ECLI:NL:RBHAA:2009:BH9832

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
27 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/802012-08
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Uitermark
  • A. Brouwer
  • J. Eichperger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne met onrechtmatig verkregen bewijs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Haarlem op 27 februari 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1972 te Suriname, die beschuldigd werd van de opzettelijke invoer van cocaïne. De tenlastelegging betrof de invoer van 1,17 kilo cocaïne op 20 november 2008 te Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 9 maanden, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging met betrekking tot onrechtmatig verkregen bewijs en het ontbreken van opzet. De rechtbank oordeelde dat het laboratoriumrapport niet onbegrijpelijk was en dat de verdachte opzettelijk cocaïne had ingevoerd. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen goederen verbeurd verklaard, omdat deze aan de verdachte toebehoorden en gebruikt waren bij het bewezenverklaarde feit. De rechtbank heeft de strafmaat gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de persoon van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en de rechtbank heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/802012-08
Uitspraakdatum: 27 februari 2009
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 februari 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag, te Zwaag.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 november 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat:
- verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 maanden met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- de onder verdachte inbeslag genomen en niet teruggegeven goederen verbeurd dienen te worden verklaard.
4. Oordeel van de rechtbank
4.1. Bewijs
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
hij op 20 november 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, waarin hij onder meer - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
Ik heb de sambal bij een willekeurige kraam op de markt gekocht.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte
d.d. 20 november 2008 (dossierparagraaf 1.3), waarin hij onder meer - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
Ik heb de koffers zelf ingepakt. Woensdagochtend ben ik nog naar de markt gegaan. Hier heb ik al dat snoepgoed en kruiden gekocht. Deze heb ik allen in de grootste plastic tas gedaan en deze plastic tas heb ik direct in mijn weekendtas gestopt.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding en bevindingen (dossierpagina 1.1), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende: Op donderdag 20 november 2008 werd een verscherpte controle uitgevoerd op vlucht PY994 vanuit Paramaribo. Deze verscherpte controle vond plaats in aankomsthal 3 van de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Na afloop van de controle zag ik, [verbalisant 2], een achtergebleven grijze sporttas en een zwarte trolley op de bagageband liggen. Ik, tweede verbalisant, heb de sporttas gecontroleerd. De sporttas was voorzien van een bagagelabel op naam van [verdachte]. Tijdens deze visitatie zag ik, tweede verbalisant, een aantal zakken met pindasambal in de sporttas. Ik zag dat de zakken pindasambal abnormaal dik waren. Hierop heb ik een van de zakken aan een nadere controle onderworpen waarbij ik zag dat er in de voornoemde zak pindasambal witte brokken aanwezig waren. Hierop heb ik [verbalisant 1] van mijn bevindingen op de hoogte gesteld. Wij verbalisanten hebben de sporttas onder constante observatie gehouden. Omstreeks 12.10 uur zag ik, eerste verbalisant, een onbekende man die de voornoemde sporttas wilde meenemen. Hierop heb ik de man naar zijn naam gevraagd, waarop hij antwoordde [verdachte]. Ik heb hem gevraagd of de grijze sporttas en zwarte trolley die hij wilde meenemen van hem waren. Hierop antwoordde hij bevestigend. Vervolgens heb ik de grijze sporttas geopend en zag ik 4 zakken pindasambal. Ik zag dat de zakken pindasambal abnormaal dik waren. Ik heb de zak opengesneden en ik zag in het midden hiervan meerdere witte brokken. Ik, eerste verbalisant, heb met mijn fretboortje in de door de opengesneden opening in een brok geboord. Bij het terugtrekken zag ik dat een witte stof aan mijn boortje bleef kleven welke qua kleur en samenstelling geleek op cocaïne. Ik heb de aangetroffen stof getest met de van rijkswege verstrekte testset, de MMC cocaïnetest, en de uitslag gaf een positieve kleurreactie, zodat aangenomen mag worden dat de aangetroffen stof vermoedelijk cocaïne bevat.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (dossierpagina 1.1.4) d.d. 20 november 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Ik zag dat er 4 zakken met een bruine substantie inzaten. Ik zag dat er op de zakken etiketten zaten met daarop de tekst Lex Pindasambal. Deze zakken heb ik verdeeld in categorie A t/m D.
Zak A. Nadat ik de sealbag had geopend werd er door mij een bruine substantie aangetroffen. Tussen deze substantie zag ik een hoeveelheid witte blokjes zitten welke qua kleur en samenstelling leken op cocaïne. Vervolgens heb ik de substantie in twee potjes gedeponeerd, welke ik A1 en A2 heb genoemd.
