007 te Uitgeest een rund (NL 8597 6349 5) aan een (of meer) voorpo(o)t(en) over de laadklep een vrachtwagen ingetrokken, omdat dit dier niet (meer) in staat was om zelfstandig de vrachtwagen op te lopen;
en/of
(transport 6a)
op of omstreeks 28 en/of 29 maart 2007 te Wognum een rund (NL 3333 2862 2) aan een (of meer) voorpo(o)t(en) over de laadklep een vrachtwagen ingetrokken, omdat dit dier niet (meer) in staat was om zelfstandig de vrachtwagen op te lopen, waarbij een poot van dit dier langs de laadklep en/of pin, althans langs een uitstekend (scherp) voorwerp, is getrokken, waardoor een (grote) open huidwond ter hoogte van de linkerknie richting de nier is ontstaan;
terwijl dat/die feit(en) toen en daar werden gepleegd in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf (melkrundveehouder en/of veetransporteur).
Feit 5
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 07 februari 2007 tot en met 22 juni 2007, te Warder en/of Zeewolde en/of Noordbeemster, gemeente Beemster, althans in Nederland, zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een of meer dier(en) pijn of letsel heeft veroorzaakt dan wel de gezondheid of het welzijn van voornoemd(e) dier(en) heeft benadeeld, immers heeft
verdachte:
(transport 1)
op 30 januari 2007 te De Purmer een rund (NL 2575 8804 9) aan een (of meer) voorpo(o)t(en) over de laadklep een vrachtwagen ingetrokken, omdat dit dier niet (meer) in staat was om zelfstandig de vrachtwagen op te lopen;
en/of
(transport 3b)
op 07 februari 2007 te Warder een rund (NL 3429 8308 1) aan een (of meer) voorpo(o)t(en) over de laadklep een vrachtwagen ingetrokken, omdat dit dier niet (meer) in staat was om zelfstandig de vrachtwagen op te lopen;
en/of
(transport 8)
op 01 mei 2007 te Warder een rund (NL 4291 3376 3) opgehaald dat kreupel liep en dit rund (pas) op 03 mei 2007 laten euthanaseren wegens een gescheurde achillespees, terwijl verdachte in de tussenliggende periode het dit geen diergeneeskundige hulp heeft gegeven en/of heeft laten geven;
en/of
(transport 9)
op 20 juni 2007 te Zeewolde en/of Noordbeemster een rund (NL 2622 5827 2) vervoerd, terwijl dit rund dusdanig verzwakt was en/of zoveel pijn had, dat dit rund niet meer vervoerd had mogen worden, en/of terwijl op 20 juni 2007 een dierenarts voor dit rund concludeerde tot de eindbestemming euthanasie (wegens onnodig lijden en zichtbare pijn), dit rund (vervolgens) twee dagen in een weiland gelegd en/of laten liggen, terwijl verdachte in die periode dit dier geen diergeneeskundige hulp heeft gegeven en/of heeft laten geven;
zulks terwijl dat/die feit(en) toen en daar werden gepleegd in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf (melkrundveehouder en/of veetransporteur).
Feit 6
hij in of omstreeks de periode van 18 april 2007 tot en met 20 juni 2007 in Zeewolde en/of Putten, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, herkauwers heeft vervoerd vanuit het gebied als bedoeld in Bijlage I van de Regeling beperkingsgebieden bluetongue 2006, naar het gebied zoals omschreven in Bijlage II van voornoemde regeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s):
(transport 9)
op 20 juni 2007 4, althans een of meer, rund(eren) (te weten: NL 2622 5827 2 en/of NL 3631 2043 8 en/of NL 2928 8153 4 en/of NL 3619 6710 5) vervoerd van Zeewolde en/of Putten, gelegen in het gebied als omschreven in Bijlage I van voornoemde regeling, naar Noordbeemster, gemeente Beemster, gelegen in het gebied zoals omschreven in Bijlage II van voornoemde regeling;
en/of
(transport 10)
op 18 april 2007 9, althans een of meer, rund(eren) (te weten: NL 229 1205 9 en/of NL 2190 3780 6 en/of NL 3394 4044 1 en/of NL 2305 5775 0 en/of NL 2909 1673 3 en/of NL 2874 3840 2 en/of NL 3266 5131 9 en/of NL 3266 5144 1 en/of NL 3339 8561 2) vervoerd van Zeewolde, gelegen in het gebied als omschreven in Bijlage I van voornoemde regeling, naar Noordbeemster, gemeente Beemster, gelegen in het gebied zoals omschreven in Bijlage II van voornoemde regeling.
Feit 7
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 tot en met 19 april 2007 te Noordbeemster, gemeente Beemster, al dan niet opzettelijk, dieren, te weten een of meer rund(eren), heeft gehouden die niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren was/waren geïdentificeerd en/of geregistreerd, immers heeft hij als houder:
in strijd met artikel 20 van voornoemde regeling niet binnen drie werkdagen, gerekend vanaf de dag dat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, de minister in kennis gesteld van de gegevens, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000, te weten de aanvoer van 34, althans een of meer rund(eren) naar het bedrijf van verdachte en/of de afvoer van 34, althans een of meer rund(eren) van het bedrijf van
verdachte.
Onder parketnummer 15/994799-08
Feit 1
hij, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], althans alleen, op 26 maart 2008 te Anna Paulowna en/of te Leeuwarden, althans in Nederland, heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van de EG-verordening nr. 1/2005, immers heeft hij en/of hebben zij als vervoerder een of meer dieren niet in overeenstemming met de technische voorschriften behorende bij voornoemde verordening vervoerd, door een rund (NL 339548620) te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd, daar dit rund niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en/of niet zonder hulp kon lopen en/of betrof dat rund een meer dan licht gewond, ziek of zwak dier.
Feit 2
hij, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], althans alleen, op 26 maart 2008 Anna Paulowna en/of te Leeuwarden, althans in Nederland, heeft gehandeld in strijd met artikel 4 van de EG-verordening nr. 1/2005 door tien runderen (te weten: NL 437294629, NL 417709653, NL 296811287,
NL 286419475, NL 361427438, NL 331935576, NL 339140642, NL 339548620,
NL 229690082, NL 399999770) te vervoeren zonder vervoersdocument(en) in het voertuig aanwezig te hebben.
Onder parketnummer 15/994800-08
hij, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], althans alleen, op 07 februari 2008 te Stompetoren en/of te Leeuwarden, althans in Nederland, heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van de EG-verordening nr. 1/2005, immers heeft hij en/of hebben zij als vervoerder een of meer dieren niet in overeenstemming met de technische voorschriften behorende bij voornoemde verordening vervoerd, door een rund (NL 294241437) te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd, daar dit rund niet op eigen kracht
pijnloos kon bewegen en/of niet zonder hulp kon lopen en/of betrof het een meer dan lichtgewond, zwak of ziek dier en/of is voornoemd rund niet gescheiden/gecompartimenteerd vervoerd van een ander rund (Nl 425014813) waardoor laatstgenoemd rund in de verdrukking is gekomen tengevolge waarvan voor dat rund (NL425014813) extra en/of onnodig lijden is veroorzaakt.
2. Voorvragen
Geldigheid van de dagvaarding
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat de dagvaarding in de zaak met parketnummer 15/994588-08 nietig dient te worden verklaard op een aantal onderdelen.
Dit betreft in de eerste plaats het deel van de tenlastelegging onder feit 2 dat ziet op transport 8. Het zou verdachte volstrekt onduidelijk zijn in welk jaar het ten laste gelegde zou hebben plaatsgevonden, nu dit jaartal niet in het stukje met betrekking tot transport 8 is opgenomen. De dagvaarding voldoet volgens de raadsvrouwe om die reden niet aan de vereisten die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering stelt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe en overweegt daartoe het volgende. In de aanhef van het onder 2 ten laste gelegde wordt de periode genoemd waarin de verweten gedragingen zouden zijn gepleegd: 8 februari 2007 tot en met 20 juni 2007. Nu bij het deel dat ziet op transport 8 de datum van 1 mei is vermeld en deze datum gelegen is tussen 8 februari en 20 juni, kan over het jaar waarin het transport zou hebben plaatsgevonden naar het oordeel van de rechtbank geen onduidelijkheid bestaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit deel van de tenlastelegging voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en verwerpt het verweer.
De raadsvrouwe heeft ook ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde transport 3c betoogd dat de dagvaarding nietig zou moeten worden verklaard, aangezien ook van dit transport onduidelijk zou zijn in welk jaar het transport zou hebben plaatsgevonden. Ook hierover is de rechtbank van oordeel dat er geen onduidelijkheid kan bestaan voor wat betreft het jaar waarin het ten laste gelegde zou moeten zijn gepleegd, gelet op de aanhef van feit 3, die de periode ‘7 februari 2007 tot en met 20 juni 2007’ vermeldt. Nu bij transport 3c als datum 7 februari vermeld staat, leidt dit naar het oordeel van de rechtbank niet tot onduidelijkheden. De rechtbank verwerpt daarom ook dit verweer.
Voorts heeft de raadsvrouwe betoogd dat de nietigheid van de dagvaarding moet worden uitgesproken voor wat betreft het onder 5 ten laste gelegde. De raadsvrouwe voert daartoe aan dat de tenlastelegging als artikel voor de strafbaarstelling artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: GWWD) noemt, terwijl de tekst van de tenlastelegging waar deze de verweten feitelijke gedragingen beschrijft, in ieder geval voor de transporten 8 en 9 lijkt te zijn toegesneden op artikel 37 van diezelfde wet. Als gevolg daarvan zou verdachte onduidelijk zijn wat hem precies wordt verweten.
De rechtbank stelt voorop dat de wetsverwijzingen in de dagvaarding doorgaans zijn bedoeld als handreiking aan de lezer. De rechter heeft echter te beslissen op grondslag van de tekst van de tenlastelegging en zal, zo hij tot een bewezenverklaring komt, zelf moeten beoordelen of in dit geval sprake is van een strafbaar feit en zo ja, of en hoe dit feit is te kwalificeren. Bij de kwalificatie is de rechter niet gebonden aan de artikelen die in de tenlastelegging zijn genoemd. Aangezien dit verweer ziet op de kwalificatie van de verweten gedragingen en de tekst van de tenlastelegging onder 5 naar het oordeel van de rechtbank geen innerlijke tegenstrijdigheden of onduidelijkheden in zich draagt die zouden moeten leiden tot nietigheid van de dagvaarding, verwerpt de rechtbank het verweer. Voor zover de rechtbank zal komen tot bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde, zal de rechtbank zich vervolgens buigen over de vraag naar de kwalificatie en daarbij het gevoerde verweer betrekken.
