2.1 Eiseres ontvangt sinds 18 augustus 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In aanvulling daarop ontvangt zij sinds 27 december 2004 als alleenstaande een toeslag op grond van de TW.
2.2 Naar aanleiding van een anonieme tip, dat eiseres zou samenwonen, is verweerder een onderzoek gestart. Dit heeft geleid tot het standpunt van verweerder dat eiseres sinds 1 augustus 2007 een gezamenlijke huishouding voert met [naam].
2.3 Eiseres heeft aangevoerd dat vóór 7 maart 2008 geen sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding en dat zij tijdens het huisbezoek op 4 februari 2008 onder druk een verklaring heeft getekend. Eiseres heeft daarbij gewezen op haar psychische klachten, waarvoor zij nog onder behandeling is. In bezwaar heeft zij een verklaring van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige van het RIBW van 14 april 2008 overgelegd. Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat sprake is van een onrechtmatig huisbezoek, nu de vereiste toestemming (‘informed consent’) ontbrak.
2.4 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voor het huisbezoek toestemming door eiseres is gegeven, zodat geen sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op het huisrecht. Verder heeft verweerder gesteld dat de fraude-inspecteur geen ontoelaatbare druk op eiseres heeft uitgeoefend.
2.5 De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Ingevolge artikel 1, vierde lid, TW is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
2.7 Het bestreden besluit berust in hoofdzaak op de door eiseres tijdens het huisbezoek ondertekende verklaring, waaruit verweerder heeft geconcludeerd dat eiseres sinds 1 augustus 2007 een gezamenlijke huishouding voert met [naam]. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of deze verklaring rechtmatig is verkregen.
2.8 De rechtbank stelt – in het spoor van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), uitspraak van 30 september 2008, Rechtspraak.nl, LJN: BF5166 – voorop dat uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over de op de woning betrekking hebbende persoonlijke levenssfeer (het huisrecht) valt af te leiden dat eerst van een inbreuk op het huisrecht sprake is wanneer wordt binnengetreden tegen de wil van degene die zich op dat recht beroept. Van een inbreuk op het huisrecht is derhalve geen sprake wanneer de rechthebbende toestemming voor het binnentreden heeft gegeven. De toestemming moet op basis van vrijwilligheid zijn verleend, waarbij heeft te gelden dat er sprake moet zijn van een ‘informed consent’. Dit houdt in dat de toestemming van de belanghebbende gebaseerd moet zijn op volledige en juiste informatie over reden en doel van het huisbezoek. Voor een geval waar voorafgaand aan het huisbezoek geen aanleiding bestond om redelijkerwijs te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de door betrokkene voor het vaststellen van het recht op toeslag verstrekte gegevens, moet hem duidelijk zijn gemaakt dat het niet geven van toestemming zonder (directe) consequenties zal blijven voor de verlening van de toeslag.
2.9 Naar het oordeel van de rechtbank was er in het geval van eiseres geen redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek. Van een dergelijke grond is sprake indien op basis van concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid van de door betrokkene over haar woon- en leefsituatie verstrekte inlichtingen. In zijn uitspraak van 2 oktober 2007, Rechtspraak.nl, LJN BB5534, heeft de CRvB overwogen dat een anonieme tip over de woon- en leefsituatie van een bijstandsaanvrager/-ontvanger als zodanig geen redelijke grond vormt voor het afleggen van een huisbezoek. Dit geldt evenzeer waar het gaat om de ontvanger van een toeslag in het kader van de TW. Aan de observaties die voorafgaand aan het huisbezoek zouden zijn verricht kan de rechtbank geen betekenis toekennen, nu hieromtrent geen, althans geen kenbare, verslaglegging heeft plaatsgevonden.
2.10 Door verweerder is niet aangetoond dat eiseres erop is gewezen dat het weigeren van medewerking geen directe gevolgen voor de verlening van toeslag zal hebben. Daardoor heeft verweerder niet aangetoond dat de fraude-inspecteur is binnengetreden na voorafgaand ‘informed consent’ van eiseres. De rechtbank merkt hierbij nog op dat – nog afgezien van de vraag of door een verklaring van de fraude-inspecteur achteraf alsnog kan worden voldaan aan de eis van ‘informed consent’ – uit het telefoonrapport van 12 augustus 2008, waarin informatie van de fraude-inspecteur is opgenomen, evenmin blijkt dat is voldaan aan de hiervoor omschreven eis van ‘informed consent’. Voor zover verweerder heeft bedoeld te zeggen dat met het wijzen van eiseres op ‘de financiële gevolgen’ voldaan is aan de eis van ‘informed consent’, merkt de rechtbank op dat dit eerder wijst op het tegendeel. Immers, indien zoals in dit geval geen redelijke grond bestaat voor het huisbezoek, dient de medewerker van verweerder de betrokkene vóór het huisbezoek erop te wijzen dat aan het niet verlenen van toestemming geen (directe) gevolgen voor de uitkering zijn verbonden.