Zak B. Nadat ik de sealbag had geopend werd er door mij een bruine substantie aangetroffen. Tussen deze substantie zag ik een hoeveelheid witte blokjes zitten welke qua kleur en samenstelling leken op cocaïne. Vervolgens heb ik de substantie in twee potjes gedeponeerd, welke ik B1 en B2 heb genoemd.
Zak C. Nadat ik de sealbag had geopend werd er door mij een bruine substantie aangetroffen. Tussen deze substantie zag ik een hoeveelheid witte blokjes zitten welke qua kleur en samenstelling leken op cocaïne. Vervolgens heb ik de substantie in twee potjes gedeponeerd, welke ik C1 en C2 heb genoemd.
Zak D. Nadat ik de sealbag had geopend werd er door mij een bruine substantie aangetroffen. Tussen deze substantie zag ik een hoeveelheid witte blokjes zitten welke qua kleur en samenstelling leken op cocaïne. Vervolgens heb ik de substantie in twee potjes gedeponeerd, welke ik D1 en D2 heb genoemd.
Ik, [verbalisant 3], testte de aangetroffen stof met van rijkswege verstrekte en daartoe bestemde MMC-testsets, waarbij een positieve kleurreactie op trad, zodat aangenomen mocht worden dat de geteste stof vermoedelijk betrof cocaïne. Het bruto gewicht van de aangetroffen stof bedroeg totaal ongeveer 4.452,6 gram. Vervolgens is de zending in zijn geheel verzonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, ter analyse van de aangeboden stof en ter bepaling van het nettogewicht van de vermoedelijke cocaïne. Voornoemde monsterneming is ingeschreven onder nummer 08-087389 A1 t/m D2.
- de als bijlage bij het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen (dossierparagraaf 1.1.4) gevoegde foto’s van de bij verdachte aangetroffen zakken pindasambal.
- het in de wettelijke vorm opgemaakte (aanvullend) proces-verbaal (dossierpagina 1.1.4), d.d. 24 november 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Abusievelijk is vergeten bij het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen te vermelden dat marechaussee der eerste klasse [verbalisant 4], werkzaam bij het rechercheteam drugsbestrijding tijdens de gehele uitpak aanwezig is geweest.
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, kenmerk
PL27RR/08-087389, zakelijk samengevat onder meer inhoudende dat:
Het onderzoeksmateriaal A1 t/m D2 bevat cocaïne. Het totaalgewicht van het materiaal ad A1 t/m D2 bedroeg 4,45 kg. Het aandeel crèmekleurige brokjes bedroeg circa 1,82 kg. De totale netto hoeveelheid cocaïne bedraagt 1,17 kilo.
4.3 Bewijsoverweging
Door de raadsman is - zakelijk weergegeven - het volgende betoogd.
Het opsporingsonderzoek is onrechtmatig geweest. Er is derhalve sprake van onrechtmatig verkregen bewijs. De waarnemingen van de verbalisanten, douaneambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1], zijn niet juist en onvolledig. De verbalisanten vermelden niets over op slot zittende bagage. Voorts heeft slechts één verbalisant de pakketten uitgepakt en weer ingepakt. Daarbij is de overbrenging van de sambal uit de fouilleringszak naar de potjes onjuist en niet gemotiveerd. Niet is gemotiveerd waar de potjes vandaan komen, waarom de verbalisant de sambal in deze potjes heeft gedaan en op grond van welke bevoegdheid de verbalisant deze handeling heeft verricht. Niet uit te sluiten valt dat in de potjes reeds cocaïne aanwezig was, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen, dat door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte is opgemaakt, relateert niet omtrent het al dan niet op slot zitten van de bagage. Nu verdachte blijkens voornoemd proces-verbaal evenwel zelf heeft verklaard dat hij de pindasambal zelf heeft gekocht en hij alles wat in zijn sporttas zit zelf heeft ingepakt, kan de enkele stelling van de raadsman dat omtrent het al dan niet op slot zitten van de bagage niet is gerelateerd, niet leiden tot de conclusie dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs.