Ten slotte heeft de verdediging de nietigheid van de dagvaarding onder 7 bepleit, aangezien deze louter kwalificatief van aard zou zijn, nu slechts wordt gesproken over ‘34, althans één of meer runderen’ en er geen gegevens vermeld zijn waaruit zou kunnen blijken welke runderen precies worden bedoeld. De rechtbank overweegt het volgende. Verbalisanten van de Algemene Inspectie Dienst (AID) hebben de identificatienummers van de runderen tijdens een bezoek aan het bedrijf van verdachte genoteerd en uit het proces-verbaal van verbalisanten blijkt dat zij bij die gelegenheid tevens met verdachte hebben gesproken en dat daarbij een woordenwisseling heeft plaatsgevonden, als gevolg waarvan aannemelijk is dat verdachte zich dit voorval zal herinneren.
Voorts overweegt de rechtbank dat de identificatienummers van de 34 betreffende runderen in de bijlage bij het proces-verbaal zijn opgenomen in het dossier en dat de ten laste gelegde periode zeer beperkt is (deze beslaat slechts 2 dagen). Daarnaast overweegt de rechtbank dat verdachte weliswaar jaarlijks veel runderen voorbij ziet trekken op zijn bedrijf, maar dat dit er (volgens mededeling van de raadsvrouwe) per week slechts ongeveer 150 zijn.
Er is ook geen omstandigheid aannemelijk geworden waaruit blijkt dat de dagvaarding zo onduidelijk zou zijn dat verdachte zich daartegen niet adequaat zou kunnen verdedigen. Dit was anders geweest als bekend was geweest dat verdachte regelmatig verzuimde om dieren te registreren en/of dagelijks vele honderden dieren in zijn bedrijf had en/of er een langere periode (bijvoorbeeld van enkele maanden) ten laste was gelegd. Op grond van het voorgaande verwerpt de rechtbank dit verweer.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van het onder 2 ten laste gelegde voor wat betreft transport 8, en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot de volgende straffen:
Voor de zaak met parketnummer 15/994588-08:
- Feit 1: 5x een geldboete van € 990,- subsidiair 19 dagen hechtenis;
- Feit 2: 3x een geldboete van € 990,- subsidiair 19 dagen hechtenis;
- Feit 3: 3x een geldboete van € 770,- subsidiair 15 dagen hechtenis;
- Feiten 4, 5 en 6: een geldboete van € 8000,- subsidiair 70 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
- Feit 7: een geldboete van € 7000,- subsidiair 65 dagen hechtenis.
Voor de zaak met parketnummer 15/994799-08
- Feit 1: een geldboete van € 990,- subsidiair 19 dagen hechtenis;
- Feit 2: een geldboete van € 242,- subsidiair 4 dagen hechtenis.
Voor de zaak met parketnummer 15/994800-08
- Een geldboete van € 990,- subsidiair 19 dagen hechtenis.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het in beslag genomen rund met nummer NL 2622 5827 2 zal worden verbeurdverklaard.
4. Oordeel van de rechtbank
4.1. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen aan verdachte onder hierna te noemen parketnummers en feiten ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 15/994588-08
Feit 2 en 5: transport 1
De rechtbank is met de raadsvrouwe van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder 2 en 5, met betrekking tot transport 1, aangezien dit transport heeft plaatsgevonden op 30 januari 2007, hetgeen valt buiten de ten laste gelegde periode van 8 februari 2007 tot en met 20 juni 2007. Nu de verweten gedraging ruim een week voor aanvang van de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden, kan deze naar het oordeel van de rechtbank niet meer worden begrepen onder het ‘omstreeks’ in de tenlastelegging. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de feiten 2 en 5 voor zover zij zien op transport 1.
Feit 2: transport 8
Daarnaast deelt de rechtbank het oordeel van de raadsvrouwe en de officier van justitie dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem onder feit 2 ten laste gelegde transport 8, aangezien uit de bewijsmiddelen in het dossier niet blijkt dat het rund in kwestie niet in staat was om te worden vervoerd. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Feit 3 – geheel
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu verdachte de runderen eerst naar een veeverzamelcentrum heeft vervoerd, dat niet meer dan 100 kilometer van de eerste laadplaats lag, verdachte niet in strijd heeft gehandeld met artikel 3 van de EG-verordening 2005/1.
Artikel 2, onder r, van de EG-verordening 2005/1 geeft als definitie van ‘plaats van vertrek’: ‘de plaats waar het dier voor het eerst in een vervoermiddel geladen wordt, op voorwaarde dat het daar ten minste gedurende 48 uur voor het vertrek gestald is geweest. Verzamelcentra die erkend zijn overeenkomstig de communautaire veterinaire wetgeving kunnen evenwel als plaats van vertrek beschouwd worden, indien
i) de afstand tussen de eerste laadplaats en het verzamelcentrum minder dan 100 km bedraagt; of
ii) de dieren gedurende ten minste zes uur voor het vertrek uit het verzamelcentrum met voldoende strooisel en drinkwater, indien mogelijk niet aangebonden, gestald zijn geweest.’
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat de afstanden tussen de plaatsen van vertrek van de verschillende runderen tot aan het verzamelcentrum van verdachte in Noordbeemster volgens een routeplanner op het internet de volgende zijn:
- vanaf Warder (transport 3b): 7,9 kilometer
- vanaf Wijdewormer (transport 3c): 16,7 kilometer
- vanaf Zeewolde (transport 9): 83,8 kilometer.
De officier van justitie heeft niet aangevoerd dat de afstanden tussen de verschillende plaatsen van vertrek en de verzamelplaats van verdachte langer zouden zijn dan de 100 kilometer die de Verordening als criterium stelt.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het veeverzamelcentrum van verdachte in de gevallen van de onder 3 ten laste gelegde transporten dan ook worden aangemerkt als een ‘plaats van vertrek’ als bedoeld in de Verordening, zodat het vervoer van de runderen in kwestie moet worden bezien in twee ‘etappes’:
1) van het bedrijf van vertrek naar het veeverzamelcentrum en
2) van het verzamelcentrum naar het slachthuis [naam slachthuis]. Nu niet gezegd kan worden dat verdachte de runderen over één van deze of over beide trajecten niet zonder oponthoud heeft vervoerd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het onder 3 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.
Feit 6: transport 9 en 10
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem onder 6 ten laste gelegde voor wat betreft transport 9, aangezien verbalisant op 21 juni 2007 heeft vastgesteld dat de betreffende runderen afkomstig waren uit een zogenaamd 20-kilometer gebied en de kaartjes in de bijlagen in het dossier. Uit deze bescheiden zou de omvang van deze gebieden moeten blijken, alsmede dat de runderen uit een dergelijk gebied afkomstig waren. Voornoemde kaartjes zijn met behulp van internet bekeken en afgedrukt op 6 augustus 2007. Op deze afdrukken, die zijn opgenomen in bijlage 9/D/03 is de tekst zichtbaar ‘laatste wijziging gebied: 31-07-2007, 17.30 uur’. Verbalisant heeft in het proces-verbaal van 21 juni 2007 niet vermeld van welke datum de laatste wijziging van de gebieden op het moment van controle dateerde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat de runderen afkomstig waren uit een gebied dat op 20 juni 2007 niet in een 20-kilometergebied lag, hoewel dit op later datum wel het geval was. Nu op grond van het dossier niet is vast te stellen dat de runderen op 20 juni 2007 afkomstig waren uit een 20-kilometergebied, zal de rechtbank verdachte van dit feit voor zover het ziet op transport 9 vrijspreken.
Voorts heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 6 ten laste gelegde voor wat betreft transport 10, aangezien niet is komen vast te staan dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde runderen in vereniging met [medeverdachte 2] zou hebben vervoerd. De rechtbank volgt de raadsvrouwe in haar standpunt, nu uit de stukken in het dossier niet blijkt dat verdachte op de hoogte is geweest van en/of op enige wijze heeft deelgenomen aan het desbetreffende transport. De rechtbank zal verdachte daarom eveneens vrijspreken van dit transport onder het onder 6 ten laste gelegde.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 15/994799-08
Feit 2
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 2 ten laste gelegde. De rechtbank is anders dan de raadsvrouwe van oordeel dat ten aanzien van dit feit wel degelijk is voldaan aan het bewijsminimum, aangezien de weergave in het proces-verbaal van de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij zijn vervoerspapieren niet bij zich had, niet moet worden opgevat als een zogenaamde de auditu verklaring, maar dit een waarneming van verbalisanten neergelegd in een ambtsedig proces-verbaal betreft.
De rechtbank volgt de raadsvrouwe echter wel in haar verweer dat zich in het dossier onvoldoende bewijs bevindt voor het medeplegen van het onderhavige feit. Verdachte kan immers als werkgever wel verantwoordelijk worden gehouden voor het feit dat zijn werknemer niet over de vereiste papieren beschikte, maar dit is hem, gezien de huidige redactie van de tenlastelegging, niet als zodanig verweten. Naar het oordeel van de rechtbank bevindt zich in het dossier onvoldoende bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [mede[medeverdachte 1] ten aanzien van dit feit. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
4.2 Bewijs en bewijsoverwegingen
Algemene overweging
Aangezien enkele verweren door de verdediging ten aanzien van een aantal ten laste gelegde feiten zijn gevoerd, zal de rechtbank deze eerst bespreken. De overwegingen van de rechtbank gelden ten aanzien van de feiten die de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal achten en dienen ten aanzien van de feiten jegens welke zij zijn gevoerd steeds als herhaald en ingelast te worden beschouwd, tenzij in een specifiek geval anders is overwogen.
Medeplegen
De verdediging heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gepleegd. De rechtbank overweegt het volgende. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hijzelf nooit opdrachten aanneemt, maar deze krijgt van verdachte [naam verdachte]. [mede[medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat hij het moeilijk vindt om bij een boer de afvoer van een dier te weigeren. Ook verklaarde hij dat verdachte tegen hem zou hebben gezegd dat hij een liggende koe die goed ligt (rechtop) gewoon mee moet nemen, ongeacht de wijze waarop. Voorts zou verdachte tegen [mede[medeverdachte 1] hebben gezegd: ‘als ze je komen halen moeten ze mij hebben en niet jou’. Bovendien heeft [mede[medeverdachte 1] aangegeven dat hij vanuit zichzelf nooit zo gehandeld zou hebben, maar dat hij weinig te zeggen had over welke runderen hij wel en niet mee zou nemen. Ten slotte heeft hij verklaard dat hij nooit een rund naar het bedrijf van verdachte zou brengen als verdachte daar niet om gevraagd zou hebben. De rechtbank leidt hieruit af dat medeverdachte [mede[medeverdachte 1] de ten laste gelegde feiten niet uit eigen beweging zou hebben gepleegd en dat hij hiertoe zonder de opdracht en facilitering door verdachte ook niet in staat zou zijn geweest.
