ECLI:NL:RBHAA:2008:BI1004

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
353366-CV EXPL 07-6559
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor asbestblootstelling en schadevergoeding

In deze zaak vordert eiser, die lijdt aan de asbestziekte mesothelioom, schadevergoeding van zijn voormalige werkgever Corus Staal BV. Eiser stelt dat zijn blootstelling aan asbest tijdens zijn werkzaamheden bij Corus tussen 1965 en 1976 de oorzaak is van zijn ziekte. De kantonrechter oordeelt dat eiser voorshands is geslaagd in het leveren van bewijs voor zijn blootstelling aan asbest, behoudens tegenbewijs van Corus. Corus betwist de vordering en stelt dat eiser niet aan asbest is blootgesteld en dat zij niet verwijtbaar heeft gehandeld. De kantonrechter laat Corus toe tot het leveren van tegenbewijs en verwijst de zaak naar een rolzitting voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van werkgevers en de noodzaak om werknemers te beschermen tegen schadelijke stoffen zoals asbest. De zaak illustreert de complexe juridische en feitelijke kwesties rondom asbestblootstelling en de aansprakelijkheid van werkgevers.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 353366/ CV EXPL 07-6559
datum uitspraak: 19 maart 2008
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiser]
te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. R.F. Ruers
tegen
CORUS STAAL BV
te IJmuiden, gemeente Velsen
gedaagde partij
hierna te noemen Corus
gemachtigde J. West
De procedure
[eiser] heeft Corus gedagvaard op 18 juli 2007. Corus heeft schriftelijk geantwoord.
Nadat de kantonrechter had beslist dat de zaak zich niet leent voor een comparitie van partijen na antwoord, heeft [eiser] gerepliceerd, waarna Corus heeft gedupliceerd.
In het kader van een voorlopig getuigenverhoor op verzoek van [eiser] zijn vanaf 26 februari 2007 als getuigen gehoord [eiser] zelf en de heren [AAA], [BBB], [CCC] en [DDD], allen aan de zijde van [eiser]. Van deze verhoren zijn processen-verbaal opgemaakt die door partijen in deze procedure zijn overgelegd.
Waar hierna Corus wordt genoemd, wordt ook haar rechtsvoorgangster Hoogovens bedoeld.
De vordering
[eiser] vordert - samengevat - dat voor recht zal worden verklaard dat Corus jegens hem verwijtbaar tekort is geschoten en daarmee jegens hem schadeplichtig is geworden. Verder vordert [eiser] dat Corus wordt veroordeeld tot betaling van € 50.000,00 met wettelijke rente vanaf 15 november 2005, als vergoeding van de door hem geleden immateriële schade en € 7.805,94 met wettelijke rente vanaf 18 juli 2007, als vergoeding voor de gemaakte buitengerechtelijke kosten. Tot slot vordert [eiser] dat Corus aan hem de materiële schade vergoedt die door hem is geleden en die hij nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 juli 2007.
[eiser] stelt daartoe - samengevat - onder meer het volgende.
Tijdens zijn dienstverband bij Corus in de periode van 31 mei 1965 tot 1 maart 1976 heeft [eiser] in zijn functie van hardingswalser langdurig een relatief hoge blootstelling aan asbest ondergaan. Daarnaast heeft hij vier à vijf weken bij de gloeiovens van Corus gewerkt en ook gedurende deze periode is hij blootgesteld aan asbest. De blootstelling aan asbest bij voormelde werkzaamheden bij Corus heeft de bij hem geconstateerde asbestziekte mesothelioom veroorzaakt. Corus is verwijtbaar tekortgeschoten als werkgever, gelet op het bepaalde in artikel 7:658 BW. Corus is aansprakelijk jegens [eiser] en is gehouden de door hem geleden en nog te lijden schade te vergoeden.
Dat [eiser] ook bij (de inmiddels niet meer bestaande) Garage Van Eck te maken heeft gehad met enige blootstelling aan absest doet daar niet aan af. Op grond van artikel 6:99 BW staat het [eiser] vrij om hetzij garage Van Eck hetzij Corus aansprakelijk te stellen voor zijn schade, nu het vaststaat dat zijn schade door tenminste één van deze gebeurtenissen is ontstaan. Op Corus rust daarom de verplichting de gehele schade aan [eiser] te vergoeden.
