ECLI:NL:RBHAA:2009:BH9807

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
27 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/750099-08
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Beroving met nepvuurwapens in Haarlem

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 27 februari 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan de beroving van twee jongens in een park te Haarlem op 22 juli 2008. De verdachten bedreigden de slachtoffers met nepvuurwapens en dwongen hen waardevolle goederen af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten de slachtoffers onder bedreiging van geweld hebben gedwongen tot afgifte van hun bezittingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 230 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, en heeft daarnaast een maatregel opgelegd voor gedragsbeïnvloeding van de jeugdige voor de duur van 12 maanden. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige noodzakelijk is voor de verdere ontwikkeling van de verdachte, gezien zijn eerdere strafbare feiten en de noodzaak voor structuur in zijn leven.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/750099-08
Uitspraakdatum: 27 februari 2009
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek op de terechtzitting van 13 februari 2009 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in nachtdetentie in het JOC Amsterdam te Amsterdam.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd:
hij op of omstreeks 22 juli 2008 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk:
- om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot afgifte van een portemonnee (inhoudende een identiteitskaart en/of meerdere (bank)pas(sen) en/of een geld(bedrag)) en/of een horloge (merk Fossil) en/of een mobiele telefoon (merk Sony Ericsson en/of kleur zwart en/of i-meinummer [nummer]) en/of een simkaart (serienummer [nummer]) en/of en/of een mobiele telefoon (merk Samsung en/of kleur zwart en/of i-meinummer [nummer]) en/of een simkaart (serienummer [nummer]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
- van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (inhoudende een identiteitskaart en/of meerdere (bank)pas(sen) en/of een geld(bedrag)) en/of een horloge (merk Fossil) en/of een mobiele telefoon (merk Sony Ericsson en/of kleur zwart en/of i-meinummer [nummer]) en/of een simkaart en/of en/of een mobiele telefoon (merk Samsung en/of kleur zwart en/of i-meinummer [nummer]) en/of een simkaart, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of een van zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,verdachte, en/of zijn mededader(s):
- met zijn/hun (rechter)arm naar voren gestoken en/of daarin vasthebbende een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] is afgelopen en/of
- met zijn/hun (vuur)wapen(s) achter en/of gericht op het/de hoofd(en) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is/zijn gaan staan en/of
- terwijl zij/hij de/het (vuur)wapen had(den) gericht op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: "Alles inleveren. Vooral de telefoons" en/of "Geef je mobiel" en/of "Je moet ook je horloge inleveren", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Oordeel van de rechtbank
3.1. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat
hij op 22 juli 2008 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk:
- om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot afgifte van een horloge merk Fossil en een mobiele telefoon merk Samsung en kleur zwart en i-meinummer [nummer] en een simkaart serienummer [nummer], toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2],
en
- van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee inhoudende een identiteitskaart en meerdere (bank)passen en geld en een mobiele telefoon (merk Sony Ericsson kleur zwart en i-meinummer [nummer] en een simkaart toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en aan zichzelf en aan zijn mededaders het bezit van het gestolene te verzekeren
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, of zijn mededaders:
- met hun arm naar voren gestoken en daarin vasthebbende een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] is afgelopen en
- met hun vuurwapens achter en gericht op de hoofden van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn gaan staan en
- terwijl zij de vuurwapens hadden gericht op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gezegd: "Alles inleveren. Vooral de telefoons" en "Geef je mobiel" en "Je moet ook je horloge inleveren".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van aangever [slachtoffer 1] (dossierpagina 30);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van aangever [slachtoffer 2] (dossierpagina 46).
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van afpersing
en
Medeplegen van diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sancties en van overige beslissingen
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte terzake zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 230 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Jeugdreclassering. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 12 maanden op te leggen met vervangende jeugddetentie voor de duur van 6 maanden. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de officier van justitie gevorderd de vorderingen van de benadeelde partij [slachtoffer 2] geheel toe te wijzen en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe te wijzen tot een bedrag van € 1.349,95 met bepaling dat deze hoofdelijk worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals uit het onderzoek ter terechtzitting en het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 11 november 2008 is gebleken. Uit dit uittreksel blijkt dat verdachte in het verleden eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een diefstal en afpersing onder dreiging van geweld (hierna te noemen: beroving) van twee jongens in een park. Verdachte en zijn medeverdachten hebben op scooters door het park gereden op zoek naar een slachtoffer om te beroven. Nadat zij de latere slachtoffers waren gepasseerd was een kort hoofdknikje voldoende om hun plan tot uitvoering te brengen. Teneinde de slachtoffers te beroven hebben verdachte en een van zijn medeverdachten de jongens bedreigd met, naar later bleek, nepvuurwapens. De slachtoffers hebben onder dreiging van deze vuurwapens waardevolle goederen afgegeven en verdachte en zijn medeverdachte hebben goederen die voor de jongens op het bankje lagen weggenomen.
