ECLI:NL:RBHAA:2008:BG9066

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
31 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/7113
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting horecagelegenheid wegens overtreding Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 31 december 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, de exploitant van café 'Zafer' te Haarlem, had bezwaar gemaakt tegen de onmiddellijke sluiting van zijn horecagelegenheid door de burgemeester van Haarlem, die was gebaseerd op overtredingen van de Opiumwet. De sluiting was opgelegd na diverse observaties en een inval op 2 oktober 2008, waarbij harddrugs in het café werden aangetroffen. De burgemeester stelde dat verzoeker op de hoogte was van het drugsgebruik en de handel in zijn zaak, wat hem verantwoordelijk maakte voor de situatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester terecht handhavend had opgetreden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de belangen van de openbare orde zwaarder wogen dan die van verzoeker. De rechter concludeerde dat de sluiting van het café noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen en dat er geen spoedeisend belang was voor verzoeker om de sluiting te voorkomen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van exploitanten voor de activiteiten in hun horecagelegenheid en de noodzaak van handhaving bij overtredingen van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 7113
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 december 2008
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. ir. R.J. van Meerten, advocaat te Haarlem,
tegen:
de burgemeester van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2008 heeft verweerder gelet op artikel 13b Opiumwet het door verzoeker geëxploiteerde horecabedrijf “[Zafer]” aan de [Antoniestraat 65 zwart te Haarlem] met onmiddellijke ingang gesloten.
Bij brief van 21 oktober 2008 heeft verweerder, na ontvangst van het politierapport van 17 oktober 2008, verzoeker de motivering van het besluit toegezonden. Daarin is tevens besloten dat de sluiting geldt voor de duur van 12 maanden, gerekend vanaf 3 oktober 2008.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 14 november 2008 bezwaar gemaakt. Bij andere brief van 14 november 2008 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 18 december 2008, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, vergezeld van een tolk en bijgestaan door zijn voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R. Braeken en C.M.M. Hageman, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Ingevolge artikel 2 van de Opiumwet is het verboden een middel genoemd op lijst I (harddrugs) - onder meer - te verkopen, af te leveren, te verstrekken, te vervoeren of aanwezig te hebben.
2.3 Ingevolge artikel 13b, eerste lid, Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
2.4 De onderhavige horecagelegenheid “[Zafer]” heeft uitsluitend vergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet en behoort niet tot de in de nota “Beleid Coffeeshops” genoemde inrichtingen waar een coffeeshop mag worden gevestigd
De hoeveelheid voor eigen gebruik van harddrugs is bepaald op 0.5 gram, waarboven het Openbaar Ministerie in het algemeen tot vervolging zal overgaan.
2.5 Aan het bestreden besluit tot onmiddellijke sluiting voor de duur van 12 maanden ligt ten grondslag het standpunt van verweerder dat uit de verklaringen van diverse bezoekers van café “[Zafer]”, uit observaties - in de periode van 16 januari tot en met 20 januari 2008, van 7 februari tot en met 10 februari 2008, van 2 april tot en met 8 april en van 18 september 2008 tot en met 20 september 2008 - , uit de inval in het café op 2 oktober 2008 en uit het verhoor van verzoeker op het politiebureau in de ochtend van 3 oktober 2008 is gebleken dat in en vanuit de horecagelegenheid (hard)drugs, voorkomend op lijst I, worden gebruikt, verstrekt, verkocht en daartoe aanwezig waren en dat verzoeker als exploitant daarvan op de hoogte was dan wel had moeten zijn.