Het verweer
Corus betwist de vordering. Zij voert daartoe - samengevat - onder meer het volgende aan.
Corus betwist dat [eiser] bij Corus aan asbest is blootgesteld. [eiser] heeft niet met asbest gewerkt en hij is niet dagelijks met asbest in aanraking gekomen. Corus verwijst in dat verband onder meer naar op het hierna te noemen rapport ter zake van retrospectieve beoordeling van blootstelling aan asbest van de hand van dr. J.G.M. van Rooij en drs. H. Bunnik en naar de verklaringen van haar veiligheidsfunctionaris [DDD].
[eiser] heeft volgens Corus niet bewezen dat hij enige schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden ten behoeve van (de rechtsvoorgangster(s) van) Corus heeft geleden, terwijl de bewijslast daarvan wel op [eiser] rust.
Als [eiser] er al in slaagt te bewijzen dat hij aan asbest is blootgesteld, dan is er op zijn hoogst sprake geweest van blootstelling door diffuse emissie van asbest. Gelet op de enorme afmetingen van en in de walshal in combinatie met de sterke ventilatie is niet waarschijnlijk dat de achtergrondconcentratie aan asbestvezels op de werkvloer nabij de wals substantieel anders was dan buiten de hal (lees: in het milieu). Subsidiair is Corus van mening dat zij niet in strijd met de op haar rustende zorgplicht heeft gehandeld en aldus aansprakelijk zou zijn voor de ziekte van [eiser], waarbij zij met name wijst op het gegeven dat Corus binnen haar bedrijf slechts met wit asbest heeft gewerkt en voor 1980 niet bekend was dat blootstelling daaraan schadelijk was voor de gezondheid.
Verder betwist Corus de (omvang van de) immateriële schade en een verwijzing naar een schadestaat is niet aan de orde omdat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van materiële schade; [eiser] heeft immers geen schadeposten benoemd. Het is Corus voorts niet duidelijk waarom de omvang van de materiële schade niet bepaald althans geschat zou kan worden.
De feiten
a. In de jaren 1957 tot en met 1959 heeft [eiser] gedurende 20 maanden gewerkt bij garage Van Eck te Haarlem. Hij is in die periode met regelmaat in aanraking gekomen met asbest bij de onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan diverse (onderdelen van) auto’s. Hij beschikte in die tijd niet over persoonlijke beschermingsmiddelen in het kader van blootstelling aan asbest.
b. Van 31 mei 1965 tot 1 december 1998 is [eiser] in loondienst werkzaam geweest bij Hoogovens. Van 31 mei 1965 tot 1 maart 1976 heeft [eiser], aanvankelijk als walser en later als tweede walser, gewerkt aan de hardingswalsen 48 en 42. Incidenteel is hij in die periode uitgeleend aan andere afdelingen, waaronder de gloeiovens.
c. In die periode was in de spankranen die boven de medewerkers reden bij de hardingswalsen 48 en 42 asbest aanwezig en zat er asbest in de remvoeringen van de zogenaamde kat, het hijs- en zakgedeelte van de kranen en in de remvoeringen van de kranen zelf. Ook in de vijf elektromotoren per wals die pal achter de walsen stonden waren asbestmaterialen verwerkt.
d. In november 2005 is door een longarts bij [eiser] de diagnose maligne mesothelioom, zijnde long- of buikvlieskanker, gesteld. Deze diagnose is bevestigd door het Nederlands Mesotheliomen Panel. Van deze ziekte is slechts één oorzaak bekend, namelijk de blootstelling aan asbest.