Een dergelijke strafbaar feit is zeer ernstig nu verdachte en zijn medeverdachten zich louter hebben laten leiden door hun eigen behoeften en zich geen moment hebben bekommerd om hun slachtoffers. Dat het feit niet is gepleegd met echte vuurwapens doet aan de ernst van het feit niet wezenlijk af nu slachtoffers van dergelijke feiten een echt en een nepvuurwapen doorgaans niet van elkaar kunnen onderscheiden. Naast de materiële schade die de slachtoffers hierdoor lijden vanwege de goederen die zij kwijt zijn geraakt, laten dit soort feiten vaak diepe sporen na in het emotionele welzijn van de slachtoffers zoals blijkt uit de vorderingen van de benadeelde partijen waarin zij de gevolgen van deze feiten uiteen hebben gezet. Daarnaast brengen dergelijke feiten gevoelens van onrust en onveiligheid met zich voor de samenleving in het algemeen.
De rechtbank zal een vrijheidsbenemende straf in de vorm van een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen teneinde te voorkomen dat verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaar wederom schuldig maakt aan strafbare feiten. De rechtbank zal verdachte jeugddetentie opleggen voor de duur gelijk aan de eis van de officier van justitie maar zal daaraan een korter voorwaardelijk deel koppelen. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de aard en de ernst van het strafbare feit een langer onvoorwaardelijk strafdeel, mede gelet op het feit dat verdachte reeds eerder is veroordeeld tot een aanzienlijke jeugddetentie. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de gezinsvoogd. De rechtbank zal aan de bijzondere voorwaarde tevens de maatregel Hulp en Steun aan verbinden. De rechtbank zal adviseren deze jeugddetentie ten uitvoer te leggen in de vorm van nachtdetentie in het JOC teneinde verdachte in staat te stellen onderwijs te blijven volgen op zijn school en de training bij De Waag voort te kunnen zetten.
Daarnaast heeft de rechtbank zich laten leiden door
- het Psychologisch Pro Justitia Rapport van drs. S. Moonen van 27 januari 2009;
- het Advies Gedragsbeïnvloedende Maatregel van de Raad voor de Kinderbescherming zoals ter zitting is overgelegd en dat is ondertekend door de gedragsdeskundige van de Raad, drs. R.M.C. Hoogstraten;
- het rapport van Bureau Jeugdzorg, afdeling Noord-Holland, inzake de haalbaarheid van de voorgestelde maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige.
Uit het psychologisch Pro Justitia rapport van drs. Moonen komt naar voren dat [verdachte] slecht functioneert op school en in het gezin, waarbij de inconsequente wijze van opvoeden een grote rol speelt. [verdachte] heeft daarentegen, gezien zijn cognitieve beperkingen, veel structuur en sturing van buitenaf nodig. Dit heeft er in maart 2007 toe geleid dat hij ondertoezicht is gesteld en uit huis is geplaatst gedurende een jaar. Uit het psychologisch onderzoek blijkt dat [verdachte] een hoge mate van rigiditeit, zelfgenoegzaamheid en agressie bezit. Momenteel functioneert [verdachte] goed op geleide van de structuur die de nachtdetentie hem biedt. Er is sprake van een positieve gerichtheid op de toekomst maar de vraag blijft in hoeverre hij deze gunstige ontwikkeling kan vasthouden zodra hij weer thuis zou komen. Op het gebied van de hulpverlening is er enige positieve verbintenis van [verdachte] met de behandeling bij De Waag. Echter, wegens gebrek aan inzicht in de ernst van het probleemgedrag bij zowel ouders als [verdachte] zien zij geen noodzaak tot hulpverlening en wordt dit als last en bemoeizucht ervaren.
Naast de cognitieve beperkingen is bij [verdachte] sprake van een gebrekkige gewetensontwikkeling. Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat [verdachte] licht verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict.
Uit de aanbevelingen in het psychologische rapport blijkt dat [verdachte] sinds zijn verblijf in het JOC een positieve ontwikkeling doormaakt. Hij heeft baat bij de structuur en regelmaat die hij daar vindt. Ouders worden niet in staat geacht deze structuur in de thuissituatie te bieden waardoor [verdachte] het op eigen kracht moet zien vol te houden. Om die reden is het noodzakelijk dat de nachtdetentie voortduurt en de behandeling bij De Waag zo lang mogelijk wordt gecontinueerd. Deze behandeling zou idealiter na de groepsbehandeling op individuele basis dienen te geschieden. Om dit te realiseren kan aan de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige worden gedacht.