Verdachte heeft een wagen aangeschaft die het mogelijk maakte om ‘moeilijk reisbare koeien’ te vervoeren, inclusief een lier die kon worden gebruikt (en in voorkomende gevallen ook is gebruikt) om de dieren de wagen in te slepen. Gelet op de structuur binnen het bedrijf kan slechts verdachte opdrachten aannemen en weigeren, bijvoorbeeld indien hij van oordeel is dat het rund in kwestie niet (meer) in staat is om te worden vervoerd. Verdachte kan aldus verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van zijn chauffeur, [mede[medeverdachte 1], ook voor die specifieke gevallen waarin verdachte van de feitelijke situatie bij aanvang van het vervoer niet (geheel) op de hoogte was. Verdachte had zich hiervan immers op de hoogte kunnen en moeten (laten) stellen en/of zijn chauffeur de vrijheid moeten geven om het transport van runderen die daartoe naar zijn oordeel niet (meer) in staat waren, te weigeren. In de situatie zoals deze blijkt uit de onderhavige stukken, bestond er een zodanig nauwe band tussen het handelen van verdachte en van zijn chauffeur [mede[medeverdachte 1], dat de rechtbank van oordeel is dat wel degelijk sprake is van het medeplegen van de betreffende ten laste gelegde feiten. De rechtbank verwerpt het verweer.
Diergeneeskundige verklaring
Voorts heeft de raadsvrouwe bij herhaling aangevoerd dat zich (ten aanzien van bepaalde transporten) in het dossier geen diergeneeskundige verklaring bevindt. Daarbij stelde zij dat de getuigenverklaring van de dierenarts in kwestie op relevante vragen geen antwoord geeft, zodat aldus onvoldoende bewijs bestaat ten aanzien van de lichamelijk conditie van het rund of de runderen in kwestie. De rechtbank stelt voorop dat aan een diergeneeskundige verklaring op zichzelf geen groter gewicht toekomt dan aan een proces-verbaal van getuigenverhoor waarin de verklaring van een dierenarts is vervat. Beide stukken verschaffen (in de onderhavige gevallen) informatie omtrent de toestand van een bepaald rund. De vorm waarin de informatie wordt aangeboden, is in dat opzicht van ondergeschikt belang.
De rechtbank overweegt voorts dat, voor zover zij tot een bewezenverklaring is gekomen, zij zich steeds de vraag heeft gesteld of zij zich voldoende voorgelicht acht over de lichamelijke toestand van het desbetreffende rund. De rechtbank merkt daarbij op dat, anders dan de raadsvrouwe lijkt te veronderstellen, niet vereist is dat van zowel de aanvang van het vervoer als van de aankomst bij het slachthuis of de veeverzamelplaats van verdachte op grond van de verklaring van een deskundige is komen vast te staan wat de conditie van het rund was en of het rund in staat was om te worden vervoerd. De verklaringen van min of meer ter zake deskundige ‘leken’ kunnen te dien aanzien ook bijdragen aan het bewijs. De rechtbank verwerpt het verweer.
Schouw
De raadsvrouwe heeft voorts aangevoerd dat het voor de beeldvorming bij de rechtbank zinvol zou zijn om een schouw te houden bij het transport van runderen, zoals ook de politierechter te Zutphen dat onlangs (op 22 december 2008) heeft gedaan. De rechtbank acht dit echter niet nodig, aangezien zij zich voldoende voorgelicht acht omtrent de gang van zaken bij het transport van runderen in het algemeen, en de ten laste gelegde transporten in het bijzonder.
Zaak met parketnummer 15/994588-08
Feit 1 en 4
Transport 2
Op dinsdag 6 februari 2007 bevonden verbalisanten zich in een onopvallende dienstauto langs de afsluitdijk, toen zij een veewagen van het bedrijf van verdachte zagen passeren. Zij volgden de auto naar slachthuis [naam slachthuis]. te Leeuwarden. De chauffeur van de auto stelde zich voor als [naam medeverdachte 1]. Hij overhandigde een vervoersdocument van het bedrijf van verdachte en een aanvoerbon met daarop de leverancier van de vervoerde koeien. Verbalisanten namen waar dat op de veewagen meerdere runderen aanwezig waren, waarvan er één, met oormerknummer NL 3510 1732 0 liggend aanwezig was. Verbalisanten zagen dat [medeverdachte 1] met behulp van derden het rund door middel van duwen, trekken en slaan probeerde te laten opstaan, maar dat het rund te zwak was om dit te doen. Zij namen voorts waar dat het rund meerdere verwondingen had aan lichaam en poten en dat het mager was. Dierenarts [naam dierenarts 1], hierbij aanwezig, deelde mee dat het dier een conditiescore van 1,5 had, waarbij een score van 1 een zeer slechte conditie beduidt en 2 een rund waarbij het geraamte duidelijk zichtbaar is. Het rund werd op de wagen geschoten en verbloed. Verbalisanten begaven zich langs de slachtlijn in gezelschap van dierenartsen [naam dierenarts 2] en [naam diere[naam dierenarts 3], waarbij [naam dierenarts 2] meedeelde dat het rund met nummer NL 3510 1732 0 een slechte bil had, een oude en een nieuwe verwonding had op de heupkop en dat hij nieuwe verwondingen zag zitten op het lijf van het rund. Getuige [naam dierenarts 3], keuringsdierenarts bij de Voedsel- en Waren Autoriteit (VWA) heeft een getuigenverklaring afgelegd over het betreffende rund, nadat zij het aan de slachtlijn had bekeken. Het rund werd liggend aangevoerd op het slachthuis en was dusdanig verzwakt dat het niet meer in staat was om in de benen te komen. Het rund had een conditiescore van 1.5: het betrof derhalve een mager rund. Aan de slachtlijn stelde getuige vast dat de linkerachterpoot van het rund verdikt was door een gewrichtsontsteking. Deze ontsteking was een oud proces. Een verwonding bij de heupkop bestond uit een nieuw en een ouder proces. Bovenaan de schouder zag getuige dat er een nieuwe verwonding zat. Tevens had het rund nieuwe verwondingen bij bovenbeen en elleboog van rechter voorpoot. Het rund was niet meer in staat om zonder hulp te lopen. Verbalisanten hoorden voorts dat dierenarts [naam dierenarts 2] hen meedeelde dat het rund met oormerknummer NL 3510 1732 0 al eerder, op het bedrijf van herkomst, geëuthanaseerd had moeten worden en niet meer vervoerd had mogen worden.
Verbalisanten zagen op het vervoersdocument dat door [medeverdachte 1] was overgelegd dat het rund afkomstig was van [naam bedrijf getuige 1]. [Naam getuige 1] is gehoord als getuige en verklaarde dat hijzelf niet bij het transport aanwezig was, maar dat zijn vader – die daar wel bij aanwezig was – had gezegd dat het rund lopend de wagen was opgegaan. De vader van getuige wenste echter geen verklaring af te leggen.
De raadsvrouwe heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken voor wat betreft dit transport, omdat niet is komen vast te staan dat het dier in een dusdanige conditie verkeerde dat het niet mocht worden vervoerd, aangezien dierenarts [naam dierenarts 3] in haar getuigenverklaring een aantal cruciale vragen niet zou beantwoorden en zij bovendien geen diergeneeskundige verklaring heeft ingevuld. Voorts heeft [getuige 1] ontlastend verklaard, namelijk dat het dier lopend de wagen is opgegaan.
De rechtbank stelt voorop dat vast dient komen te staan dat het rund bij aanvang van het vervoer niet in staat was om zich op eigen kracht pijnloos te bewegen en/of dat het rund op dat moment niet in staat was om zonder hulp te lopen. Gelet op het feit dat er zich geen bewijs in het dossier bevindt dat het rund bij aanvang van het transport niet zonder hulp kon staan en lopen, en gelet de getuigenverklaring van [getuige 1] dat het rund lopend de wagen op is gegaan, is de rechtbank met de raadsvrouwe van oordeel dat het deel van de tenlastelegging dat het rund ‘niet zonder hulp kon lopen’ niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank is echter van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het rund in kwestie niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen, gelet op de verklaringen van beide dierenartsen betreffende de slechte conditie van het rund bij aanvoer bij het slachthuis, met name de bevindingen met betrekking tot de verwondingen, waaronder een ontsteking aan een gewricht in de linker achterpoot en een oude en nieuwe verwonding aan de heupkop.
Op grond hiervan staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het rund in kwestie ook bij aanvang van het transport niet in staat was te worden vervoerd.
Transport 3a
In februari 2007 ontving de AID een melding van drs. [naam dierenarts 4] en drs. [naam dierenarts 5], beiden als dierenarts werkzaam bij de Voedsel- en Waren Autoriteit (VWA), vergezeld van een diergeneeskundige verklaring. De melding had betrekking op de aanvoer van het rund met ID-code NL 2772 5803 0 bij het slachthuis [naam slachthuis]. te Leeuwarden. De verklaring van de dierenartsen bevatte de volgende informatie: het rund met ID-code NL 2772 5803 0 was zwak en kon niet meer staan. Er is sprake van een meer dan licht ziek of licht gewond dier. De afwijkingen zijn voor het vervoer ontstaan. De chauffeur was [medeverdachte 1], de vervoerder was [naam verdachte]. Dat het desbetreffende rund is vervoerd door verdachte, blijkt tevens uit het door verdachte overgelegde vervoersdocument.
Aan de hand van het in de melding genoemde UBN-nummer stelden verbalisanten vast dat het herkomstbedrijf [naam bedrijf getuige 2] was. [Getuige 2] heeft op 2 mei 2007 over het vervoer van het betreffende rund verklaard dat de desbetreffende koe vanuit het strohok in de loopstal, dat door getuige als ziekenboeg of kalfstal wordt gebruikt, op 8 februari 2007 door [naam verdachte] is opgehaald. Getuige was bij het ophalen aanwezig. De chauffeur die het rund ophaalde, was ongeveer 28 jaar oud, klein en gezet. Het dier kon niet zelfstandig de klep op lopen, hoewel het de dag voor afvoer nog wel liep. Het rund had op 30 januari 2007 gekalfd en had daarna stofwisselingsproblemen. Getuige heeft een notitie in zijn agenda gemaakt, dat de koe niet kon staan. De klep van de vrachtwagen is door de deuropening heen neergelaten, in het stro waar de koe lag en strompelde. De chauffeur heeft een touw vastgebonden aan beide poten en heeft het dier zo met behulp van de lier de wagen opgetrokken, waarbij de chauffeur de lier bediende. [Medeverdachte 1] heeft voorts verklaard: ‘Ik heb de wagen ervoor gereden dat weet ik nog. Ik denk wel dat ik hem erin getrokken heb. Dat denk ik omdat ik anders met de wagen daar nooit zou komen.’