e. In een “Notitie voor de heer Visser” van Speurwerk en Ontwikkeling Arbeids- en Milieuhygiëne van 24 oktober 1972 ter zake van “Onderzoek op de aanwezigheid van asbestvezels in stof op kranen onder de remschijven” staat onder meer:
Aan het gebruik van asbest kunnen gevaren voor de gezondheid zijn verbonden. In verband daarmee is nagegaan of in het stof dat zich op kranen onder de remschijven bevindt, asbest aantoonbaar is. Asbest is een complex magnesium-ijzer silicaat, dat zich kenmerkt door zijn vezelvorm. Het stof van asbest bestaat gedeeltelijk uit zeer kleine (lengte 20 u, dikte 0,05- 3u) kristallijne naaldjes, die microscopisch moeilijk aantoonbaar zijn. In de stofmonsters, die voor het onderzoek (bij RL-LAD-STR) zijn verzameld, kon bij een vergroting van 100x vezels worden aangetoond, die grote overeenkomst vertonen met vezels van asbest (…). Om meer houvast te krijgen is het stof geanalyseerd op het gehalte aan magnesium; de resultaten hiervan duiden erop dat het stof inderdaad asbestvezels bevat.(…) Een eerste indruk is dat het stof asbestvezels bevat: de mate waarin dit stof gevaarlijk is voor de gezondheid zou moeten worden nagegaan door een betere monstername met een analyse van het stof bij IG-TNO.
f. Corus heeft een rapport d.d. 26 juni 2007 overgelegd, getiteld “Retrospectieve beoordeling van blootstelling aan asbest, oud-werknemer S. [eiser] Hoogovens te Beverwijk”, dat in opdracht van Andriessen & Geurst Expertises te Rotterdam en Instituut Asbestslachtoffers is opgesteld door dr. J.G.M. van Rooij (toxicoloog/arbeidshygiënist IndusTox Consult te Nijmegen) en drs. H. Bunnik (chemicus/bedrijfskundige Buro Arboschade te Lochem). Voor het opstellen van dat rapport is een aantal collega’s van [eiser] telefonisch ondervraagd. Van die gesprekken zijn geen verslagen overgelegd, noch zijn die collega’s onder ede als getuigen gehoord. In dat rapport staat onder meer het volgende:
4.3 Gebruik van asbest in koudwalserij
In de walserij hal waren een aantal diffuse asbestbronnen, zoals voertuigen (remvoeringen), bovenloopkranen (remmen, vonkenschotten) en walsen (remmen en koppelingen). Daarnaast was asbest onder meer aanwezig als isolatie voor stoomleidingen en ovens. In de loop van de tijd zijn de bronnen en ook het asbest zelf verwijderd, laatstelijk in 1998 bij het verwijderen van asbesthoudende vonkenschotten uit de elektrische schakelkasten. (...)
Hoogovens was na het verschijnen van het proefschrift van Stumphius in 1969 via haar eigen werkgevers contacten op de hoogte van het gevaar van asbest en mesothelioom. Binnen Hoogovens is niet lang daarna, in 1971, een asbestwerkgroep gestart. (…) In deze circulaire wordt tevens gemeld dat in 1971 interne richtlijnen zijn uitgevaardigd en dat deze richtlijnen in 1978, vooruitlopend op het Asbestbesluit, zijn aangepast. (…)
Schriftelijke beschrijving van een inventarisatie, eventueel aangevuld met metingen en plan van aanpak voor de koudwalserij is niet beschikbaar. Uit gesprekken en deels uit documenten is gebleken dat Hoogovens in de loop van de jaren een asbestsanering heeft uitgevoerd die eind jaren’80 en begin jaren ’90 tot daadwerkelijke sanering en vervanging van asbest bij de koudwalserij heeft geleid. (…)
4.4 Blootstelling door diffuse emissie van asbest
Rondom hardingswalsen: Tot begin jaren ’90 heeft er bij de hardingswalsen diffuse emissie van asbestvezels plaatsgevonden als gevolg van gebruik van asbesthoudende remmen en koppelingsplaten met asbestvoering. In de omgeving van de hardingswalsen is mogelijk asbest vrijgekomen door voertuigen met asbesthoudende remblokken en door bovenloopkranen als gevolg van asbesthoudende remmen en (tot 1976) asbesthoudende vonkenschotten bij elektrische schakelingen. (…)
6. Etiologie en epidemiologie van mesothelioom (…)
latentietijd
De latentietijd vanaf het begin van de bloostelling tot de manifestatie van het maligne mesothelioom varieert van 20 tot 50 jaar. (…)
drempelwaarde
Uit epidemiologisch onderzoek naar het verband tussen asbestblootstelling en de kans op een maligne mesothelioom is gebleken dat er voor het aannemen van een drempelniveau onvoldoende aanwijzing is (...). Dit betekent dat kortdurende blootstelling of regelmatige blootstelling aan lage concentraties asbest voldoende is om die kans te vergroten.
