ECLI:NL:RBHAA:2009:BH3794

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/616, 07/617, 07/2104 en 07/2116
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen van kennisname van Belgische belastinginformatie in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 12 februari 2009 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarin eisers, X en Y, bezwaar maakten tegen de beperking van kennisname van informatie die door de Belgische overheid aan de Nederlandse belastingautoriteiten was verstrekt. De zaak betreft aanslagen Inkomstenbelasting en Premie Volksverzekeringen over de jaren 2002 en 2003, waarbij de Belastingdienst zich baseerde op gegevens afkomstig van het Belgische Ministerie van Financiën. De eisers stelden dat alle prints van microfiches, die door de Belgische overheid aan de FIOD waren verstrekt, op de zaak betrekking hebbende stukken zijn en verzochten om overlegging van deze documenten.

De rechter-commissaris heeft onderzocht welke prints relevant zijn voor de zaak en geconcludeerd dat de Belastingdienst slechts over twee specifieke prints beschikte, die als bijlagen bij het verweerschrift waren overgelegd. De eisers voerden aan dat de andere prints ook relevant waren, maar de rechter-commissaris oordeelde dat de Belastingdienst niet over deze documenten beschikte en dat de beperking van kennisname van de prints gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft bepaald dat alleen de twee prints die als bijlagen waren overgelegd, op de zaak betrekking hebbende stukken zijn.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden, zoals vastgelegd in de Wet openbaarheid van bestuur en de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een belangrijke reden was voor de geheimhouding van de overige gegevens. De eisers hadden geen voldoende gewichtige belangen die opwogen tegen de belangen van derden bij geheimhouding. De rechtbank heeft de eisers in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken te reageren op de beslissing en de zaak vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummers: AWB 07/616, AWB 07/617, AWB 07/2104 en AWB 07/2116
Beslissing op de voet van de artikelen 8:29, derde lid, en 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen met boven vermelde zaaknummers tussen
X (zaaknummers 07/616 en 07/2116)
en
Y (zaaknummers 07/617 en 07/2104),
beide wonende te Z [land], eisers, gemachtigde A,
en
de ontvanger van de Belastingdienst te P, verweerder,
1. OVERWEGINGEN
1.1. In de onderhavige procedures heeft verweerder aanslagen Inkomstenbelasting / Premie Volksverzekeringen alsmede vergrijpboeten over de jaren 2002 en 2003 opgelegd, mede gebaseerd op informatie afkomstig uit België van het Ministerie van Financiën, Centrale Administratie van de Bijzondere belastinginspectie.
1.2. Eisers hebben gesteld dat de uit België verkregen informatie op de zaak betrekking hebbende stukken zijn als bedoeld in artikel 8:42 Awb. Zij verzoeken daarom overlegging van alle microfiches zoals die door de Belgische overheid aan verweerder ter beschikking zijn gesteld of in ieder geval de uitdraaien/prints daarvan.
1.3. Ter zitting van 2 oktober 2008 is het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend en heeft de meervoudige kamer van de rechtbank, die de zaak behandelt, aan de rechter-commissaris opgedragen te beoordelen welke uit België afkomstige informatie moet worden aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken en een beslissing te nemen op het verzoek van verweerder op grond van artikel 8:29 Awb dat alleen de rechtbank van die stukken kennis mag nemen. Op 22 januari 2009 heeft de rechter-commissaris de beide verzoeken ter zitting behandeld. Eisers zijn daar verschenen bij hun gemachtigde en verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door B en C.
1.4. Ter zitting heeft verweerder aan de rechter-commissaris de originele uitdraaien/prints van de microfiches getoond, waarover de FIOD beschikt, waaronder de (complete) prints waarvan delen in kopie als bijlagen 2 en 3 bij het verweerschrift zijn overgelegd en waarop namen voorkomen, die volgens verweerder op eisers slaan. Van die twee prints heeft verweerder complete versies in afschrift aan de rechtbank overgelegd. Verweerder heeft zich ter zake van deze stukken beroepen op artikel 8:29 van de Awb en verzocht dat alleen de rechtbank van die complete versie van die stukken kennis mag nemen (geheimhouding jegens eisers).
1.5 Ter zitting hebben eisers kennis kunnen nemen van de originele afdrukken van de twee prints die verweerder stelt als bijlage 2 en 3 te hebben overgelegd, waarbij de rechtbank op dezelfde wijze als in de bijlagen 2 en 3 bij de verweerschriften andere namen dan die van eisers heeft afgedekt zodat eisers de (gestelde) vermelding van de namen van eisers op de overgelegde bladzijden in de verder zichtbare context hebben kunnen onderzoeken, zonder dat de overige op die bladzijde voorkomende informatie (namen), die ook in de bijlagen 2 en 3 onzichtbaar is, voor hen zichtbaar was. Eisers hebben hiermee geen genoegen genomen en hebben volhard in hun verzoek tot volledige kennisname. Verweerder heeft gepersisteerd bij zijn verzoek ex artikel 8:29 Awb.
1.6. Eisers hebben ter zitting voorts erkend dat verweerder uitsluitend over prints en niet over de originele microfiches – die zich nog in België bevinden – beschikt zodat die fiches niet kunnen worden overgelegd. Zij hebben verklaard dat verweerder kan volstaan met overlegging van kopieën van die uitdraaien/prints.