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het dier bij aanvang van het transport niet in staat was om te worden vervoerd, aangezien de diergeneeskundige verklaring zeer summier is en er geen enkele toelichting wordt gegeven op de vraag wanneer bepaalde afwijken zouden zijn ontstaan. De rechtbank volgt de raadsvrouwe niet in deze stellingname. In de diergeneeskundige verklaring hebben de deskundigen [naam dierenarts 4] en [naam dierenarts 5] verklaard dat de geconstateerde afwijkingen voor het vervoer zijn ontstaan. Dit is een conclusie die deze dierenartsen, op grond van hun expertise, kunnen trekken. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze bevinding te twijfelen, te meer daar [getuige 2] heeft verklaard dat het rund in kwestie niet meer kon staan en dat het met behulp van een lier de wagen is opgetrokken. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat het rund in kwestie is vervoerd terwijl het daartoe niet in staat was, omdat het niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en niet zonder hulp kon lopen, en dat het dier onnodig lijden is berokkend door het aan de voorpoten voort te trekken. Dat de dierenartsen in de geneeskundige verklaring hebben verklaard dat het vervoer voor het dier geen onnodig lijden met zich heeft meegebracht, doet daaraan – anders dan de raadsvrouwe betoogt – niet af, nu de behandeling die dit onnodig lijden tot gevolg had weliswaar in het kader van het vervoer, maar voorafgaand daaraan (namelijk bij het inladen) heeft plaatsgevonden. Het feit dat verdachte in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat het dier nog kon lopen, aangezien hij het rund enige dagen eerder had bekeken, toen het nog liep, doet daaraan eveneens niet af. [Medeverdachte 1] heeft immers kunnen constateren dat het dier niet meer in staat was om zich zelfstandig voort te bewegen. Voor de beslissing om het rund desalniettemin te vervoeren, is verdachte – zoals hierboven reeds betoogd onder het kopje ‘medeplegen’ – mede verantwoordelijk.
Transport 4c
Op 15 februari 2007 stonden verbalisanten in een onopvallende dienstauto langs de Afsluitdijk toen zij een veewagen van verdachte zagen langskomen die onderweg leek te zijn naar [naam slachthuis]. te Leeuwarden. Verbalisanten besloten de wagen te volgen en constateerden na aankomst bij het slachthuis dat de chauffeur van de wagen [medeverdachte 1] was. In de wagen waren meerdere runderen aanwezig, waarvan er in totaal vier niet meer in staat waren om (goed) zelfstandig te lopen. Het rund met nummer NL 2968 1144 1 was liggend op de wagen aanwezig, lag in een zogenaamde spreidstand en was niet in staat om op te staan. Het dier had meerdere verwondingen aan de poten, werd op de veewagen geschoten en vervolgens na optakelen in de hal van het slachthuis verbloed. Het rund is onderzocht door getuige [naam dierenarts 5], werkzaam als dierenarts bij de VWA. Deze heeft een getuigenverklaring afgelegd, omdat de originele diergeneeskundige verklaringen waren zoekgeraakt in de post. Getuige [naam dierenarts 5] constateerde dat het rund kruislam was, waarbij de achterpoten in spreidstand lagen. Voorts nam hij verse wondjes waar op de voorknieën en de kroonrand. Het rund was in matige conditie en kon niet meer opstaan. Het betrof een meer dan licht gewond en ziek dier. Collega [naam dierenarts 5], dierenarts bij de VWA, deelde getuige mede dat hij het rund aan de slachtlijn tijdens het slachtproces had bekeken en had vastgesteld dat de spieren helemaal verscheurd waren. Dit was reeds een ouder proces. De spreidstand was derhalve niet tijdens het transport gebeurd. Er waren ook verse wondjes die niet allemaal op een verklaarbare plaats zaten. Getuige [naam dierenarts 5] concludeert dat het vervoer onnodig en extra lijden heeft veroorzaakt, omdat het dier niet meer heeft kunnen staan en zich hier erg tegen heeft verzet.
Verbalisanten stelden vast dat het rund afkomstig was uit Schagerbrug, [naam bedrijf getuige 3] en hebben veehouder [getuige 3] als getuige gehoord. [Getuige 3] verklaarde dat het rund in kwestie anderhalve dag voor afvoer had gekalfd en dat het een totaal zwakke koe betrof. Het feit dat het dier kort voor het vervoer had gekalfd, blijkt ook uit een door [getuige 3] overgelegde geboortemelding.
De raadsvrouwe heeft betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de toestand van de koe voorafgaand aan het vervoer zo slecht was, dat hij niet had mogen worden vervoerd, aangezien de originele diergeneeskundige verklaringen van de dierenartsen zijn zoekgeraakt en de waarnemingen van de verbalisanten van de AID niet als bewijs mogen worden gebruikt voor wat betreft de conditie van de koe. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de getuigenverklaring van dierenarts [naam dierenarts 5], die deels een de auditu verklaring van dierenarts [naam dierenarts 5] bevat, ondersteund door de waarnemingen van verbalisanten, alsmede door de verklaring van [getuige 3] dat het een ‘totaal zwakke koe’ betrof. Voorts heeft getuige [naam dierenarts 5] als deskundige kunnen en mogen concluderen dat het vervoer voor het dier extra en onnodig lijden heeft veroorzaakt. Bovendien staat vast dat het rund één a twee dagen voor het vervoer had gekalfd, hetgeen op zichzelf al een reden was waarom het dier niet had mogen worden vervoerd.
Transport 5
Op 16 februari 2007 stonden verbalisanten in een onopvallende dienstauto op de Snekertrekweg te Leeuwarden, toen zij een voertuig van verdachte zagen passeren. Zij volgden dit naar het slachthuis [naam slachthuis]. te Leeuwarden. Verbalisanten constateerden daar dat de chauffeur van de wagen [medeverdachte 1] was en dat er meerdere runderen op de wagen aanwezig waren, waarvan er één (met identificatienummer NL 8597 6349 5) geschoten en verbloed op de veewagen lag. [Medeverdachte 1] overhandigde aan verbalisanten een verklaring voor speciale noodslachtingen, behorend bij het rund. Het rund was volgens het UBN-nummer afkomstig van melkveehouderij [naam bedrijf getuige 4] te Uitgeest. Dierenarts [naam dierenarts 7], die de verklaring voor speciale noodslachtingen had ingevuld, is als getuige gehoord. Hij verklaarde dat verdachte die ochtend had gebeld met het verzoek om een rund met ongeval te doden en te verbloeden om vervolgens met een door getuige [naam dierenarts 7] opgesteld attest geslacht te kunnen worden. Bij aankomst op de verzamelplaats van [naam verdachte] te Middenbeemster trof getuige [naam dierenarts 7] een rund met de code NL 8597 6349 5 liggend op een laadklep van een grote veewagen aan. Volgens getuige [naam dierenarts 7] betrof het een gezonde koe die uit elkaar was gegleden met de achterpoten, waarbij de adductoren van het achterbeen verscheurd waren. Dit rund had duidelijk een ongeval gehad.
De melkveehouder van het bedrijf waar het rund van afkomstig was, [getuige 4], is eveneens als getuige gehoord. Hij verklaarde dat de koe in de ochtend van vrijdag 16 februari 2007 door een blonde jongen, de chauffeur van [naam verdachte], was opgehaald. De koe had op 11 februari 2007 gekalfd, was de maandag voor het transport gaan liggen en wilde niet meer opstaan. De koe was behandeld voor melkziekte en is apart gelegd. [Getuige 4] verklaarde dat hij voor deze ‘moeilijk reisbare koe’ verdachte heeft gebeld, omdat die daar een speciale veewagen voor had met een lage, lange laadklep en een lier aan de bovenzijde van de veewagen. [Getuige 4] verklaarde dat de koe ‘strompelend gesleept’ is tot op de laadklep, waarna de chauffeur een touw om de voorpoten van de koe heeft gebonden. Dit touw is bevestigd aan de lier in de veewagen en zo is de koe liggend op de veewagen gesleept en getrokken, waarbij de chauffeur die lier bediende.
Nu, mede op grond van de verklaring van [getuige 4], vast staat dat het rund op het moment van aanvang van het vervoer niet zonder hulp kon lopen en dat de koe de week voor het vervoer had geworpen, terwijl het rund met behulp van een lier aan de voorpoten de wagen op is gesleept, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het rund bij aanvang van het vervoer niet in staat was om te worden vervoerd en dat het dier, door het desondanks te vervoeren en het op deze manier de wagen op te slepen, onnodig lijden is berokkend.
Transport 6a
Op 29 maart 2007 zagen verbalisanten, terwijl zij zich ophielden in een onopvallende dienstauto, wederom een vrachtwagen van het bedrijf van verdachte passeren. Zij volgden het voertuig naar het slachthuis [naam slachthuis]. en constateerden aldaar dat de chauffeur van de wagen [medeverdachte 1] was. Verbalisanten zagen dat er meerdere runderen in de veewagen aanwezig waren, waarvan één liggend rund, met nummer NL 3333 2862 2, dat [medeverdachte 1] met behulp van derden probeerde te laten opstaan, door middel van duwen, trekken en slaan. Verbalisanten zagen dat het rund te zwak was om te kunnen staan en dat het aan het rechterbovenbeen ernstige open verwondingen had: de huid was finaal opengescheurd, waarbij het onderliggende spierweefsel zichtbaar was. Daarnaast zagen zij dat er blauwe plekken aanwezig zijn op de uier van het dier. Het dier is op de veewagen geschoten en opgetakeld in de hal van het slachthuis. Bij raadplegen van het zogenaamde I&R-systeem zien verbalisanten dat de laatste verblijfplaats van het rund is geweest bij veehouder [naam bedrijf getuige 5] te Wognum en dat de laatste nakomeling van het dier is geboren op 23 maart 2007. Het rund is onderzocht door getuige [naam dierenarts 5], die in de diergeneeskundige verklaring heeft opgenomen dat sprake was van een rund met een huidwond ter hoogte van de linker knie richting de nier. Deze wond was ontstoken met een geringe verkleuring en necrose oftewel verstorven weefsel. Het rund werd liggend aangevoerd. Er was sprake van een meer dan licht ziek dier.