Met betrekking tot de stelling dat slechts één verbalisant de pakketten heeft uitgepakt en weer ingepakt overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 20 november 2008 en het aanvullende proces-verbaal d.d. 24 november 2008 ter zake de aanwezigheid van [verbalisant 4], zijn zowel [verbalisant 3] als [verbalisant 4] gedurende het gehele proces van het uitpakken, inpakken en onderzoeken van de pakketten en de aangetroffen stof aanwezig geweest. In dit proces-verbaal staan voorts de door deze verbalisanten verrichtte ambtshandelingen nauwkeurig beschreven. De door deze verbalisanten verrichte en omschreven ambtshandelingen met betrekking tot het in potjes deponeren van de aangetroffen stof zijn naar het oordeel van de rechtbank niet ongebruikelijk en evenmin onrechtmatig. Met betrekking tot de stelling van de raadsman, dat niet valt uit te sluiten dat in de potjes nog een restant cocaïne aanwezig was, overweegt de rechtbank dat ook indien de potjes een eventueel achtergebleven residu uit eerdere testen zou hebben bevat, hetgeen de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk voorkomt, dat van een te verwaarlozen invloed zou zijn geweest gelet op de uitslag van het onderzoek zoals gedaan door het Nederlands Forensisch Instituut waarbij een hoeveelheid cocaïne van 1,17 kilogram werd vastgesteld. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het opsporingsonderzoek niet onrechtmatig en wordt het onrechtmatig bewijsverweer verworpen.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het laboratoriumrapport onbegrijpelijk is. De raadsman stelt dat uit het rapport niet valt op te maken of de aangetroffen hoeveelheid materiaal in- of exclusief het gewicht van de potjes is. Ook dit verweer dient te worden verworpen. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut omschrijft per pot A1 tot en met D2 een hoeveelheid in gram pindamateriaal met crèmekleurige brokjes in een plastic pot. en vermeldt voorts dat het totaalgewicht van het materiaal A1 t/m D2 4,45 kilogram bedroeg, hetgeen overeenkomt met het bruto gewicht van de aangetroffen stof zoals gewogen blijkens het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit aldus gelezen te worden dat zich in de plasticpot de genoemde hoeveelheid van het materiaal bevond. Naar het oordeel van de rechtbank is het laboratoriumrapport dan ook niet onbegrijpelijk.
De raadsman heeft ten slotte aangevoerd dat er geen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de invoer van cocaïne. De raadsman heeft daartoe –zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Cliënt kon niet weten dat er cocaïne bij de sambal zat. Als de brokken cocaïne eenvoudig te zien waren, had men ze in het laboratorium ook eenvoudig van de sambal kunnen scheiden en wegen. Dit is niet het geval geweest. Men heeft de hoeveelheid cocaïne berekend aan de hand van een percentage. Het komt voor dat ongezien drugs worden meegenomen om deze later weer uit de bagage te halen zonder dat degene die de drugs feitelijk meeneemt dat weet. De familie van cliënt wist dat de sambal meegenomen zou worden. Cliënt heeft geen risico genomen.
In tegenstelling tot de raadsman acht de rechtbank het opzet van verdachte op de invoer van cocaïne bewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft de sambal zelf gekocht en in zijn bagage gedaan. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen alsmede blijkens de foto’s die als bijlage bij het
proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen zijn gevoegd, waren de onder verdachte aangetroffen zakken pindasambal abnormaal dik en waren in de op dat moment onderzochte zak pindasambal witte brokken zichtbaar. In de rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut wordt niets vermeldt met betrekking tot de zichtbaarheid van de brokjes. De rapportage vermeldt wel dat het gewicht van de crèmekleurige brokjes, circa 1,82 kilogram bedraagt.
Voorts acht de rechtbank de stelling van de raadsman, dat iemand anders verdachte de drugs heeft willen laten vervoeren zonder dat verdachte daarvan op de hoogte was, niet aannemelijk geworden. De rechtbank acht het zeer onwaarschijnlijk dat een organisatie een dergelijke hoeveelheid cocaïne, te weten ruim één kilo, wat een hoge (straat)waarde vertegenwoordigt op de markt, aan een onbekend persoon meegeeft. De stelling van de raadsman dat de familie van verdachte wellicht betrokken is omdat verdachte gevraagd was pindasambal te kopen en naar Nederland mee te nemen, verwerpt de rechtbank, nu deze voorstelling van zaken niet te verenigen is met de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring dat hij de pindasambal bij een willekeurige kraam op de markt gekocht heeft.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie(s) en van overige beslissingen
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1,17 kilo van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank acht gelet op het hiervoor overwogene een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op zijn plaats. De rechtbank zal echter een vrijheidsstraf van kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht - gelet op de persoon van de verdachte en de omstandigheden van het geval - een vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden en in overeenstemming met de straffen die door de rechtbank in soortgelijke gevallen zijn opgelegd. De rechtbank houdt daarbij rekening met de regeling voorwaardelijke invrijheidsstelling zoals deze per 1 juli 2008 geldt.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen zoals genoemd op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 2 tot en met 7 dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van deze voorwerpen die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.1 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZEVEN (7) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- 2. 1 STK Vliegticket, Surinam Airways;
- 3. 1 STK Reisdocument, schema;
- 4. 1 STK Claimtag, PY514101;
- 5. 1 STK Claimtag, PY514100;
- 6. 1 STK Instapkaart, Surinam Airways;
- 7. 1 STK Notitie en memo.
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Uitermark, voorzitter,
mr. Brouwer en mr. Eichperger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Blaas en mr. Kikkert, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 februari 2009.
Mr. Uitermark is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.