ECLI:NL:RBHAA:2009:552

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
27 maart 2009
Publicatiedatum
26 april 2013
Zaaknummer
AWB-08_6507
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
  • A.J. Roke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanevrijstelling voor verhuisgoederen en gebruiksperiode van een auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 27 maart 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende in de Verenigde Staten, en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane West. Eiser had een vrijstellingsvergunning voor verhuisgoederen aangevraagd, specifiek voor een auto die hij in de VS had aangeschaft. De aanvraag werd afgewezen door de inspecteur, omdat eiser niet kon aantonen dat hij de auto gedurende de vereiste periode van zes maanden had gebruikt in zijn normale verblijfplaats. Eiser had de auto op 22 december 2007 in bezit gekregen, maar deze was pas op 12 juni 2008 vanuit de VS naar Nederland verscheept. De rechtbank oordeelde dat de periode waarin de auto op zee was, niet meetelt voor de gebruiksperiode. Eiser stelde dat de vertraging in de levering van de auto een bijzondere omstandigheid vormde, maar de rechtbank wees dit af. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de douanevrijstelling, omdat hij de auto minder dan zes maanden had kunnen gebruiken in de VS. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter A.J. Roke, in aanwezigheid van griffier J. de Jong.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige douanekamer
Procedurenummer: AWB 08/6507
Uitspraakdatum: 27 maart 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane West, kantoor [P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 4 september 2008 op het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van verweerder op de aanvraag van eiser voor een vrijstellingsvergunning verhuisgoederen voor wat betreft een auto.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2009.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. R.F. van ’t Loo, vergezeld van A.A. Braakman.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1.1. Eiser is in de periode van[...] tot en met [...] woonachtig en werkzaam geweest in de Verenigde Staten van Amerika (V.S.). Bij een leverancier in de V.S. heeft eiser in oktober 2007 een auto van het merk [A], met chassisnummer [...] (hierna: de auto) gekocht. Vanwege het niet voorradig zijn van deze auto in de V.S., moest deze uit Zweden worden geïmporteerd. Wegens problemen met de levering van de auto is deze eerst op 22 december 2007 in het bezit gekomen van eiser, terwijl afgesproken was november/begin december 2007. De auto is op 12 juni 2008 vanuit de V.S. verscheept naar Nederland. Op 24 juni 2008 heeft eiser zijn normale verblijfplaats naar Nederland overgebracht.
1.2. Eiser heeft op 16 juni 2008 een vrijstellingsvergunning verhuisgoederen aangevraagd. De aanvraag had onder meer betrekking op de auto.
1.3. Bij beschikking van 14 juli 2008 heeft verweerder de aanvraag voor wat betreft de auto afgewezen, welke beschikking hij na daartegen gemaakt bezwaar heeft gehandhaafd.
2.1. Partijen houdt verdeeld de uitleg van artikel 3, aanhef en onder a, van de Verordening (EEG) nr. 918/83, van de Raad van 28 maart 1993, betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen. Dit artikel luidt als volgt:
"De vrijstelling is beperkt tot persoonlijke goederen die:
a) behoudens in door de omstandigheden gerechtvaardigde bijzondere gevallen, ten minste zes maanden vóór de datum waarop de belanghebbende zijn normale verblijfplaats in het derde land van herkomst heeft opgegeven, in zijn bezit zijn geweest en, wanneer het niet verbruikbare goederen betreft, door hem in zijn vroegere normale verblijfplaats zijn gebruikt;"
2.2. In voormeld artikel is bepaald dat het persoonlijke goed ten minste zes maanden vóór de datum waarop de verblijfplaats in het derde land is opgegeven in het bezit moet zijn geweest en - ingeval van niet verbruikbare goederen - door de belanghebbende in zijn vroegere verblijfplaats is gebruikt.
Niet in geschil is dat de auto zes maanden in het bezit van eiser is geweest. Verweerder stelt echter dat niet voldaan is aan de voorwaarde dat de auto door eiser ten minste zes maanden is gebruikt. Eiser meent dat tot de gebruiksperiode ook de periode van 11 dagen moet worden gerekend dat de auto op zee was in verband met het verschepen van de auto van de V.S. naar Nederland. In dat geval is wel aan het vereiste van ten minste zes maanden gebruik voldaan.
2.3. De rechtbank stelt voorop dat een douanevrijstelling een uitzondering vormt op de regel dat bij de invoer van goederen douanerechten en andere belastingen worden geheven zodat de betreffende bepalingen beperkt moeten worden uitgelegd. Enerzijds strekt de vrijstelling ertoe een verhuizing vanuit een derde land naar de Gemeenschap te vergemakkelijken, door de huisraad (waar gewoonlijk al belasting over is betaald) ter zake van de invoer niet te belasten, anderzijds bevat de vrijstelling bepalingen die het oneigenlijke gebruik of misbruik tegen gaan. Het vereiste dat, in dit geval de auto, bij eiser ten minste zes maanden in bezit en gebruik moet zijn geweest is een bepaling die oneigenlijk gebruik of misbruik moet tegen gaan. Gelet op deze strekking en de tekst van de onder 2.1. opgenomen bepaling gaat het om de vraag of de auto gedurende die periode tot de huisraad heeft behoord. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de periode van zes maanden daarom eveneens betrekking op de tijd dat de goederen zijn gebruikt. Hierbij is niet vereist dat de auto elke dag moet zijn gebruikt, maar wel dat eiser gedurende die periode ten minste in staat moet zijn geweest van de auto gebruik te maken op de wijze waarvoor deze bedoeld is.
2.4. In het onderhavige geval kan de tijd waarin de auto vanuit de V.S. weer terug naar Nederland is verscheept niet worden meegeteld bij de berekening van zes maanden. Gedurende die tijd kon eiser immers feitelijk geen gebruik maken van de auto.
2.5. Aan de hand van de feiten stelt de rechtbank vast dat eiser vanaf 22 december 2007 tot en met 12 juni 2008 van de auto gebruik heeft kunnen maken in zijn normale verblijfplaats in het land van herkomst (de V.S.). Dit betekent dat hij minder dan zes maanden gebruik heeft kunnen maken van de auto en mitsdien niet voldaan is aan de voorwaarden voor de vrijstelling.
2.6. Eiser heeft nog aangevoerd, voor het geval dat het gelijk wat betreft de uitleg van de bepaling aan de zijde van verweerder is, dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Hij wijst daarbij op het feit dat de auto door problemen bij de aflevering ruim anderhalve maand later dan verwacht aan hem is geleverd. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat de auto later is afgeleverd dan eiser verwachtte geen bijzondere omstandigheid is als bedoeld in artikel 3 van de Verordening. Voor zover eiser heeft gesteld dat hij onjuist is voorgelicht door het verhuisbedrijf KHZ kan dit niet aan verweerder worden tegengeworpen en is er geen grond voor een in rechte te beschermen vertrouwen.
2.7. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat verweerder de vergunning terecht heeft geweigerd. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
3.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 27 maart 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 -
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.