zaaknummer: AWB 08 - 4985
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2009
[naam eiser],
verblijvend te Haarlem,
eiser.
gemachtigde: mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
Bij besluit van 8 oktober 2007 heeft verweerder besloten met ingang van 27 september 2007 eisers recht op uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (WWB) op te schorten.
Bij besluit van 7 november 2007 heeft verweerder besloten eisers recht op een uitkering krachtens de WWB in te trekken met ingang van 27 september 2007.
Tegen deze besluiten heeft eiser bij separate brieven van 9 november 2007 bezwaar gemaakt. Tevens is verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bij uitspraak van 9 januari 2008 (kenmerk AWB 07-8167, 07-8174) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 26 juni 2008 heeft verweerder het bezwaar tegen de opschorting niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen de intrekking ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 7 juli 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 18 december 2008, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Kreukniet.
2.1 Eiser heeft vanaf eind 2005 geen vaste woon- of verblijfplaats. Hij heeft als briefadres Bakenessergracht 8-10 in Haarlem. Eiser heeft vanaf 22 maart 2005 van verweerder een WWB-uitkering ontvangen naar de norm van een alleenstaande. Bij brief van
20 september 2007 heeft verweerder eiser verzocht uiterlijk op 27 september 2007 gegevens te verstrekken over zijn feitelijke verblijfplaats. Omdat eiser volgens verweerder in onvoldoende mate aan dit verzoek had voldaan, heeft hij bij besluit van 8 oktober 2007 op grond van artikel 54, eerste lid, WWB de uitkering van eiser per die datum opgeschort. Bij datzelfde besluit heeft verweerder eiser verzocht de gevraagde gegevens alsnog te verstrekken, uiterlijk op 23 oktober 2007. Hieraan heeft eiser volgens verweerder in onvoldoende mate gevolg gegeven. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 7 november 2007 verzoekers WWB-uitkering op grond van artikel 54, vierde lid, WWB per 27 september 2007 ingetrokken. Tegen beide besluiten heeft verzoeker op 9 november 2007 bezwaar gemaakt. Op 15 mei 2008 heeft er een hoorzitting voor de ambtelijke commissie plaatsgevonden en bij besluit van 26 juni 2008 heeft verweerder het bezwaar tegen de opschorting van eisers uitkering niet-ontvankelijk verklaard, wegens het ontbreken van procesbelang, nu eisers uitkering inmiddels is ingetrokken per 27 september 2007. Voorts heeft verweerder het bezwaar tegen de intrekking ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen controleerbare en/of verifieerbare verblijfsgegevens heeft verstrekt, zodat daardoor eisers recht op een bijstandsuitkering niet langer is vast te stellen.
2.2 Eiser heeft in beroep - samengevat - het volgende aangevoerd. Hij is dakloos en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Hij slaapt in bushokjes en fietsschuurtjes in Haarlem. Soms mag hij zich bij mensen thuis wassen en scheren, maar hij slaapt daar niet. Eiser bestrijdt verweerders stelling dat hij tegen de heer De Leeuw zou hebben gezegd dat hij regelmatig op twee vaste adressen zou slapen en dat hij deze adressen niet zou mogen doorgeven van de bewoners. Eiser heeft aan verweerder gevraagd hoe hij zijn slaapplekken moest opgeven. Verweerder heeft toen aangegeven dat eiser dan maar straatnamen moest opgeven. Dit heeft eiser gedaan, tevens heeft hij hierbij aangegeven waar hij gebruik heeft gemaakt van sanitaire voorzieningen. Meer informatie kan eiser niet geven en kan ook niet van hem worden verlangd. Verweerder heeft geen rekening gehouden met het feit dat eiser dakloos is en heeft daarom het besluit onzorgvuldig genomen. Het besluit van verweerder is in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het recht op een privéleven wordt in Nederland mogelijk gemaakt door het verstrekken van een uitkering. In het onderhavige geval wordt eisers recht op een privéleven ontnomen op strikt formele gronden en dit verdraagt zich niet met de rechten uit het EVRM.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de opschorting.