2.11 Het huisbezoek is daarmee onrechtmatig. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de door eiseres ondertekende verklaring als onrechtmatig verkregen bewijs moet worden bestempeld, omdat deze verklaring voortgevloeid is uit het huisbezoek. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat onvoldoende grondslag voor het oordeel dat een causaal verband ontbreekt tussen het onrechtmatige huisbezoek en de resultaten van dat onderzoek. De rechtbank acht het onaannemelijk dat eiseres een verklaring zou hebben verstrekt en ondertekend als het onderhoud elders, bijvoorbeeld op een neutrale locatie of op een kantoor van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, zou hebben plaatsgevonden. Daaruit vloeit voort dat het bij dit bezoek aan het licht gekomen onrechtmatig bewijs buiten beschouwing moet worden gelaten. Ander bewijs op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat vanaf 1 augustus 2007 sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen eiseres en [naam] is niet voorhanden. Dit betekent dat het besluit van 9 september 2008 op een onvoldoende draagkrachtige motivering berust en reeds daarom wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zal worden vernietigd. Het beroep is gegrond.
2.12 De rechtbank ziet voorts aanleiding om, zelf in de zaak voorziend, het besluit van 3 april 2008 te herroepen, nu dit besluit berust op dezelfde ondeugdelijke gebleken grondslag en niet aannemelijk is dat dit motiveringsgebrek nog kan worden hersteld.
2.13 De rechtbank merkt hierbij nog op dat de verklaring die eiseres heeft ondertekend geen feiten of omstandigheden bevat waarop de conclusie dat sprake is van een gezamenlijke huishouding sinds 1 augustus 2007 kan worden gebaseerd. Immers de verklaring vermeldt slechts dat sprake zou zijn van ‘samenwonen’, maar wat daaronder wordt verstaan, blijkt niet uit de verklaring. Verder heeft eiseres de juistheid van de verklaring van meet af aan in de bezwaarprocedure betwist en – met een medische verklaring onderbouwd – gesteld dat zij door haar psychische gesteldheid zich onder druk gezet voelde de verklaring te tekenen. Dat de fraude-inspecteur van mening is dat hij geen druk heeft uitgeoefend, betekent niet dat eiseres, mede gezien haar gezondheidstoestand, zich niet zodanig onder druk gezet voelde dat zij een verklaring heeft getekend zonder deze te lezen en/of zonder zich de gevolgen daarvan te realiseren.
2.14 Nu het besluit van 9 september 2008 zal worden vernietigd, en het besluit van 3 april 2008 zal worden herroepen, is de grondslag voor het besluit tot terugvordering van toeslag vervallen. De rechtbank vernietigt daarom het besluit van 11 september 2008 en ziet voorts aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank herroept het besluit van 25 april 2008. Het beroep is gegrond.
2.15 Voor het besluit een boete op te leggen bestaat, gelet op het voorgaande, geen grondslag meer. De rechtbank vernietigt daarom het besluit van 10 september 2008 en herroept, zelf in de zaak voorziend, het besluit van 25 april 2008. Het beroep is gegrond.
2.16 De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in kosten van eiseres in verband met de bezwaren tegen de besluiten van 3 april 2008 en 25 april 2008 en in beroep. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op grond van het bepaalde in dit Besluit vastgesteld op € 2576,-- (3 punten voor de bezwaarschriften, 1 punt voor de hoorzitting, 3 punten voor de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Bpb geen sprake is. Van gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden ingestelde beroepen waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit is verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn, is immers geen sprake. Een besluit tot herziening van uitkering, één betreffende een terugvordering en een besluit tot oplegging van een boete zijn drie op geheel verschillend rechtsgevolg gerichte besluiten. Van nagenoeg identieke besluiten als bedoeld in het zojuist genoemde artikel 3 kan dan ook niet worden gesproken.