risicofactoren
beroep -beroepsmatige blootstelling aan asbest wordt gezien als de belangrijkste risicofactor voor het krijgen van mesothelioom. Een uitgebreide lijst van beroepen waarin asbestblootstelling kan leiden tot een verhoogd risico op mesothelioom is opgenomen in Bijlage C van ‘Protocollen asbestziekten: mesothelioom‘ (Gezondheidsraad, 1998). Het beroep van walser staat niet in deze lijst.
g. In de toelichting op die bedoelde lijst staat onder meer:
De hier volgende lijst, samengesteld op grond van gegeven en de wetenschappelijke literatuur uit Nederland en de ons omringende landen, omvat beroepen die gelden als riskant voor maligne mesothelioom. Hoewel deze lijst niet compleet kan zijn en gemotiveerd uitgebreid zal kunnen worden, adviseert de commissie haar aan te houden waar het er om gaat vast te stellen of beroepsmatige blootstelling aan asbest waarschijnlijk is als oorzaak voor een vastgestelde maligne mesothelioom.
h. In 1962 is op verzoek van de Commissie van de Europese Gemeenschap een notitie opgesteld in het kader van het vaststellen van de Europese lijst van beroepsziekten. In deze notitie wordt in het kader van “beroepsmatige aandoeningen van het ademhalingsstelsel, pneumoconiose-asbestose” onder meer het volgende opgemerkt:
De voornaamste bronnen van beroepsgevaar zijn:
(…) -het demonteren en afbreken van installaties die uit asbesthoudende materialen vervaardigd zijn;
(…) -De door asbest veroorzaakte aandoeningen kunnen arbeiders treffen die rechtstreeks deze werkzaamheden verrichten, maar ook personeel, te werkgesteld in de nabijheid van een verontreinigde atmosfeer.
i. Bij gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor heeft de getuige [AAA] onder meer verklaard:
Ik ken [eiser] als collega. We hebben samen gewerkt op de hardingswals. (…) Ik was tot ongeveer 1983 niet op de hoogte van de aanwezigheid van asbest in de hal. (…) Dat werd niet bekend gemaakt aan de productiemensen. (…) Het onderhoud aan de wals werd uitgevoerd door de technische dienst. De remvoeringen werden tijdens het onderhoud ter plekke vervangen. Direct boven de wals bevonden zich twee kranen. Daar zaten ook remmen met remvoeringen in. De kranen dienden ervoor om het materiaal dat we in de wals moesten verwerken aan- en af te voeren. De afstand tussen de kraan en de wals schat ik op 10 meter. De kranen hingen tijdens de ploegendienst regelmatig boven mijn hoofd. (…)
Volgens mij bevatten de gassloten in de gloeiovens ook asbesthoudende materiaal alsmede de thermokoppels die in de gloeiovens zaten. Als de gloeiovens werden verplaatst kwam het wel eens voor dat een gloeiend heet brok steen (bemetseling) los kwam. Tussen het steen en de stalen wand van de gloeioven zat asbest. Dat diende als isolatie. (… )In de wals bevond zich een afzuiginstallatie om het grit af te zuigen. In onze directe omgeving was verdere ventilatie afwezig. De ventilatie vond plaats via roosters in de wanden van de hal. Dit was een natuurlijke ventilatie.
j. Getuige [BBB] heeft onder meer verklaard:
Vanaf 1963 ben ik werkzaam geweest in de hal waar de hardingswals stond, de N-hal. De heer [eiser] heeft bij mij in die hal als walser gewerkt. (…) Asbest zat in de remmen van de motoren van de wals. Dat zijn de aandrijfmotoren van de wals en de motoren van de oproller en afroller. Tevens zat asbest op de schroefstelling van de walsmotoren. Tijdens het werk stonden wij vlak bij de bedieningskast van de wals. Ook op de remmen van de motoren van de kranen boven de wals zat asbest. (…) De remmen van de motoren in de N-hal werden vervangen door de technische dienst. Dat gebeurde hooguit 1 keer per jaar, denk ik. De vervanging gebeurde ter plekke. Wij als productiepersoneel maakten de walsen schoon. En gemakshalve gebeurde dat met luchtdruk, dat wil zeggen we spoten het vuil weg en dat ging alle kanten op. Daar kwam geen water aan te pas. Het weggespoten vuil werd door ons opgebezemd en in afvalvaten gedeponeerd en de algemene dienst haalde die vaten op. Er werd iedere week 1 keer op een vaste dag schoongemaakt. Wij werkten in vier ploegendiensten en vol continu.