1.7.De rechter-commissaris heeft eerst onderzocht welke uit België afkomstige prints op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat hij van de FIOD als inlichting ten behoeve van de beoordeling van de omvang van de belastingverplichtingen van eisers uitsluitend de twee prints heeft toegestuurd gekregen die als bijlagen 2 en 3 bij het verweerschrift zijn overgelegd en die als paginanummers rechtsboven dragen [nummer] en [nummer] en dat hij, als bestuursorgaan, niet beschikt over de andere vele duizenden prints, maar dat die onder de FIOD berusten. Volgens verweerder vormen daarom alleen die twee prints op zaak betrekking hebbende stukken en niet de duizenden andere prints die onder de FIOD berusten. Eisers hebben aangevoerd dat alle duizenden prints gedingstukken in hun zaak zijn.
De rechter-commissaris ziet geen aanleiding eisers in dat standpunt te volgen. Genoegzaam is gebleken dat niet de inspecteur over de prints als complete verzameling beschikt maar een ander onderdeel van de Belastingdienst/het Ministerie van Financiën en dat die dienst, de FIOD, verweerder bij een proces-verbaal, dat is overgelegd als bijlage 1 bij het verweerschrift, heeft gerenseigneerd en daarbij uitsluitend (kopie van) de volgens die dienst op eisers betrekking hebbende twee prints heeft toegezonden. Tot de stukken van het geding behoren van de onder de FIOD berustende stapel prints daarom uitsluitend de twee prints die als bijlagen 2 en 3 zijn overgelegd.
1.8. Ten aanzien van het verzoek van verweerder tot beperkte kennisname als bedoeld in artikel 8:29 Awb, overweegt de rechter-commissaris als volgt. De beperking van kennisneming van de stukken is gerechtvaardigd. Aan dat oordeel ligt het volgende ten grondslag.
1.9. De rechter-commissaris heeft geconstateerd dat het verzoek van verweerder uitsluitend betrekking heeft op namen van derden, die op de fiches vermeld staan tussen nummers van bankrekeningen en bedragen.
1.10. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden door verweerder, zoals dat tot uitdrukking komt in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet openbaarheid van bestuur en artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vormt een reden voor geheimhouding die in de afweging op grond van artikel 29 Awb van bijzonder gewicht is. Het publiek worden van de namen, zoals die voorkomen op de prints, door het verlenen van inzage aan eisers, vormt een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van derden. Eisers hebben ter zitting gesteld dat zij een belang bij kennisname van die namen hebben om andere personen waarvan de namen op de prints voorkomen, te kunnen benaderen teneinde zelfstandig te kunnen onderzoeken of de lijst fouten bevat en van die anderen verklaringen te vragen over hun betrokkenheid bij bankrekeningen bij de Luxemburgse bank waarvan de gegevens op de prints/microfiches afkomstig zouden zijn. Daarnaast wensen zij van die andere namen kennis te nemen om te kunnen onderzoeken of daar bijvoorbeeld de naam “Dagobert Duck” of andere vermeldingen op staan, die meebrengen dat aan de betrouwbaarheid van de vermelding van hun namen op de prints moet worden getwijfeld. Deze belangen zijn van onvoldoende gewicht om op te wegen tegen het belang van anderen bij geheimhouding van de (mogelijk) op hen betrekking hebbende gegevens op de prints. Het eerste argument van eisers vormt immers juist op zichzelf een voornemen tot directe, ernstige inbreuk op de levenssfeer van derden, waarvoor een redelijke rechtvaardiging ontbreekt, zodat daaraan te minder gewicht moet worden toegekend. De tweede reden ziet er aan voorbij dat de namen die op anderen betrekking zouden hebben, geen of nauwelijks relevant licht kunnen werpen op de wel aan eisers kenbaar gemaakte vermelding die volgens verweerder op eisers betrekking heeft.
1.11. Voor zover eisers in dit verband een beroep op artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) hebben willen doen, leidt dat niet tot een ander oordeel, omdat de waarborgen van een eerlijke berechting door de regeling in artikel 8:29 Awb voldoende zijn gewaarborgd. Zo al sprake is door de beperking van de kennisneming van een inbreuk op een door eisers aan het EVRM te ontlenen recht, is die inbreuk dan ook gerechtvaardigd.
1.12. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het beroep van verweerder op artikel 8:29 Awb slaagt.
2. BESLISSING
De rechtbank:
- bepaalt dat van de door België aan de Nederlandse overheid ter beschikking gestelde prints van microfiches uitsluitend de volledige versies van de pagina’s [nummer] en [nummer] (waarvan beperkte versies als bijlagen 2 en 3 bij het verweerschrift zijn overgelegd) op de zaak betrekking hebbende stukken zijn;
- bepaalt dat de beperking van de kennisneming van de prints tot de versies zoals die als bijlagen 2 en 3 bij het verweerschrift zijn overgelegd, gerechtvaardigd is;
- stelt eisers op de voet van artikel 8:29, vijfde lid, Awb in de gelegenheid binnen twee weken na de datum van deze uitspraak de rechtbank te berichten of zij toestemming geven dat de rechtbank uitspraak doet mede op grondslag van de door verweerder overgelegde kopieën van de volledige versies van die prints;
- verwijst de zaak naar de meervoudige kamer voor de verdere behandeling van het geschil.
Deze beslissing is gegeven op 12 februari 2009 door mr. R.H.M. Bruin, rechter-commissaris, in tegenwoordigheid van de griffier, E.H. Mazel.
afschrift verzonden op: