ECLI:NL:RBHAA:2008:BZ0847

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
20 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/996536-06
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaar inzake onthouding processtukken in complexe strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 20 februari 2008 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift van mr. I.N.A. Denninger, dat was gericht tegen het onthouden van processtukken in een strafzaak met parketnummer 15/996536-06. De rechtbank heeft vastgesteld dat de raadslieden van de verdachte verzochten om inzage in alle processtukken, stellende dat artikel 33 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) hen recht geeft op deze inzage na de dagvaarding voor de pro forma zitting op 31 januari 2008. De rechtbank overweegt dat artikel 33 Sv bepaalt dat kennisneming van processtukken niet aan de verdachte mag worden onthouden zodra het gerechtelijk vooronderzoek is gesloten of, indien er geen vooronderzoek heeft plaatsgevonden, zodra de dagvaarding is betekend. De rechtbank concludeert dat er onder bijzondere omstandigheden, zoals in deze complexe zaak, tijdelijk kennisneming van processtukken aan de verdediging kan worden onthouden, mits dit goed gemotiveerd is door het openbaar ministerie.

De rechtbank oordeelt dat in dit geval sprake is van een uitzonderlijke situatie, gezien de omvang en complexiteit van de zaak, die veel maatschappelijke onrust heeft veroorzaakt. Het openbaar ministerie heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het onthouden van bepaalde processtukken noodzakelijk is om de waarheidsvinding niet te belemmeren. De rechtbank verklaart het bezwaarschrift ongegrond, zowel voor de processtukken inzake de strafzaak als voor de stukken betreffende het strafrechtelijk financieel onderzoek (sfo). De rechtbank benadrukt dat het recht van de verdachte op inzage in processtukken niet absoluut is en dat in dit geval de belangen van de waarheidsvinding zwaarder wegen.

De beslissing van de rechtbank is dat het bezwaarschrift ongegrond wordt verklaard, en dit is gedaan in raadkamer door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE RAADKAMER
parketnummer: 15/996536-06
registratienummer: 08/222
BESLISSING op BEZWAARSCHRIFT
De rechtbank Haarlem, meervoudige raadkamer,
gezien het op 15 februari 2008 ter griffie van deze rechtbank ingekomen bezwaarschrift van mr. I.N.A. Denninger, gericht tegen het onthouden van processtukken in de zaak met opgemeld parketnummer, ingediend namens betrokkene:
[voornamen] [achternaam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de P.I. Noord Holland Noord, HvB Zwaag te Zwaag;
gezien de overige zich in het dossier bevindende stukken,
gelet op het te dezen gehouden onderzoek in raadkamer van 20 februari 2008, waarvan afzonderlijk proces-verbaal is opgemaakt, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd,
overweegt als volgt.
1. Stukken betreffende de strafzaak:
1.1 De raadslieden van verdachte hebben verzocht om alle processtukken te overleggen die betrekking hebben op de strafzaak tegen verdachte. Zij stellen zich op het standpunt dat artikel 33 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) inhoudt dat verdachte, nu de dagvaarding voor de pro forma zitting op 31 januari 2008 is uitgegaan, vanaf die datum een ongeclausuleerd recht heeft op inzage van alle processtukken.
1.2 De rechtbank stelt vast dat artikel 33 Sv, kort gezegd, bepaalt dat kennisneming van processtukken niet aan de verdachte mag worden onthouden zodra het gerechtelijk vooronderzoek is gesloten of, indien een gerechtelijk vooronderzoek niet heeft plaats gehad, zodra de dagvaarding in eerste aanleg aan hem is betekend. De ratio van deze bepaling is dat de verdachte zich inhoudelijk adequaat moet kunnen voorbereiden op de zitting waar het onderzoek naar de feiten zal plaatsvinden.
1.3 De tekst van artikel 33 Sv maakt geen onderscheid tussen een dagvaarding voor een inhoudelijke behandeling van de zaak en een dagvaarding voor een pro forma zitting, waarbij de behandeling van de feiten nog geen aanvang neemt omdat het voorbereidend onderzoek nog niet is afgerond. Mede in het licht van de ratio van artikel 33 Sv kan het redelijk en rechtmatig zijn dat onder bijzondere omstandigheden ook in de periode nadat is gedagvaard voor een pro forma zitting, kennisneming van processtukken aan de verdediging wordt onthouden. Als voorwaarde daarbij geldt dat het onderzoek, al of niet onder leiding van de rechter-commissaris, nog voorduurt en ernstig valt te vrezen dat de verdachte na kennisneming van de onthouden processtukken de waarheidsvinding in ernstige mate zal belemmeren. Het onthouden van processtukken dient in dit stadium te worden beperkt tot uitzonderlijke situaties.
1.4 Van een dergelijke uitzonderlijke situatie is in dit geval sprake. Het betreft een zeer omvangrijke en complexe zaak die maatschappelijk veel onrust heeft veroorzaakt. Het is in deze strafzaak, gezien de beperkte middelen die ten dienste staat aan het openbaar ministerie, eenvoudigweg niet mogelijk alle noodzakelijke onderzoekshandelingen af te ronden voordat de pro forma dagvaarding moet uitgaan. Onder die omstandigheden kan aan het belang van de waarheidsvinding in de pro forma fase tijdelijk meer gewicht worden toegekend dan aan het belang van verdachte kennis te nemen van alle processtukken. Het openbaar ministerie dient dan wel uitdrukkelijk te motiveren waarom in deze uitzonderlijke situatie ernstig te vrezen valt dat verdachte na kennisneming van de door de officier zo precies als redelijkerwijs mogelijk is aan te duiden processtukken de waarheidsvinding in ernstige mate zal belemmeren.
1.5 De officier van justitie heeft aangevoerd dat van de uitgewerkte processtukken op dit moment slechts de volgende worden onthouden in het belang van het onderzoek: (1) een proces-verbaal betreffende de geldstromen van de Bouwfondsprojecten en (2) de BOB-stukken die ten grondslag liggen aan de tapgesprekken, welke stukken namen bevatten van bij het onderzoek betrokken personen. Gezien verdachtes handelingen in het verleden, is sprake van reëel gevaar voor collusie indien deze processtukken aan verdachte zouden worden verstrekt. Dit rechtvaardigt dat deze processtukken in dit stadium van het onderzoek nog worden onthouden aan verdachte, aldus de officier van justitie.
1.6 De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie met het voorgaande voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ernstig te vrezen valt dat verdachte na kennisneming van de door de officier van justitie onthouden stukken de waarheidsvinding in ernstige mate zal belemmeren.
1.7 Voorts is niet aannemelijk geworden dat de onthouden stukken van belang zijn voor enig op de pro forma zitting te nemen beslissing, met name die betreffende de voorlopige hechtenis van verdachte.
1.8 Daarnaast levert de onthouding van de betreffende processtukken in dit stadium onder deze omstandigheden geen schending op van het in artikel 6 lid 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde recht van verdachte om te beschikken over de tijd en de faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging. Ook deze regel ziet immers in de kern genomen op de inhoudelijke behandeling.
1.9 Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het bezwaarschrift, voor zover het betrekking heeft op de processtukken inzake de strafzaak, ongegrond verklaren.
2. Stukken betreffende het strafrechtelijk financieel onderzoek:
2.1 De raadslieden van verdachte hebben daarnaast verzocht om alle stukken die betrekking hebben op de instelling van het strafrechtelijk financieel onderzoek (hierna: sfo).
2.2 Voor zover de raadslieden hebben bedoeld te betogen dat artikel 33 Sv inhoudt dat, nu een (pro forma) dagvaarding in de strafzaak is uitgebracht, de verdachte een ongeclausuleerd recht zou hebben op inzage in alle stukken met betrekking tot het sfo, overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 126f, derde lid, bepaalt dat een verdachte recht heeft op kennisneming van de stukken in het kader van het sfo, nadat de officier van justitie de beschikking tot sluiting van het sfo aan verdachte heeft betekend. Hiervan is thans nog geen sprake. Derhalve kan niet gesteld worden dat verdachte thans een ongeclausuleerd recht zou hebben op inzage in alle stukken met betrekking tot het sfo.
2.3 Bij de beoordeling of de beschikbare stukken met betrekking tot het sfo op goede gronden aan betrokkene worden onthouden, geldt in dit stadium het toetsingscriterium van artikel 30, tweede lid, Sv. Gelet op hetgeen door het openbaar ministerie in raadkamer naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie op goede gronden heeft kunnen besluiten om betrokkene de kennisneming van andere stukken dan die hij reeds heeft ontvangen, te onthouden op grond van het bepaalde in het tweede lid van artikel 30 Sv. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat sprake is van een omvangrijk, complex onderzoek en dat het openbaar ministerie gemotiveerd naar voren heeft gebracht dat sprake is van reëel collusiegevaar, waaronder is begrepen het gevaar voor het wegsluizen van gelden.
2.4 De rechtbank zal, op grond van het voorgaande, het bezwaarschrift voor zover het betrekking heeft op stukken betreffende het sfo ongegrond verklaren.
Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Aldus gedaan in raadkamer op 20 februari 2008 door:
mr. A.C. Monster, voorzitter,
mrs. M.J. Kronenberg en H.J.M. Burg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.P van Os, griffier.