Alleen tussen de walsen zat een matige afzuiging voor het grit. Verder in de hal was geen afzuiginstallatie aanwezig, althans niet bij mijn weten. (…) Pas nadat ik gepensioneerd was heb ik gehoord dat asbest gevaarlijk kon zijn. Daar werd tijdens mijn werkzame leven bij Corus niet over gesproken. (…) Het kwam wel eens voor dat de kranen boven de walsen tegen elkaar botsten en dan was het een grote stofwolk in de hal van de vuiligheid die op de kranen lag.
k. Getuige [CCC] heeft onder meer verklaard:
Ik heb vanaf 1968 tot 1 februari 2007 bij Corus gewerkt. (…) Ik ken de heer [eiser] oppervlakkig. Ik weet dat hij bij de hardingswalsen 42 en 48 heeft gewerkt. Ik heb in de N-hal Oost en West als opzichter gelopen en ook bij de hardingswalsen. In de N-hal Oost had je de openrol gloeierij en de BA gloeierij. In die gloeierij zaten ovens en tussen de stenen en de wanden van de ovens zat asbest. Als er stenen losraakten dan kwam er asbest vrij. Als wij het vermoeden hadden dat er op die manier asbest was vrijgekomen, belden wij de veiligheidsdienst die dat liet onderzoeken en als er inderdaad asbest was vrijgekomen dan werd het onder het asbestregiem gerepareerd. Ik praat nu over de periode vanaf 1986, want toen liep ik er als opzichter rond. (…)Overal waar bewegende delen met remvoeringen zaten, was ook asbest. Verder noem ik pakkingen, de ommanteling van stoomleidingen en allerlei beplatingen. De remvoeringen zaten niet alleen bij de kranen maar ook op en achter de walsen. Wij wisten vanaf 1968 tot rond de jaren 90 niet dat in de remvoeringen asbest zat. (…) Pas later werd mij bekend dat asbest gevaarlijk is. (…)
In de jaren 1992/1993 kwam er een grote omslag bij CPP, dat is de fabriek waarin wij, en daarmee bedoel ik ook [eiser], werkten, voor wat betreft het omgaan met asbest. De aanleiding was een incident in de J-hal aan de installatie CA-11. Daar was een wand in de oven losgekomen. Na een meting werd asbest geconstateerd. (…)
l. [eiser] heeft zelf als getuige onder meer verklaard:
Ik stond aan de inzet van de hardingswalsen en bediende daar een paneel om het rol blik zo snel mogelijk door de wals heen te laten draaien. (…) Later nadat ik promotie had gemaakt en tweede walser was geworden, bediende ik het paneel nog maar sporadisch, maar ik liep wel steeds om de wals heen en was daar dus bij aanwezig. (…) Bij de hardingswalsen was asbest aanwezig in de spantkranen die boven ons reden. Het asbest zat in de remvoeringen van de kat (dat is het hijs- en zakgedeelte van de kranen). Via de kat werden de rollen blik aangevoerd en op de kiepstoel gelegd. (…) Het asbest zat ook in de remvoeringen van de kraan zelf. Er zat ook asbest in de elektromotoren van de wals. Die motoren stonden achter de wals. Er waren een stuk of vijf motoren per wals. (…)De kranen hingen continue boven ons hoofd. Ik werkte acht uur per dag in een wacht. Per wacht werden 25 tot 30 rollen blik aangevoerd. Het kwam ook wel voor dat ik vier keer per wacht moest ombouwen. Ombouwen betekent dat we de werkwals moesten verwisselen. Dan hing de kraan echt terecht boven je hoofd, dat ging wel met schokken gepaard als het misging. (…) Als de motoren voor onderhoud stilstonden en wij daar in de buurt aan het schoonmaken waren, dan spoten we met lucht het stof van de motoren af. Dat stof dwarrelde dan alle kanten op. Ik droeg tijdens mijn werkzaamheden nooit beschermende kleding en een masker. Dat deed niemand. Het werd ook niet aangegeven door Hoogovens dat dat wel moest. (…) De ruimte waarin ik werkte was droog. Er was