[Getuige 5]] de veehouder van wie het rund afkomstig was, heeft eveneens een verklaring afgelegd.
Anders dan de raadsvrouwe is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring (wel) betrekking heeft op bovengenoemd rund, met nummer NL 3333 2862 2, hoewel als nummer in de verklaring is opgenomen NL 3333 2862 3. Datum en tijd van afvoer en kalven, alsmede de verwonding die het dier heeft opgelopen, stemmen immers overeen met de gegevens die in het proces-verbaal van de AID zijn opgenomen. De rechtbank vat het eindcijfer van het identificatienummer van het betreffende rund in het proces-verbaal van getuigenverhoor daarom op als een kennelijke verschrijving.
[Getuige 5] verklaart dat het rund op woensdag 28 maart 2007 door [naam verdachte] is opgehaald. Het rund had vlak daarvoor, op vrijdagavond, een kalf gekregen en is door dierenarts [naam dierenarts 7] tegen melkziekte behandeld met magnesium. Op zaterdag heeft getuige het rund van de roosters gehaald en in de wei gelegd. Het rund kon zelf niet overeind komen. Het rund bleef na hulp met de heupklem wel staan, maar lopen ging niet meer. Getuige heeft de veehandelaar gebeld met het verzoek het rund af te voeren voor de slacht. Op woensdag om 11.30 uur kwam de chauffeur van [naam verdachte]. Deze heeft een lier uit de wagen bevestigd aan de voorpoot en het dier zo de wagen ingetrokken. Pas later, toen het rund op de wagen lag, zag getuige dat het rund een verwonding had. De poot van het dier was naast de laadklep gekomen en over een pin aan de zijkant van de klep getrokken. De chauffeur zei nog “dat is niet gegaan”. De koe is liggend de wagen opgetrokken.
Op grond van het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het rund in kwestie bij aanvang van het transport niet in staat was om te worden vervoerd, nu het niet in staat was om zonder hulp te lopen en het in de week voor het vervoer geworpen had. Tevens is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het rund aan de voorpoot is voortgetrokken en dat het dier door aldus te handelen onnodig lijden is berokkend.
Feiten 2 en 5
Transport 3b
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van dit transport vrijspraak bepleit, aangezien de verweten gedraging buiten de ten laste gelegde periode zou hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank ligt de dag van de verweten gedraging (7 februari 2007) echter zo dicht tegen de ten laste gelegde periode (8 februari 2007 tot en met 20 juni 2007) aan, dat dit moet worden begrepen onder het ‘omstreeks’ als bedoeld in de tenlastelegging. De rechtbank verwerpt het verweer.
Verbalisanten ontvingen in februari 2007 een melding van [naam dierenarts 4] en drs. [naam dierenarts 5], beiden werkzaam als dierenarts bij de VWA. De melding ging vergezeld van een diergeneeskundige verklaring. In de verklaring staat dat getuigen [naam dierenarts 4] en [naam dierenarts 5] op 8 februari 2007 een rund met nummer NL 3429 8308 1 hebben onderzocht. Het rund had een matige conditie, kon niet meer staan en was een ligger. Er was sprake van een meer dan licht ziek dier en de geconstateerde afwijkingen zijn voor het vervoer ontstaan. Op basis van het in de diergeneeskundige verklaring genoemde UBN-nummer van het herkomstbedrijf, stelden verbalisanten vast dat het dier in kwestie afkomstig was van het bedrijf [naam bedrijf getuigen 6 en 7] te Warder. [Getuige 6] is gehoord en verklaarde dat de koe tochtig was en daarna uit elkaar gegleden omdat zij door een andere koe was besprongen. Het dier is naar het weiland vervoerd op een hek dat als brancard diende. Vervolgens heeft getuiges man verdachte gebeld om het rund te laten ophalen. Het rund kon niet meer staan; het strompelde en kon niet meer lopen. Daarom is ten slotte ook het hek gebruikt om hem naar buiten te brengen.
[Getuige 7] verklaarde dat het rund met werknummer 8308 van hem was. Het betrof een liggende koe die was uitgegleden en niet meer kon staan. Getuige is bij de afvoer op 7 februari 2007 aanwezig geweest. De chauffeur was [naam verdachte] zelf. De wagen was leeg. [naam verdachte] reed met de wagen voor de koe en deed een touw om de poten heen. Het touw was verbonden met een lier. [naam verdachte] bediende de knop. Getuige bleef bij de koe om de koe de wagen op te begeleiden en heeft gezien dat de koe met de lier de wagen op getrokken werd. Zowel [getuige 7] als [getuige 6] onderschrijven in hun verklaring aldus de bevinding van dierenartsen [naam dierenarts 5] en [naam dierenarts 4] dat de verwondingen van het rund voorafgaand aan het vervoer zijn ontstaan. Zoals eerder aangegeven is, anders dan de raadsvrouwe heeft betoogd, voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder 2 niet vereist dat de conditie van het rund bij aanvang van het vervoer nader is onderbouwd door middel van de verklaring van een deskundige.
De raadsvrouwe heeft voorts aangevoerd dat [getuige 7] in zijn verklaring aangeeft dat hij niet zeker weet of het rund wel gesleept is en dat zijn verklaring om die reden niet tot bewijs kan dienen. De passage in de verklaring van [getuige 7] waarop de raadsvrouwe doelt, luidt: “[naam verdachte] reed met de wagen voor de koe. [naam verdachte] deed een touw om de poten heen dat weet ik niet helemaal zeker. Dat touw was verbonden met een lier.”
De rechtbank leest deze passage aldus, dat [getuige 7] niet met zekerheid kon zeggen of verdachte het touw om de voorpoten van het dier had gebonden, dan wel (tevens) om een ander lichaamsdeel van het dier. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er op grond hiervan geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de getuige dat het dier is gesleept met behulp van een lier. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de verklaring van [getuige 7] niet tot het bewijs te bezigen.
Transport 9:
Verbalisanten reden op woensdag 20 juni 2007 langs de veeverzamelplaats van verdachte, toen zij aan de overkant van de weg, naast een weiland, een vrachtwagen van [naam verdachte] (verdachte) zagen staan. Zij besloten de wagen te controleren en zagen dat daarin vijf runderen aanwezig waren, waarvan er één lag. Verbalisant openden het compartiment waarin het dier lag en zagen dat het rund in een naar schatting drie centimeter dikke laag vloeibare faeces lag. Het rund haalde pompend adem en had bolle ogen, waarbij verbalisanten het oogwit van het rund konden zien. Het dier had een dikke rechter voorpoot en het kootbeen tussen klauw en kogelgewricht was verdikt. Het dier maakte geen aanstalten om op te staan. Het oormerk van het rund vermelde de code NL 2622 5827 2. Het rund stond moeizaam op en strompelde de wagen af. Op verzoek van verbalisanten is dierenarts [naam dierenarts 8] ter plaatse gekomen, die het rund heeft onderzocht. Dierenarts [naam dierenarts 8] schrijft in haar diergeneeskundige verklaring over het rund dat dit nooit zo had mogen worden vervoerd, aangezien het rund zichtbaar pijn had tijdens het lopen, met een kromme rug liep, bolle ogen had en probeerde de rechter achterpoot bij het lopen te ontlasten. Het dier was naar haar oordeel niet geschikt voor menselijke consumptie. Op verzoek van verdachte kwam dierenarts [naam dierenarts 9] ter plaatse. Deze gaf aan dat het rund zelfstandig kon lopen, maar dat er wel een keuze gemaakt moest worden tussen behandeling of euthanasie van het rund. Verbalisanten deelden verdachte mede dat het dier niet meer vervoerd mocht worden en dat het rund diergeneeskundige verzorging diende te krijgen. Dierenarts [naam dierenarts 9] diende het rund een pijnstillend middel toe. Verbalisanten deelden aan verdachte mede dat hij wettelijk verplicht was om het rund aan te melden op zijn bedrijf en de benodigde diergeneeskundige hulp te bieden. Op 22 juni 2007 belden verbalisanten met dierenarts [naam dierenarts 9], die desgevraagd meedeelde dat verdachte hem niet had verzocht om diergeneeskundige hulp te bieden aan het betreffende rund. Op 22 juni omstreeks 8.30 zagen verbalisanten rund NL 2622 5827 2 in een vangkooi naast een weiland liggen. Op hun verzoek kwam dierenarts [naam dierenarts 10] omstreeks 12.45 uur ter plaatse om het dier te onderzoeken. Verbalisanten probeerden contact te krijgen met verdachte [naam verdachte], maar zij slaagden hier niet in. Dierarts [naam dierenarts 10] schrijft in zijn diergeneeskundige verklaring dat het rund rechtsachter kreupel liep en een ontstoken poot had. Tevens was de linker achterpoot opgezwollen. Het dier had duidelijk pijn en het vervoer heeft onnodig lijden veroorzaakt. Dit dier mocht niet vervoerd worden naar de slacht en had naar het oordeel van [naam dierenarts 10] geen slachtwaarde.
In opdracht van de parketsecretaris van het Functioneel parket wordt het dier op 22 juni 2007 geëuthanaseerd door dierenarts [naam dierenarts 10] en vervolgens in beslag genomen. Verbalisanten constateren bij raadpleging via het zogenaamde I&R-systeem dat het rund afkomstig is van het bedrijf [naam bedrijf] te Zeewolde.
De raadsvrouwe heeft betoogd dat het proces-verbaal van de AID dient te worden uitgesloten van het bewijs, aangezien verbalisanten zouden hebben verzuimd om de diergeneeskundige verklaring van dhr. [naam dierenarts 9] daarin op te nemen dan wel er als bijlage aan toe te voegen. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat verbalisanten dit waarschijnlijk wel hebben gedaan, maar dat de verklaring mogelijk uit het dossier is gehaald om te worden gebruikt in het kader van de klaagschriftprocedure die is gevoerd in verband met het in beslag genomen rund. De rechtbank acht dit een aannemelijke verklaring voor het feit dat de betreffende diergeneeskundige verklaring aanvankelijk ontbrak. Inmiddels beschikt de rechtbank over de betreffende verklaring. De rechtbank merkt ten overvloede op dat het enkele feit dat verbalisanten (per abuis) zouden hebben verzuimd de verklaring als bijlage aan het proces-verbaal toe te voegen, op zichzelf nog geen reden geeft om te twijfelen aan de objectiviteit van verbalisanten.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank ten aanzien van dit transport bewezen dat verdachte het hem onder 2 en 5 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Feit 5
Transport 8
Zoals hierboven aangegeven is de rechtbank met de raadsvrouwe van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte het hem onder 2 ten laste gelegde feit heeft gepleegd voor zover het transport 8 betreft.