2.3 Verweerder heeft eisers bezwaar tegen de opschorting van zijn bijstandsuitkering niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang meer zou hebben bij zijn bezwaar tegen de opschorting, nu zijn uitkering per 27 september 2007 ook is ingetrokken. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Eiser houdt belang bij de beoordeling van de vraag of verweerder op het moment dat de uitkering werd opgeschort ook bevoegd was dit te doen. Dit ongeacht het feit dat de uitkering later ook daadwerkelijk is ingetrokken. Het bestreden besluit komt dan ook, wat betreft de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar tegen de opschorting van de bijstandsuitkering voor vernietiging in aanmerking. Het beroep zal op dit punt dan ook gegrond worden verklaard.
2.4 Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.
2.5 De rechtbank ziet vervolgens aanleiding om op grond van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank herroept het bestreden besluit voor zover het betreft de niet-ontvankelijk verklaring van eisers bezwaar tegen de opschorting.
2.6 In artikel 54, eerste lid, onder a, WWB is bepaald dat indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken, niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand kan opschorten voor de duur van ten hoogste acht weken vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft.
2.7 Gebleken is dat verweerder bij brief van 20 september 2007 bij eiser gegevens heeft opgevraagd, te weten een overzicht van eisers verblijfplaats(en) van de afgelopen drie maanden. Verweerder heeft eiser de gelegenheid geboden om deze gegevens voor 27 september 2007 te overleggen. Vast staat dat eiser voor 27 september 2007 in het geheel geen gegevens heeft overgelegd. Niet is aangetoond of gebleken dat hem dat niet te verwijten viel. Verweerder kon dan ook eisers bijstandsuitkering met ingang van 27 september 2007 opschorten. Eisers bezwaar tegen de opschorting van zijn bijstandsuitkering zal ongegrond worden verklaard.
2.8 Ten aanzien van de intrekking:
2.9 De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in zijn uitspraak van 9 januari 2008 in rechtsoverweging 2.10 e.v. als volgt overwogen:
[...]
De voorzieningenrechter wijst, ter beantwoording van deze vraag, allereerst op de uitspraak van de CRvB van 10 april 2007, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN: BA2870. In deze uitspraak heeft de CRvB onder meer overwogen, dat voor de beantwoording van de vraag of een bijstandsgerechtigde recht heeft op voortzetting van bijstand en naar welke vorm die bijstand dient te worden vastgesteld, controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats van de betrokkene van essentieel belang zijn. Dit wordt volgens de CRvB niet anders doordat de betrokkene gebruik maakt van een hem (als adresloze) ter beschikking gesteld briefadres. De betekenis daarvan is immers (slechts) dat een eventueel recht op bijstand van de betrokkene bestaat jegens het college van de gemeente waarbinnen zich dat briefadres bevindt en dat datzelfde college bevoegd is daarover te besluiten. Volgens de CRvB bieden de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 40, eerste en tweede lid, WWB geen aanknopingspunten voor de conclusie dat een adresloze als in die bepalingen bedoeld geen mededeling zou hoeven te doen van zijn feitelijke verblijfplaats of dat deze anderszins zou zijn ontheven van de in artikel 17, eerste lid, WWB neergelegde inlichtingenverplichting.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter brengt het voorgaande met zich, dat verweerder vanuit een oogpunt van een goede toepassing van de WWB in redelijkheid van verzoeker, mede gelet op diens persoon en omstandigheden, mag verlangen dat hij, omdat hij adresloos is, tenminste de adressen/ slaapplekken vermeldt waar hij doorgaans de nachten doorbrengt. Uit de in en bij de WWB gestelde regels volgt dat deze gegevens nodig zijn om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Gegevens over de feitelijke verblijfplaats zijn dan ook relevante feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 17, eerste lid, WWB.
Vaststaat dat verweerder verzoeker bij brief van 20 september 2007 heeft verzocht om uiterlijk op 27 september 2007 een opgave te verstrekken van de feitelijke verblijfplaatsen of adressen waar verzoeker gedurende de drie maanden daaraan voorafgaand had verbleven. In deze brief heeft verweerder verzoeker er ook op gewezen, dat hij op grond van artikel 17 WWB verplicht is de gevraagde gegevens te verstrekken. Tevens staat vast dat verzoeker de gevraagde gegevens op 27 september 2007 nog niet had verstrekt. Hij heeft verweerder vervolgens op 3 oktober 2007 bericht geen verblijfsgegevens te kunnen of willen verstrekken. Gelet hierop heeft verweerder op 8 oktober 2007 in redelijkheid kunnen besluiten verzoekers uitkering per 27 september 2007 op te schorten.