naar mijn weten geen afzuiging in de hal. Er was een heel beperkte afzuiging tussen de walsen. Dat was alleen om het stof dat daar in de lucht hing niet op de walsen terecht laten komen. (…) Het is mij bekend dat Hoogovens ooit een onderzoek door TNO heeft laten uitvoeren naar de concentratie van asbestvezels in stofmonsters. Die monsters waren afkomstig van de kranen bij de hardingswalsen waar ik bij werkte. Ik ben dat te weten gekomen omdat dat staat in de notulen van 1972. Waarschijnlijk waren dat notulen van de een of andere veiligheidscommissie van Hoogovens. Ik ben vorig jaar achter dat onderzoek aangegaan, maar TNO kon geen gegevens aan mij als privé-persoon verstrekken. Ik weet dat Hoogovens in de jaren ‘80 pas is overgegaan van asbesthoudende remschoenen naar asbestvrije remschoenen.
m. Getuige [DDD] heeft onder meer verklaard:
Sinds 1 oktober 1983 vervul ik de functie van manager externe veiligheid. Ik ben vanaf september 1985 bij - toen nog - Hoogovens in dienst. (…) In 1971 is bij Hoogovens een asbest werkgroep opgericht. (…) Mr. Ruers toont mij een notitie voor de heer Visser van 24 oktober 1972 en vraagt mij of de inhoud daarvan destijds aan het personeel is bekend gemaakt. Ik moet het antwoord hierop schuldig blijven, omdat ik pas in 1985 in dienst ben getreden en ik hierover niets uit eigen wetenschap kan verklaren.
De beoordeling van het geschil
1. Het verweer van Corus dat een verwijzing naar een schadestaat niet aan de orde is omdat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van te vorderen materiële schadevergoeding wordt verworpen. Indien de grondslag voor de aansprakelijkheid van Corus vast komt te staan, dan is voor verwijzing naar een schadestaatprocedure voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is gemaakt en dat het de kantonrechter niet mogelijk is het beloop van de schade te bepalen. Ter zake van de inmiddels gemaakte reiskosten en kosten van ziekenhuisopnamen zou die schadebepaling in dit stadium wel mogelijk kunnen zijn, maar dat geldt niet voor bijvoorbeeld de schade die [eiser] stelt geleden te hebben door de gedwongen opname van zijn echtgenote in een instelling die het gevolg was van de ziekte van [eiser].
2. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is het aan [eiser] te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Als [eiser] in deze bewijslevering is geslaagd, is Corus voor die schade aansprakelijk, tenzij zij zich ingevolge dezelfde bepaling van aansprakelijkheid kan bevrijden door het daarin bedoelde bewijs te leveren.
Het door [eiser] te bewijzen oorzakelijk verband tussen de blootstelling aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen en zijn gezondheidsklachten moet worden aangenomen indien Corus heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat [eiser] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
3. Vast staat dat bij [eiser] de diagnose maligne mesothelioom is gesteld en dat van deze ziekte slechts één oorzaak bekend is, namelijk de blootstelling aan asbest.
4. [eiser] heeft gesteld en met stukken onderbouwd dat al in de jaren ’60 en ’70 in kringen van de wetenschap vast stond dat er bij het kankerrisico verbonden aan de blootstelling aan asbest, geen enkele drempelwaarde was aan te wijzen behalve nul. Aldus staat volgens [eiser] vast dat iedere blootstelling aan asbest, hoe kort of beperkt ook, op zich een kankerrisico in zich droeg. Dat betekent volgens [eiser] dat ook een korte en beperkte blootstelling aan asbest bij [eiser] zijn ziekte veroorzaakt kan hebben.