Op vrijdag 4 mei 2007 stelden verbalisanten naar aanleiding van een de aanvoer van een geschoten en verbloed dier bij [naam slachthuis]., vergezeld van een verklaring voor speciale noodslachtingen. Het betrof het transport van een rund met code NL 4291 3376 3. Op basis van een uitdraai uit het zogenaamde I&R systeem rund stelden verbalisanten vast dat de laatste verblijfplaats van het rund voor aanvoer bij het slachthuis de veeverzamelplaats van verdachte [naam verdachte] was en dat het rund voor die tijd had verbleven bij [naam bedrijf] te Warder. Uit de verklaring voor speciale noodslachtingen, opgesteld door dierenarts [naam dierenarts 7], bleek dat het rund een gescheurde gastronomicus (achillespees) links achter had en dat het overigens een normaal gezonde stier betrof. Dierenarts [naam dierenarts 7] verklaarde in een eerste getuigenverhoor dat hij de verklaring voor speciale noodslachtingen op donderdag 3 mei 2007 had opgesteld, omdat verdachte hem kort daarvoor had gebeld om het dier te komen schieten en verbloeden, zodat het vervolgens met een door getuige opgesteld attest geslacht kon worden. Getuige [naam dierenarts 7] trof het rund NL 4291 3376 3 liggend op een laadklep van een grote vrachtwagen aan, met de kop naar beneden en op zijn zij. Het was een gezonde stier, waarvan de achillespees/spier aan de linkerachterpoot gescheurd was. Gezien de intacte huid verwachtte getuige [naam dierenarts 7] dat het trauma niet langer dan 12 uur aanwezig was, maar getuige [naam dierenarts 7] merkt op dat het ook langer geleden ontstaan kan zijn, als het dier op schoon stro of in een schone weide gelegen heeft.
Dierenarts [naam dierenarts 7] heeft nog een tweede getuigenverklaring afgelegd, ten aanzien waarvan de raadsvrouwe heeft betoogd dat deze van het bewijs dient te worden uitgesloten, aangezien een deel van de tekst van de tweede (aanvullende) verklaring van dierenarts [naam dierenarts 7] is geschrapt en de verklaring door getuige niet is ondertekend, als gevolg waarvan de betrouwbaarheid van deze verklaring in twijfel moet worden getrokken. De rechtbank merkt op dat verbalisanten het geschrapte deel van voornoemde verklaring weliswaar in hun proces-verbaal van verhoor getuige hebben opgenomen, maar dat zij het doorgehaalde deel cursief hebben weergegeven en voorts hebben gerelateerd dat getuige verbalisanten heeft verzocht een deel van deze verklaring te schrappen en dat getuige de verklaring niet wenste te ondertekenen. De rechtbank ziet hierin dan ook geen reden om het gehele proces-verbaal van getuigenverhoor uit te sluiten van het bewijs. De rechtbank zal het cursief weergegeven (geschrapte) deel van de verklaring echter niet tot het bewijs bezigen.
Voorts zijn verklaringen afgelegd door [getuige 8] en [getuige 9] beiden melkveehouder te Warder (gemeente Zeevang). Beiden verklaarden dat het rund in kwestie was afgevoerd omdat het moeizaam liep: het rund gebruikte zijn been nog wel, maar liep uiteindelijk op zijn hak en als hij vermoeid was, liep hij slecht.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de betreffende stier slecht, dat wil zeggen kreupel, liep en in ieder geval na het transport naar de veeverzamelplaats van verdachte, maar waarschijnlijk ook al daarvoor, een gescheurde achillespees had. Voorts staat vast dat het dier enkele dagen in de wei van verdachte heeft verbleven en dat verdachte in die periode geen dierenarts heeft geraadpleegd om het rund de benodigde diergeneeskundige hulp te geven.
Feit 7
Bij een bezoek aan het veeverzamelbedrijf van verdachte [naam verdachte] op 18 april 2007 zagen verbalisanten 34 runderen staan in de wachtruimte naast de stal. Verbalisanten hebben de ID- codes van de betreffende runderen genoteerd en zagen dat op de scanlijst van verdachte 34 ID-codes stonden die hiermee overeen kwamen. Op 19 april 2007 hebben verbalisanten in het zogenaamde I&R systeem de betreffende nummers gecontroleerd. Daarbij zagen ze dat voor alle runderen een afvoermelding van het veehouderijbedrijf van herkomst in het systeem stond en een daarop aansluitende aanvoermelding van slachthuis [naam slachthuis]. Voor alle 34 runderen stond geen aan- en/of afvoermelding van de verzamelplaats van verdachte geregistreerd. Uit een bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat dit nog altijd het geval was op 24 juli 2007.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 15/994799-08
Feit 1
Op 11 april 2008 ontvingen verbalisanten een melding van dierenarts [naam dierenarts 6] van de VWA, vergezeld van enige foto’s, betreffende de aanvoer van een liggend rund met nummer NL 339548620 bij [naam slachthuis]. te Leeuwarden op 26 maart 2008. Getuige [naam dierenarts 6] verklaart in de melding dat de vervoerder [naam verdachte] was en de chauffeur [naam medeverdachte 1]. Voorts verklaarde hij omtrent de toestand van het rund: het dier is liggend alleen in een compartiment aangevoerd en wilde niet in de benen komen. Het dier verkeerde in een redelijke conditie. Bij geslachte keuring werden spierbeschadigingen in de achterhand geconstateerd die zeker enkele weken oud waren, gezien opgetreden spierversterf. Ook waren er verse bloedingen in spierweefsel en was het bekken nog beschadigd, met veel bloedingen (het rund had op 21 feb 2007 afgekalfd). Het betrof een meer dan licht gewond, zwak of ziek dier dat waarschijnlijk moeilijk ter been was en niet pijnloos kon bewegen. De afwijkingen zijn voor het vervoer ontstaan: de primaire oorzaak is na het afkalven ontstaan en enkele weken oud. Recentelijk trauma was echter ook aanwezig, dat was enkele dagen oud.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat de betrouwbaarheid van het proces-verbaal en het meldingsformulier in twijfel moeten worden getrokken, aangezien het tijdstip van aanvoer van het rund in het proces-verbaal niet overeenstemt met het tijdstip dat de dierenarts heeft ingevuld op het meldingsformulier.
De rechtbank verwerpt dit verweer, aangezien het precieze tijdstip van aanvoer – ten aanzien waarvan het verschil tussen de melding en het proces-verbaal kan berusten op een verschrijving – de inhoud van de melding door de dierenarts onverlet laat. Duidelijk blijft om welk rund het gaat en welke verwondingen door de dierenarts aan dit rund zijn geconstateerd. Voor zover dit van belang zou kunnen zijn, gaat de rechtbank uit van het tijdstip van aanvoer dat wordt genoemd in het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal.
Verbalisant zag na raadpleging van het systeem Raadplegen Meldingseenheden en Relaties en Verblijfplaatsen runderen vermeld staan dat het voormelde UBN-nummer behoort bij het bedrijf [naam bedrijf getuige 10] te Wieringerwaard. Dhr. [getuige 10], vennoot van deze firma is als getuige gehoord. Deze verklaarde dat hij eigenaar was van het rund, dat weg moest omdat het rund ondanks een behandeling door de dierenarts niet meer op gang kon komen na het kalven. [Getuige 10] heeft verdachte erover gesproken en deze heeft het vervoer ook gedaan. Getuige dacht dat [naam medeverdachte 1] de chauffeur was.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat op de uitdraai van het I&R systeem dat door verbalisant als bijlage 3 bij het proces-verbaal is gevoerd, niet het UBN nummer is te zien dat verbalisant in zijn proces-verbaal vermeldt. De rechtbank stelt met de raadsvrouwe vast dat de verbalisant in zijn proces-verbaal kennelijk abusievelijk een onjuist UBN nummer heeft vermeld. Het nummer dat door dierenarts [naam dierenarts 5] is ingevuld op het meldingsformulier, stemt echter wel overeen met het nummer dat door verbalisant (kennelijk) is opgezocht in het I&R systeem, aangezien dit het nummer is dat op bijlage 3 zichtbaar is en dat kennelijk behoort bij [naam bedrijf getuige 10], bovengenoemd. [getuige 10] heeft voorts verklaard dat het dier met identificatienummer NL 339548620 inderdaad van zijn bedrijf afkomstig was. Derhalve kan, ondanks de vermelding van een onjuist UBN nummer door verbalisant, naar het oordeel van de rechtbank geen onduidelijkheid bestaan over de identiteit van het desbetreffende rund dan wel over de afkomst ervan. Een en ander leidt naar het oordeel van de rechtbank voorts niet tot de conclusie dat het proces-verbaal van verbalisant, dan wel de genoemde bijlagen, niet tot het bewijs zouden mogen worden gebezigd. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
De verdediging heeft daarnaast aangevoerd dat zowel [getuige 10] als [medeverdachte 1] hebben verklaard dat het rund in kwestie lopend de wagen is opgegaan en dat de dierenarts die het rund op het bedrijf van [getuige 10] heeft onderzocht, heeft verklaard dat het dier vervoerd zou mogen worden als het kon lopen. De raadsvrouwe concludeert op grond hiervan tot vrijspraak, aangezien heruit zou blijken dat het rund wel degelijk in staat was om te worden vervoerd.