Bij besluit van 8 oktober 2007 heeft verweerder verzoeker in de gelegenheid gesteld alsnog de benodigde gegevens te verstrekken, uiterlijk op 23 oktober 2007. Op 10 oktober 2007 heeft verzoeker een verklaring ingediend over plekken waar hij zou hebben verbleven. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker hiermee niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan, omdat de gegevens die verzoeker heeft vermeld niet controleer- of verifieerbaar zijn, te meer daar niet duidelijk is op welke data of periode deze betrekking hebben. Voorts staat vast dat verzoeker op 23 oktober 2007 nog altijd geen controleerbare gegevens over zijn feitelijke verblijfplaatsen aan verweerder had verstrekt. Hij heeft weliswaar op 29 oktober 2007 een nadere verklaring ingevuld en ingeleverd, maar ook van deze verklaring kan niet worden gezegd dat deze voor verweerder controleer- of verifieerbare gegevens bevat, aangezien verzoeker een aantal keren bepaalde wijken in Haarlem noemt in plaats van een straatnaam. Verweerder heeft zich naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook terecht op het standpunt gesteld, dat verzoeker hiermee (eveneens) niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan. De voorzieningenrechter merkt wel op dat voor een adresloze het buitengewoon moeilijk is om met terugwerkende kracht van drie maanden een overzicht te geven van de verblijfplaatsen en in het algemeen is voor deze personen het opleggen van een zodanige verplichting met een zodanige terugwerkende kracht te vergaand. Verzoeker heeft evenwel op geen enkele wijze een concreet inzicht gegeven in zijn verblijfplaatsen. Dat verweerder een te vergaande verplichting heeft opgelegd, is daarom niet beslissend. Gelet hierop heeft verweerder, naar voorlopig oordeel, in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid de uitkering van verzoeker per 27 september 2007 in te trekken.
2.10 De rechtbank is van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor een ander oordeel dan dat van de voorzieningenrechter. Eiser heeft in bezwaar zijn verzuim niet hersteld. De informatie die eiser voor het nemen van het intrekkingsbesluit had overgelegd was zeer summier en niet controleer- of verifieerbaar. In bezwaar is eiser niet met meer informatie gekomen. Van eiser had mogen worden verwacht, ook op grond van de uitspraak van de voorzieningenrechter, dat hij pogingen had ondernomen om verweerder meer duidelijkheid te geven over zijn feitelijke verblijfplaats. Eisers enkele stelling dat hij dit niet kan, omdat hij een zwervend bestaan leidt en in bushokjes en schuurtjes overnacht, acht de rechtbank niet voldoende.
2.11 Dat de intrekking van eisers uitkering invloed heeft op de wijze waarop eiser invulling kan geven aan zijn privéleven is alleszins aannemelijk. Dat leidt echter nog niet tot de conclusie dat de intrekking strijdig is met het in artikel 8 EVRM voor ieder neergelegde recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Niet is gebleken dat het onderhavige besluit inbreuk heeft gemaakt op dit recht en nu eiser ook niet heeft geconcretiseerd op welke wijze dit recht door het bestreden besluit is geschonden, faalt deze beroepsgrond.
2.12 Het beroep is voor zover het betreft de intrekking van eisers bijstandsuitkering ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond voor zover het betreft de opschorting van eisers bijstandsuitkering;
3.2 vernietigt het besluit van 26 juni 2008 voor zover het betreft de niet-ontvankelijk verklaring van eisers bezwaar tegen de opschorting van zijn uitkering;
3.3 herroept het besluit van 26 juni 2008 voor zover het betreft de niet-ontvankelijk verklaring van eisers bezwaar tegen de opschorting van zijn uitkering;
3.4 verklaart eisers bezwaar tegen de opschorting van zijn uitkering ongegrond;
3.5 verklaart het beroep voor zover het betreft de intrekking van eisers uitkering ongegrond;
3.6 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,-, te betalen door de gemeente Haarlem aan eiser;
3.7 gelast dat de gemeente Haarlem het door eiser betaalde griffierecht van € 39,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, rechter, en op 2 februari 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Buiskool, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.