Corus heeft niet alleen deze stellingname onvoldoende gemotiveerd betwist, maar de stelling wordt ten aanzien van de drempelwaarde zelfs ondersteund door het door Corus in het geding gebrachte retrospectieve rapport dat hierboven is aangehaald.
5. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij het benodigde bewijs heeft geleverd dat hij tijdens het werk bij Corus is blootgesteld aan asbest.
6. Corus heeft aangevoerd dat concreet en overtuigend bewijs voor fatale blootstelling van [eiser] aan asbest tijdens zijn werkzaamheden ontbreekt en zij stelt dat ze de op haar rustende zorgplicht niet heeft geschonden.
7. In verband met dat laatste stelt Corus onder meer dat zij toentertijd niet op de hoogte was of had moeten zijn van de risico’s verbonden aan wit asbest, de enige soort asbest die zich in haar onderneming bevond gedurende de periode waar het hier om gaat. Tot 1980 was het gevaar voor wit asbest niet bekend, aldus Corus. Zij heeft onder meer betoogd dat tot dan in de wetenschap ervan uit werd gegaan dat wit asbest anders dan blauwe en bruine asbest geen risico van mesothelioom. Corus heeft in dat verband enige publicaties van enkele wetenschappers overgelegd.
8. [eiser] heeft daartegenover artikelen en rapporten overgelegd die stammen uit de tijd vóór, tijdens en na de betreffende periode, waaronder de publicatie van dr. J. Stumphius van 3 april 1970 over de medische consequenties van het contact met asbest en het publicatieblad P no. 116 van de Arbeidsinspectie uit 1971. Uit die stukken blijkt dat de mening van de door Corus aangehaalde wetenschappers - die geen kankerverwekkende eigenschappen toekenden aan wit asbest - in de periode tot 1976 niet wijdverbreid was. Maar belangrijker nog is dat Corus zelf geen onderscheid heeft gemaakt tussen de diverse soorten asbest. In de diverse circulaires, onder meer die van 2 december 1971, worden richtlijnen gegeven voor het gebruik van asbest, want, aldus de genoemde circulaire, “Aan het gebruik van asbest kunnen bij onvoldoende zorgzaamheid gevaren voor de gezondheid zijn verbonden.”
9. Ook uit de hiervoor geciteerde “Notitie voor de heer Visser” van Speurwerk en Ontwikkeling Arbeids- en Milieuhygiëne van 24 oktober 1972, waarvan Corus niet heeft betwist dat die van haar afkomstig was, blijkt dat bij Corus zorg bestond over blootstelling aan asbest. Omdat Corus zelf heeft gesteld dat enkel wit asbest aanwezig was in haar onderneming, richtte zich die zorg dus wel degelijk op de gezondheidsrisico’s van wit asbest. Dat toen niet bekend was dat aan asbest het risico van de kankervorm mesothelioom verbonden was, komt geen zelfstandige betekenis toe. Dat op een later tijdstip een aantal wetenschappers in de mening kwam te verkeren dat dat risico er niet was, veranderde daar in ieder geval voor de periode dat [eiser] bij de hardingswalsen werkte niets aan.
10. Over het feit dat alle drie de soorten asbest in potentie kankerverwekkend zijn bestaat in de internationale medische wetenschap consensus, op enkele afwijkende meningen na.
11. De kantonrechter is van oordeel dat voorshands, behoudens tegenbewijs, [eiser] is geslaagd in het leveren van het op hem rustende bewijs dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij Corus is blootgesteld aan asbest. De kantonrechter hecht in het bijzonder waarde aan de gedetailleerde en specifieke getuigenverklaringen die tijdens het voorlopig getuigenverhoor door de collega’s van [eiser] zijn afgelegd, waarvan de belangrijkste delen hiervoor onder de feiten zijn geciteerd.
12. Deze verklaringen zijn naar het oordeel van de kantonrechter niet ontzenuwd door de hiervoor eveneens aangehaalde retrospectieve rapportage. Daarbij speelt een rol dat in die rapportage volgens de opstellers daarvan wel gebruik is gemaakt van verklaringen van collega’s van [eiser], maar niet alleen ontbreken die verklaringen zelf, maar die collega’s zijn ook (nog) niet onder ede gehoord. Ook de verklaring van de veiligheidsfunctionaris [DDD] heeft de verklaringen van de andere getuigen niet ontzenuwd. Hij is pas in dienst gekomen bij Corus ruim na de periode gedurende welke [eiser] bij de hardingswalsen heeft gewerkt en uit eigen wetenschap heeft deze getuige over de onderhavige periode dan ook weinig kunnen verklaren.
