2.1 In het kader van een tussentijdse controle is eiser bij brief van 8 februari 2007 opgeroepen te verschijnen bij verweerder op 15 februari 2007 om 9.30 uur. Eiser heeft niet op die brief gereageerd en is op de gestelde afspraak niet verschenen. Vervolgens is verweerder bij besluit van 15 februari 2007 overgegaan tot opschorting van het recht op uitkering met ingang van 15 februari 2007, omdat eiser geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodiging voor een gesprek op diezelfde dag. Aan eiser is een hersteltermijn geboden tot 22 februari 2007. Daarbij is eiser erop gewezen dat de uitkering met ingang van de datum van opschorting zal worden beëindigd als eiser geen gehoor geeft aan de oproep. Eiser heeft ook aan deze oproep niet voldaan. Bij besluit van 22 februari 2007 is verweerder overgegaan tot beëindiging van het recht op uitkering met ingang van de datum van opschorting, 15 februari 2007. Verweerder heeft de ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
2.2 Eiser betwist dat hem kan worden verweten dat hij niet tijdig heeft gereageerd. Volgens eiser is van verwijtbaarheid sprake als opzettelijk wordt gehandeld en hij bestrijdt dat hij opzettelijk niet op de geplande afspraken is verschenen. Eiser stelt dat hij tijdelijk niet thuis verbleef vanwege het verzorgen van zijn zieke vader en dat verweerder hiermee ook bekend was. Eiser stelt dat hij de heer [naam] hiervan op 19 januari 2007 op de hoogte heeft gesteld en hem heeft gevraagd belangrijke brieven ook per e-mail aan hem te verzenden. Eiser acht het niet correct dat verweerder hier niet naar heeft gehandeld. Daarnaast stelt eiser dat verweerder de uitkering heeft ingetrokken met geen ander doel dan hem te schaden. Eiser meent dat de heer [naam] een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven in zijn e-mail van 19 januari 2007. Volgens eiser was er geen enkele reden om te twijfelen aan de door hem verschafte informatie en kwam aan verweerder dan ook niet de bevoegdheid toe tot een tussentijdse controle. Ook acht eiser het besluit strijdig met het zorgvuldigheidsbeginsel ex artikel 3:2 en 3:4 Awb. Eiser acht de gestelde hersteltermijn van één week niet redelijk, gelet op het feit dat verweerder ermee bekend was dat hij tijdelijk niet thuis verbleef. Eiser acht een termijn in de buurt van de wettelijke gestelde termijn van acht weken redelijk en meent dat verweerder er geen belang bij had een kortere termijn te stellen. Voorts acht eiser het besluit strijdig met het vereiste van een deugdelijke motivering ex artikel 3:46 Awb. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom hij verwijtbaar heeft gehandeld en waarom de periode van één week een redelijke termijn was. Eiser biedt uitdrukkelijk aan zijn stellingen te bewijzen, in het bijzonder door middel van getuigen. Verder heeft eiser nog aangegeven dat hij vanwege zijn psychische gesteldheid in deze situatie is geraakt. Eiser heeft daartoe een verklaring van P.C.H. Prudon, GZ-psycholoog BIG en eerstelijns psycholoog NIP overgelegd.
2.3 De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
2.4 Ingevolge artikel 53a, eerste lid, WWB bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voorzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt, onverminderd artikel 28, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Op grond van het tweede lid is het college bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening van de bijstand. In artikel 54, eerste lid, onder a en b, WWB is bepaald dat indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende doet en hem uitnodigt binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. In het vierde lid van genoemd artikel is bepaald dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
2.5 De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn bevoegdheid tot het opschorten en beëindigen van de uitkering heeft ontleend aan artikel 54, eerste en vierde lid, WWB. Ter beoordeling van de rechtbank staat dan ook of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die in artikel 54 WWB aan hem gegeven bevoegdheid.
Wat betreft de opschorting:
2.6 Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volgehouden dat verweerder niet de bevoegdheid toekwam een controle uit te voeren. Zo blijkt uit de stukken dat er eerder vergeefse pogingen zijn gedaan een huisbezoek af te leggen en dat eiser eerder niet heeft gereageerd op oproepen aan zijn adres. Ook bevindt zich in het dossier een brief van het waterleidingbedrijf van 1 februari 2007 waaruit valt af te leiden dat het waterverbruik in de woning van eiser ver onder het gemiddelde gebruik ligt voor dit type woning. Nog daargelaten deze feiten, die op zich al aanleiding geven voor een gesprek, kan verweerder ook periodiek een (her)controle houden zonder dat daarvoor directe aanleiding bestaat, zo volgt uit artikel 53a WWB.
2.7 Vaststaat verder dat eiser in het geheel niet gereageerd heeft op de brief van 8 februari 2007 en niet is verschenen op 15 februari 2007. Dit valt hem naar het oordeel van de rechtbank te verwijten. De in dit verband door eiser genoemde omstandigheid dat hij ten tijde van de oproep niet thuis verbleef, maar bij zijn ouders, waardoor hij te laat kennis nam van de oproep, komt voor rekening en risico van eiser. Ook de door eiser gestelde praktische problemen rond de postbezorging dienen voor zijn rekening te worden gelaten. Dat eiser, zoals hij stelt, veel bij zijn ouders verbleef in verband met ziekte, laat onverlet dat hij had dienen te zorgen voor een adequate voorziening voor het behandelen van zijn post tijdens zijn afwezigheid. Eiser heeft ook niet, althans dat blijkt niet uit de stukken, een exacte periode aangegeven waarin hij weinig thuis was. In ieder geval heeft hij niet gemeld dat hij in de bewuste periode niet thuis verbleef en zijn post niet kon openen. Dat eiser er recht op zou hebben dat zijn post voortdurend ook per mail wordt verzonden, volgt de rechtbank niet. Bij tijdelijke en/of onverwachte gebeurtenissen kan mogelijk van verweerder worden verwacht aan een dergelijk verzoek gehoor te geven, maar uit eisers uitlating op de hoorzitting van 21 mei 2007 blijkt dat hij de afgelopen drie jaar wel vaker bij zijn ouders heeft verbleven. Eiser had onder die omstandigheden zelf zorg moeten dragen voor zijn post. Bovendien heeft verweerder via het per post versturen van een brief naar het opgegeven woonadres de mogelijkheid om een zekere controle plaats te doen vinden, welke bij voortdurende verzending per mail teniet zou worden gedaan.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid. Er is geen grond om te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting gebruik heeft kunnen maken.
Wat betreft de beëindiging
2.8 Volgens vaste rechtspraak staat in het kader van een heroverweging van een besluit op grond van artikel 54, vierde lid, WWB uitsluitend ter beoordeling of betrokkene (verwijtbaar) heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde hersteltermijn de gevraagde informatie te verstrekken. Vaststaat dat eiser niet binnen de hem gestelde termijn heeft gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank valt het eiser te verwijten dat hij het verzuim niet binnen de gegeven termijn heeft hersteld. Zoals hiervoor is overwogen komt het voor eisers risico dat hij te laat kennis heeft genomen van zijn post. De termijn van één week acht de rechtbank onder de gegeven omstandigheden ook niet onredelijk kort. Uit de overgelegde stukken kan de rechtbank niet opmaken dat eiser vanwege zijn fysieke of psychische gesteldheid niet in staat zou zijn geweest binnen de gestelde termijn te reageren. Hiermee is gegeven dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. De rechtbank ziet geen grond om te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van het recht op bijstand met ingang van 15 februari 2007 gebruik heeft kunnen maken.
2.9 Gelet hierop kan het bestreden besluit stand houden en verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.