Hoewel de rechtbank met de verdediging van oordeel is dat niet is komen vast te staan dat het dier in kwestie niet in staat was om zonder hulp te lopen acht de rechtbank op grond van de diergeneeskundige verklaring zoals opgenomen in bijlage 2 bij het proces-verbaal ten aanzien van dit transport bewezen dat het dier zich niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 15/994800-08
Op 11 april 2008 ontvingen verbalisanten een meldingsformulier van dierenarts [naam dierenarts 6], vergezeld van een diergeneeskundige verklaring met betrekking tot een tweetal runderen met oormerknummers (a) NL 294241437 en (b) NL 425014813. De melding betrof de aanvoer van voormelde runderen bij slachthuis [naam slachthuis]. te Leeuwarden op 7 februari 2008. De melding en de bijbehorende diergeneeskundige verklaring bevatten de volgende informatie: Herkomstbedrijf dier A: [naam bedrijf getuige 11] te Stompetoren, dier B: [naam bedrijf] te Vijfhuizen. Vervoerder was [naam verdachte], chauffeur was [naam medeverdachte 1]. A: bij aankomst op slachterij dier niet in staat op te staan, goede conditie, gekalfd op 27-01-2008, bloedingen in bekken ten gevolge van afkalven, tekenen van behandeling tegen melkziekte, vocht rond hakken. B: bij aankomst niet in staat op te staan, redelijke conditie. Gekalfd december 2007. Dieren niet gescheiden van elkaar vervoerd, zodat dier B in verdrukking was gekomen. Geslachte keuring: A: beschadigingen heupbeen beiderzijds, bloedingen in hakken; B: oude beschadigingen (ouder dan 2 weken) en ontsteking bij heupbeen beiderzijds; dik bil rechtsachter. Karkas dier B achtergehouden voor bacteriologisch en antibioticaonderzoek. Meer dan licht gewond of ziek dier; geconstateerde afwijkingen meer dan 1-2 weken voor vervoer ontstaan. Het vervoer heeft onnodig of extra lijden veroorzaakt: het jonge dier (B) was kleiner dan A en was daardoor in de verdrukking gekomen. Gescheiden vervoer had situatie aanmerkelijk verbeterd. De dieren konden op het moment van uitladen niet zelfstandig in de benen komen.
Bij raadpleging van het zogenaamde systeem Raadplegen Meldingseenheden en Relaties en verblijfplaatsen runderen bleek verbalisanten dat rund A (NL 294241437) afkomstig was van [naam bedrijf van getuige 11] te Stompetoren en rund B (NL 425014813) van [naam bedrijf] te Vijfhuizen. De heer [naam getuige 11] is als getuige gehoord. Hij verklaarde dat hij eigenaar was van het getransporteerde rund en dat hij het rund een paar keer met de trekker heeft opgetild. Het dier kon wel lopen, maar [getuige 11] wilde zo niet doorgaan met de koe. [Getuige 11] lag op het moment dat het dier werd opgehaald, nog op bed. [Getuige 11] verklaart dat hij naam [verdachte] heeft gebeld dat het rund weg moest en dat [naam verdachte] de koe op heeft laten halen. De koe is opgehaald op donderdag 7 februari vroeg, om ongeveer 4 of 5 uur.
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte 1] de desbetreffende runderen heeft/hebben aangevoerd, nu dit alleen uit de verklaring van [naam dierenarts 6] zou blijken. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat de verklaring van [naam dierenarts 5] omtrent de aanvoer van de betreffende runderen wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige 11] dat hij verdachte heeft gebeld met het verzoek het rund af te voeren en dat dit vervolgens ook is gebeurd. Het enkele feit dat getuige niet heeft gezien wie de chauffeur was die rund A heeft opgehaald, doet daaraan niet af. [Getuige 11] heeft verklaard dat de vervoerder van het rund [naam verdachte] is geweest en de verklaring van getuige [naam dierenarts 5] stemt hiermee overeen, met dien verstande dat hij eraan toevoegt dat [medeverdachte 1] de chauffeur is geweest.
4.3 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, in dier voege dat:
Onder parketnummer 15/994588-08
Feit 1
hij tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], op tijdstippen in de periode van 30 januari 2007 tot en met 29 maart 2007, te Slootdorp en Assendelft en Schagerbrug en Uitgeest en Wognum heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van de EG-verordening nr. 1/2005, immers hebben zij als vervoerder een of meer dieren niet in overeenstemming met de technische voorschriften behorende bij voornoemde verordening vervoerd, door:
transport 2
op 06 februari 2007 te Slootdorp een rund, NL 3510 1732 0, te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd, daar dit rund niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen;
en
transport 3a
op 08 februari 2007 te Assendelft een rund, NL 2772 5803 0, te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd, daar dit rund niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en niet zonder hulp kon lopen;
en
dit rund aan de voorpoten voort te trekken en zodanig te behandelen waardoor dit dier onnodig lijden werd berokkend;
en
transport 4c
op 15 februari 2007 te Schagerbrug een rund, NL 2968 1144 1, te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd daar dit rund niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en daar dit rund de week voor dit vervoer geworpen had;
en
transport 5
op 16 februari 2007 te Uitgeest een rund, NL 8597 6349 5, te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd daar dit rund niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en niet zonder hulp kon lopen en dit rund de week voor dit vervoer had geworpen;
en
dit rund aan de voorpoten voort te trekken, waardoor dit dier onnodig lijden werd berokkend;
en
transport 6a
op 28 en 29 maart 2007 te Wognum een rund, NL 3333 2862 2, te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd, daar dit rund niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en niet zonder hulp kon lopen en daar dit rund de week voor dit vervoer geworpen had;
en
dit rund aan een van de voorpoten voort te trekken en zodanig te behandelen waardoor dit dier onnodig lijden werd berokkend.
Feit 2
hij, op tijdstippen in of omstreeks de periode van 08 februari 2007 tot en met 20 juni 2007, te Warder en Zeewolde heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van de EG-verordening nr. 1/2005, immers heeft hij als vervoerder dieren niet in overeenstemming met de technische voorschriften behorende bij voornoemde verordening vervoerd, door:
transport 3b
op 07 februari 2007 te Warder een rund, NL 3429 8308 1, te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd, daar dit rund niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en niet zonder hulp kon lopen;
en
dit rund aan (een van) de voorpo(o)t(en) voort te trekken en zodanig te behandelen waardoor dit dier onnodig lijden werd berokkend;
en
transport 9
op 20 juni 2007 te Zeewolde een rund, NL 2622 5827 2, te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd, daar dit rund niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en niet zonder hulp kon lopen.
Feit 4
hij, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], op tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 januari 2007 tot en met 29 maart 2007, te Slootdorp en Assendelft en Schagerbrug en Uitgeest en Wognum , zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij meer dieren pijn of letsel heeft veroorzaakt dan wel de gezondheid of het welzijn van voornoemde dieren heeft benadeeld, immers hebben verdachte en [mede[medeverdachte 1]:
transport 2
op 06 februari 2007 te Slootdorp een rund, NL 3510 1732 0, vervoerd, terwijl dit rund dusdanig verzwakt was dat dit rund niet meer vervoerd had mogen worden;
en
transport 3a
op 08 februari 2007 te Assendelft een rund, NL 2772 5803 0, aan meer voorpoten over de laadklep een vrachtwagen ingetrokken, omdat dit dier niet in staat was om zelfstandig de vrachtwagen op te lopen;
en
transport 4c
op 15 februari 2007 te Schagerbrug een rund, NL 2968 1144 1, vervoerd, terwijl dit dier kruislam was en niet meer kon opstaan en niet geschikt was voor vervoer en zich daardoor heeft verzet tegen dit vervoer, waardoor het onnodig en extra heeft geleden;
en/of
transport 5
op 16 februari 2007 te Uitgeest een rund, NL 8597 6349 5, aan meer voorpoten over de laadklep een vrachtwagen ingetrokken, omdat dit dier niet in staat was om zelfstandig de vrachtwagen op te lopen;
en
transport 6a
op 28 en 29 maart 2007 te Wognum een rund, NL 3333 2862 2, aan meer voorpoten over de laadklep een vrachtwagen ingetrokken, omdat dit dier niet in staat was om zelfstandig de vrachtwagen op te lopen, waarbij een poot van dit dier langs de laadklep en een uitstekend scherp voorwerp, is getrokken, waardoor een grote open huidwond ter hoogte van de linkerknie richting de nier is ontstaan;
terwijl die feiten toen en daar werden gepleegd in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf ( veetransporteur).
Feit 5
hij op tijdstippen in de periode van 07 februari 2007 tot en met 22 juni 2007, te Warder en Zeewolde en Noordbeemster, gemeente Beemster, zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij meer dieren pijn of letsel heeft veroorzaakt dan wel de gezondheid of het welzijn van voornoemde dieren heeft benadeeld, immers heeft verdachte:
transport 3b
op 07 februari 2007 te Warder een rund, NL 3429 8308 1, aan meer voorpoten over de laadklep een vrachtwagen ingetrokken, omdat dit dier niet in staat was om zelfstandig de vrachtwagen op te lopen;
en
transport 8
op 01 mei 2007 te Warder een rund, NL 4291 3376 3, opgehaald dat kreupel liep en dit rund pas op 03 mei 2007 laten euthanaseren wegens een gescheurde achillespees, terwijl verdachte in de tussenliggende periode het dit geen diergeneeskundige hulp heeft gegeven of heeft laten geven;
en
transport 9
op 20 juni 2007 te Zeewolde en Noordbeemster een rund, NL 2622 5827 2, vervoerd, terwijl dit rund dusdanig verzwakt was en zoveel pijn had, dat dit rund niet meer vervoerd had mogen worden, en terwijl op 20 juni 2007 een dierenarts voor dit rund concludeerde tot de eindbestemming euthanasie wegens onnodig lijden en zichtbare pijn, dit rund vervolgens twee dagen in een weiland gelegd en laten liggen, terwijl verdachte in die periode dit dier geen diergeneeskundige hulp heeft gegeven of heeft laten geven;
zulks terwijl die feiten toen en daar werden gepleegd in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf ( veetransporteur).
Feit 7
hij tijdstippen in de periode van 18 tot en met 19 april 2007 te Noordbeemster, gemeente Beemster, opzettelijk, dieren, te weten runderen, heeft gehouden die niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren waren geïdentificeerd en geregistreerd, immers heeft hij als houder:
in strijd met artikel 20 van voornoemde regeling niet binnen drie werkdagen, gerekend vanaf de dag dat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, de minister in kennis gesteld van de gegevens, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000, te weten de aanvoer van 34 runderen naar het bedrijf van verdachte en de afvoer van 34 runderen van het bedrijf van verdachte.
Onder parketnummer 15/994799-08
Feit 1
hij tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] op 26 maart 2008 te Anna Paulowna en te Leeuwarden, heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van de EG-verordening nr. 1/2005, immers hebben zij als vervoerder een of meer dieren niet in overeenstemming met de technische voorschriften behorende bij voornoemde verordening vervoerd, door een rund, NL 339548620, te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd, daar dit rund niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en betrof dat rund een meer dan licht gewond, ziek of zwak dier.