13. Corus heeft wel betoogd dat [eiser] niet zelf met asbest werkte en niet dagelijks met asbest in aanraking kwam, maar de machines en installaties waarbij [eiser] werkte, bevatten wel asbest en de betreffende asbestbevattende onderdelen moesten op gezette tijden vervangen worden. Corus heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat die onderdelen aan slijtage en wat de remmen van het hijswerk betreft zelfs aan zware slijtage onderhevig waren.
14. Vast staat dat de daardoor noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden niet door de productiemedewerkers zoals [eiser] werden gedaan maar door medewerkers van de technische dienst. De getuigen hebben evenwel verklaard dat de productiemedewerkers wel de machines schoonmaakten door ze met lucht schoon te blazen, en niet alleen ten behoeve van die onderhouds¬werkzaamheden. Het stof werd vervolgens door hen verzameld en afgevoerd. Corus heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat het rond de motoren en remschijven aanwezige stof door [eiser] en zijn collega’s met lucht werd weggespoten, dat dit stof alle kanten opdwarrelde en vervolgens door hen werd opgeveegd, terwijl de meergenoemde notitie uit 1972 aangeeft dat destijds de indruk bestond dat het stof bij de kranen asbestdeeltjes bevatte. Corus heeft verder gesteld dat ook bij het vrijkomen van asbestdeeltjes [eiser] daarbij niet in fatale aanraking is gekomen omdat er voldoende afzuiging aanwezig was alsook natuurlijke ventilatie, veroorzaakt door onder meer de grote temperatuurverschillen in de hal, waar ook de gloeiovens in bedrijf waren. [eiser] heeft die stelling van Corus echter gemotiveerd betwist en wordt daarin ondersteund door de getuigenverklaringen van zijn collega’s. Volgens [eiser] bevonden zich slechts afzuiginstallaties tussen de walsen, die ervoor dienden te voorkomen dat er grit op het te walsen materiaal terecht kwam.
15. Corus zal overeenkomstig haar aanbod tot het tegenbewijs worden toegelaten tegen de voorshands bewezen stelling van [eiser] dat hij tijdens zijn dienstverband bij Corus in de periode van 31 mei 1965 tot 1 maart 1976 is blootgesteld aan asbest.
16. De kantonrechter zal de zaak naar de hierna te melden rolzitting verwijzen voor akte uitlating omtrent het tegenbewijs van de zijde van Corus. Daarbij dient Corus ook de naam of namen van de getuige(n) en de verhinderdata van haarzelf en de getuige(n) op te geven in de maanden april tot en met juni 2008, indien Corus getuigen wenst voor te brengen. Voorts dient de wederpartij op diezelfde rolzitting de verhinderdata van hem en zijn gemachtigde voor dezelfde maanden op te geven.
17. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Beslissing
De kantonrechter:
- laat Corus toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen stelling van [eiser] dat hij tijdens zijn dienstverband bij Corus in de periode van 31 mei 1965 tot 1 maart 1976 is blootgesteld aan asbest;
- verwijst de zaak naar de rolzitting van 16 april 2008 te 11.30 uur voor akte uitlating partijen als hiervoor bedoeld;
- bepaalt dat, indien Corus aangeeft getuigen voor te willen brengen, op diezelfde rolzitting een datum voor een buitengewone zitting voor de bewijslevering zal worden vastgesteld;
- bepaalt dat ter rolle geen uitstel zal worden verleend;
- bepaalt dat, nadat de dag en tijdstip van de zitting voor de bewijslevering is vastgesteld, een verzoek om uitstel van de terechtzitting alleen in behandeling wordt genomen, als verzoeker het standpunt van de tegenpartij bekend maakt en de verhinderdata van beide partijen, hun eventuele gemachtigden en de getuigen opgeeft. Dit verzoek dient uiterlijk een week voor de vastgestelde zittingsdatum op de griffie te zijn ingediend;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Vogel en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.