Uit het Advies Gedragsbeïnvloedende Maatregel van de Raad voor de Kinderbescherming komt onder meer het volgende naar voren: [verdachte] is een thans zestienjarige jongen die in het verleden reeds eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Met betrekking tot de leefomstandigheden bestaan er bij de Raad voor de Kinderbescherming grote zorgen met betrekking tot het gezinssysteem. De ouders bagatelliseren de problemen en nemen [verdachte] in bescherming. Daarnaast bestaan zorgen over het niveau van functioneren van [verdachte] en is hij nauwelijks gemotiveerd voor school. Daarnaast heeft [verdachte] geen georganiseerde vrijetijdsbesteding. De Raad voor de Kinderbescherming heeft tevens zorgen met betrekking tot het gegeven dat verdachte reeds strafrechtelijk en civielrechtelijk in een gesloten setting heeft verbleven.
Door de huidige structuur zijn er positieve ontwikkelingen. [verdachte] heeft en blijft door zijn cognitieve beperkingen en rigiditeit een overzichtelijke en gestructureerde omgeving nodig houden. Een dagbesteding, een ritme en structuur met duidelijke afspraken zijn van belang en daarin functioneert hij momenteel goed en groeit in zelfstandigheid. Bij het wegvallen van deze structuur zou deze ontwikkeling verstoord kunnen worden.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert daarom een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige op te leggen voor de duur van een jaar welke dient te bestaan uit:
- het volgen van de Equiptraining bij De Waag, gevolgd door
- een psychomotorentherapie bij Amstelduin, gevolgd door
- een plaatsing in een kamertrainingscentrum.
De maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige kan worden opgelegd indien de ernst van het begane misdrijf, of de veelvuldigheid van de begane misdrijven of voorafgaande veroordelingen wegens misdrijf hiertoe aanleiding geven.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte is in het verleden eerder veroordeeld tot langdurige jeugddetentie voor vermogensdelicten. Ondanks de eerdere jeugddetentie en ondertoezichtstelling is verdachte wederom de fout ingegaan. Tijdens zijn verblijf in nachtdetentie voor het onderhavige feit is gebleken dat verdachte goed functioneert door de geboden structuur en regelmaat waarvan in voormelde rapportage melding wordt gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van twaalf maanden passend en geboden is nu de ernst van het begane misdrijf hiertoe aanleiding geeft en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Met betrekking tot de inhoud van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 4 lid 3 van het Besluit gedragsbeïnvloeding jeugdigen de gedragsinterventies dienen te zijn erkend door een door de Minister van Justitie aan te wijzen commissie van gedragswetenschappers. Hoewel de door de Raad voor de Kinderbescherming voorgestelde gedragsinterventies niet (voorlopig) zijn erkend zal de rechtbank deze wel overnemen nu voormeld artikellid nog niet in werking is getreden.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.635,68 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot na te melden bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van de schade tot een bedrag van € 1.230,18 billijk voor. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. Deze schadevergoeding bestaat uit € 330,18 materiële en € 900,- immateriële schade. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 1.230,18.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.649,95 ingediend tegen verdachte wegens schade die hij als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting komt de rechtbank vergoeding van de schade tot een bedrag van € 949,95 billijk voor. Deze schadevergoeding bestaat uit € 49,95 materiele en € 900,- immateriële schade. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte jegens de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht.
Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 949,95.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht artikel 36f, 47, 77a, 77i, 77v, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 312, 317
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een jeugddetentie voor de duur van 230 (tweehonderddertig) dagen.
Adviseert dat de jeugddetentie wordt tenuitvoergelegd in de vorm van nachtdetentie in het Jongeren Opvang Centrum te Amsterdam.
Beveelt dat een gedeelte groot 80 (tachtig) dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel dat verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, thans in de persoon van mevrouw M. Kenter.
Geeft in het kader van deze bijzondere voorwaarde tevens aan bovengenoemde instelling de opdracht tot het verlenen van hulp en steun ex artikel 77aa Wetboek van Strafrecht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde jeugddetentie.
Legt verdachte op de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Stelt als inhoud van de gedragsbeïnvloedende maatregel:
- het volgen van de Equiptraining bij De Waag, en aansluitend
- het volgen van een psychomotoren therapie bij Amstelduin, en aansluitend
- het volgen van een kamertraining.
Beveelt dat indien de verdachte niet of niet naar behoren aan de maatregel meewerkt, vervangende jeugddetentie voor de duur van zes maanden zal worden toegepast.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 1.230,18 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 2], voornoemd, rekeningnummer [nummer] (tnv [begunstigde]), tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 1.230,18, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 12 dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat, voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 949,95 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 1], voornoemd, rekeningnummer [nummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 949,95, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 9 dagen Jeugddetentie.
Bepaalt dat, voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P van der Lelie, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. A.C.M. Rutten en mr. M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P. de Klerk
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 februari 2009