Onder parketnummer 15/994800-08
hij, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] op 07 februari 2008 te Stompetoren en te Leeuwarden heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van de EG-verordening nr. 1/2005, immers hebben zij als vervoerder een of meer dieren niet in overeenstemming met de technische voorschriften behorende bij voornoemde verordening vervoerd, door een rund, NL 294241437, te vervoeren dat niet in staat was te worden vervoerd, daar dit rund niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen en betrof het een meer dan lichtgewond, zwak of ziek dier en is voornoemd rund niet gescheiden/gecompartimenteerd vervoerd van een ander rund, NL 425014813, waardoor laatstgenoemd rund in de verdrukking is gekomen tengevolge waarvan voor dat rund NL425014813 extra en onnodig lijden is veroorzaakt.
5. Strafbaarheid van de feiten
Feiten 4 en 5
De verdediging heeft als verweer gevoerd dat verdachte voor wat betreft de feiten 4 en 5 (partketnr. 15/994588-08) dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu tussen de in die feiten aan de orde zijnde strafbepaling (artikel 36 GWWD en het aan de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3 ten grondslag liggende artikel 59 GWWD) een lex generalis/lex specialis-relatie bestaat.
Dit verweer slaagt.
Uit de de wetssystematiek van Hoofdstuk III van de GWWD, alsmede uit de, door de raadsvrouw van verdachte aangehaalde, wetsgeschiedenis dient te worden afgeleid dat artikel 36 GWWD als een algemene vangnetbepaling betreffende dierenmishandeling moet worden beschouwd en dat daarop volgende bepalingen in dat hoofdstuk, zoals artikel 59, op meer concrete gedragingen in deze sfeer toegespitste verbodsbepalingen bevat.
Ingevolge artikel 36 GWWD is het verboden zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
Krachtens artikel 59 GWWD juncto artikel 9 van de Regeling dierenvervoer 2007 is het verboden te handelen in strijd met onder meer de artikelen 3 en 6 van de EG-verordening nr.1/2005, welk handelen strafbaar is gesteld ingevolge artikel 6 juncto artikel 1, onder 4, van de Wet op de economische delicten.
EG-verordening nr.1/2005 heeft betrekking op de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten. Beoogd wordt dieren pijn en leed te besparen en het welzijn en de gezondheid van de dieren tijdens en na het vervoer te beschermen.
Het vorenstaande brengt, gelet op artikel 55, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht, met zich mee dat als moet worden vastgesteld dat de tenlastgelegde feiten 4 en 5 betrekking hebben op dezelfde feiten die ten laste zijn gelegd in de feiten 1, 2 en 3 de eerstgenoemde feiten voor wat betreft de transporten 2, 3a, 4c, 5, 6a, 3b en 3c, voor zover deze bewezen worden geacht, niet tot strafvervolging kunnen leiden.
De rechtbank stelt vast dat alle in de feiten 4 en 5 vermelde transporten, voor zover ze bewezen worden geacht, betrekking hebben op het vervoer van runderen dan wel daarmee samenhangende activiteiten. Daar volgt uit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging terzake van deze tenlaste gelegde feiten met uitzondering van het onder 5 ten laste gelegde voor wat betreft de transporten 8 en 9.
Feit 5 – transporten 8 en 9
De raadsvrouwe heeft in het kader van de voorvragen aangevoerd dat de aanhef van het ten laste gelegde onder vijf is toegesneden op artikel 36 GWWD, terwijl de redactie van (voor zover hier van belang) het ten laste gelegde met betrekking tot het achtste transport lijkt te zijn toegesneden op artikel 37 GWWD . Aangezien dit verweer ziet op de kwalificatie van de verweten gedraging, zal de rechtbank op dit verweer op deze plaats in het vonnis ingaan.
Artikel 37 GWWD verbiedt de houder van een dier om aan dat dier de benodigde zorg te onthouden, terwijl het derde lid van artikel 36 van diezelfde wet een ieder ertoe verplicht om hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen. In de onderhavige gevallen wordt verdachte het verwijt gemaakt dat hij in een periode van dagen twee runderen geen diergeneeskundige hulp heeft gegeven of heeft laten geven, terwijl hem wel bekend was dat de dieren deze hulp behoefden. Naar het oordeel van de rechtbank was in dit geval, gelet op de toestand waarin het rund verkeerde, sprake van een hulpbehoevend dier ten aanzien waarvan ingevolge van artikel 36, derde lid, GWWD een ieder de plicht had het dier de nodige zorg (in casu diergeneeskundige hulp) te (doen) verlenen.
Het bewezenverklaarde is strafbaar en levert op:
Voor de zaak met parketnummer 15/994588-08:
Feit 1: medeplegen van overtreding van een voorschrift, strafbaar gesteld krachtens artikel 59 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd;
Feit 2: overtreding van een voorschrift, strafbaar gesteld krachtens artikel 29 van de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd;
Feit 5: overtreding van een voorschrift, strafbaar gesteld bij artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd;
Feit 7: overtreding van een voorschrift, strafbaar gesteld krachtens artikel 105 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd;
Voor de zaak met parketnummer 15/994799-08:
Feit 1: medeplegen van overtreding van een voorschrift, strafbaar gesteld krachtens artikel 59 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
Voor de zaak met parketnummer 15/994800-08:
Feit 1: medeplegen van overtreding van een voorschrift, strafbaar gesteld krachtens artikel 59 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie(s) en van overige beslissingen
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich bij herhaling schuldig gemaakt aan het medeplegen van het vervoer van runderen die daartoe vanwege hun lichamelijk conditie niet in staat waren. In een aantal gevallen zijn zelfs runderen die niet meer zelfstandig konden lopen, met behulp van een lier de wagen opgesleept, waarmee deze dieren onnodig en extra lijden is berokkend. In één geval heeft dit ertoe geleid dat het rund dat op deze manier de wagen op getrokken werd, een grote wond kreeg omdat de poot van het dier over een uitstekende scherp voorwerp aan de zijkant van de laadklep werd getrokken. Dit zijn ernstige feiten, die verdachte zwaar moeten worden aangerekend.
Uit de vele processen-verbaal van de AID die zich in het dossier bevinden, blijkt dat verdachte door verbalisanten bij herhaling is gewezen op het feit dat hij dieren die zich niet meer pijnloos zelfstandig konden voortbewegen, niet mocht vervoeren. Bovendien had verdachte, die er zijn beroep van maakt om runderen (onder meer) naar het slachthuis te vervoeren en die dus regelmatig runderen vervoert die niet meer in optimale conditie verkeren, ervoor moeten zorg dragen dat hij steeds op de hoogte was van de vigerende regelgeving op dit gebied. Het verweer dat verdachte niet goed wist wat onder de nieuwe regelgeving was toegestaan, gaat dan ook niet op.
De rechtbank verwijt verdachte zijn gedrag te meer, nu verdachte dit heeft gedaan uit winstbejag en daarbij hij het welzijn van de dieren die hij vervoerde, ernstig heeft veronachtzaamd. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat verdachte blijkens stukken in het dossier adverteerde met het vervoer van ‘moeilijk reisbare koeien’ en uit het feit dat verschillende getuigen opmerken dat verdachte hen heeft gevraagd om, als er verbalisanten van de AID langs zouden komen, in strijd met de waarheid te verklaren dat een bepaald rund lopend de wagen was opgegaan.
Verdachte heeft voorts twee runderen de nodige diergeneeskundige hulp onthouden, terwijl deze dieren dergelijke hulp duidelijk behoefden en verdachte daar ook van op de hoogte was. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte op dit punt ernstig nalatig geweest, hetgeen de rechtbank hem zwaar aanrekent.
De door de raadsvrouwe aangevoerde, mogelijk strafverlichtende omstandigheden, wegen naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen voornoemde ernstige feiten. De rechtbank zal daarom voor wat betreft de strafmaat niet ten voordele van verdachte afwijken van de eis van de officier van justitie, hoewel deze vanzelfsprekend naar rato van het aantal bewezen verklaarde en strafbaar te achten feiten en transporten zal worden bijgesteld.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven roodbonte rund, nummer NL 2822 5827 2 dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de onder 2 en 5 bewezenverklaarde feiten met behulp van dat rund, dat wil zeggen ten aanzien van dat rund, zijn begaan.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 33, 33a, 47, 55, 57, 62 van het Wetboek van Strafrecht,
- artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten,
- artikelen 36, 59, 121 en 122 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren,
- artikel 9 van de Regeling dierenvervoer 2007,
- artikel 2, 3 en 6 van de EG-Verordening 2005/1 en bijlage I bij die verordening, hoofdstuk I voorschriften 1 en 2 en hoofdstuk III voorschrift 1.8.
9. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van de volgende hem tenlastegelegde feiten:
In de zaak met parketnummer 15/994588-08: feit 3 en feit 6.
In de zaak met parketnummer 15/994799-08: feit 2.
Verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging voor wat betreft de volgende feiten:
In de zaak met parketnummer 15/994588-08: feit 4 en feit 5, doch voor wat betreft feit 5 uitsluitend voor wat betreft de transporten 3b en 9 .
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
In de zaak met parketnummer 15/994588-08:
Feit 1
Veroordeelt verdachte tot hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen per bewezen en strafbaar verklaard transport, in totaal 15 (vijftien) dagen, met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 990,- (negenhonderd en negentig euro) per bewezen en strafbaar verklaard transport, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 19 dagen hechtenis, in totaal € 4950,- (vierduizend negenhonderd en vijftig euro), te vervangen door 95 dagen hechtenis.
Feit 2
Veroordeelt verdachte tot hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen per bewezen en strafbaar verklaard transport, in totaal 6 (zes) dagen, met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 990,- (negenhonderd en negentig euro) per bewezen en strafbaar verklaard transport bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 19 dagen hechtenis, in totaal € 1980,- (negentienhonderd en tachtig euro), te vervangen door 38 dagen hechtenis.
Feit 5
Veroordeelt verdachte tot hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen per bewezen en strafbaar verklaard transport, in totaal 6 (zes) dagen, met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 990,- (negenhonderd en negentig euro) per bewezen en strafbaar verklaard transport, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 19 dagen hechtenis, in totaal € 1980,- (negentienhonderd en tachtig euro), te vervangen door 38 dagen hechtenis.
In de zaak met parketnummer 15/994799-08
Veroordeelt verdachte tot hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen, met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 990,- (negenhonderd en negentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 19 dagen hechtenis.
In de zaak met parketnummer 15/994800-08
Veroordeelt verdachte tot hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen, met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 990,- (negenhonderd en negentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 19 dagen hechtenis.
Verklaart verbeurd:
- een roodbont rund met nummer NL 2822 5827 2.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.F.W. Brouwer, voorzitter,
mr. H.P. van der Lelie en mr. A.P.W. Duijkersloot, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M. Brugman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 april 2009.
Mr. Duijkersloot is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.