2.6 Daarbij heeft verweerder onder meer gelet op het feit dat zoals uit de observaties is gebleken een bij de politie bekende dealer het café in- en uitliep, dat tijdens de huiszoeking zowel bij bezoekers en de medewerkster als bij verzoeker zelf wikkels werden gevonden, gevuld met wat bij nader onderzoek harddrugs, als bedoeld in lijst I, bleken te zijn, of wel dezelfde wikkels, maar dan leeg. Eén van de bezoekers had 2.85 gram in zo’n wikkel bij zich, een andere 4.36 gram. Verzoeker had 4.51 gram bij zich. Achter een kansspeelautomaat werden nog wikkels gevonden met totaal 3.70 gram inhoud. Voorts is tegenover de politie door verschillende bezoekers en de medewerkster verklaard dat zij cocaïne gebruiken en dit doen op het toilet van het café, omdat verzoeker niet wil dat in de zaak wordt gebruikt. Zij verklaarden dat verzoeker van het gebruik op de hoogte was. Voorts heeft een bezoeker verklaard dat er dealers in de zaak komen en in- en uitlopen. Verzoeker heeft - onder meer - verklaard dat hij zelf geen drugs gebruikt, dat hij op de hoogte is van het drugsgebruik op het toilet en dat er in de zaak werd gedeald, en dat hij daartegen niets heeft kunnen of durven ondernemen.
2.7 Verweerder staat in het belang van de openbare orde en het algemeen maatschappelijk belang een strikt beleid voor ten aanzien van het beteugelen van het gebruik en de handel in drugs.
De handel in drugs in en vanuit een horecabedrijf wordt aangemerkt als een verstoring van de openbare orde en de exploitant is verantwoordelijk voor hetgeen er in en om zijn zaak gebeurt.
2.8 Voor de voorzieningenrechter staat, gelet op de politierapportages en de daarin vermelde gegevens omtrent de aangetroffen hoeveelheden drugs, vast dat sprake is van overtreding van de Opiumwet. Daartoe is het enkele gegeven van de aanwezigheid van de (hard)drugs reeds voldoende. Verweerder is, nu uit de verklaringen is gebleken dat (hard)drugs aanwezig waren en tevens, al dan niet in koop/verkoop, werden verstrekt, ingevolge artikel 13b van de Opiumwet bevoegd handhavend op te treden en daartoe tot sluiting van de horeca-inrichting over te gaan.
2.9 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder terecht geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht om van handhaven af te zien en kan voorts niet worden gezegd dat verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen.
2.10 Verzoekers stelling dat verweerder eerst een voornemen tot het besluit had moeten doen uitgaan alvorens het besluit werd genomen vindt geen steun in de wet of anderszins. Op 3 oktober 2008 had verweerder voldoende informatie en gegevens om tot een onmiddellijke sluiting over te gaan.
Het betoog dat er geen noodzaak bestond voor een directe sluiting, omdat uit de observaties blijkt dat in januari 2008 reeds aanleiding was voor optreden en dat daartoe pas negen maanden later is overgegaan, treft geen doel. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat van en over de eerdere observaties geen bericht aan verweerder is gegeven, maar eerst van de inval in de horeca-instelling en van hetgeen daar is aangetroffen. Anders dan verzoeker naar voren heeft gebracht kan van verweerder niet worden gevergd of verwacht dat hij zich van alle observaties op de hoogte stelt of laat stellen.
2.11 Verzoekers grief dat hem niet duidelijk is geweest dat in het gesprek van 14 oktober 2008 sprake was van zienswijzen, dat het hele begrip hem (en zijn daarbij aanwezige medewerkster) onbekend is en dat zijn gemachtigde ten onrechte daarbij niet aanwezig was, treft evenmin doel. Uit het gespreksverslag blijkt dat aan verzoeker de bedoeling van het gesprek en de betekenis ervan in het kader van de Awb is uitgelegd en dat verzoeker desgevraagd heeft afgezien van de mogelijkheid zich door een gemachtigde te laten bijstaan. Ter zitting is een en ander door verweerder toegelicht, waarbij er - nogmaals - op gewezen is dat verzoeker herhaalde malen is gevraagd of hij zich door zijn gemachtigde wilde laten bijstaan en ook dat verzoekers medewerkster hem dat heeft geadviseerd maar dat verzoeker daarop niet is ingegaan. Naar aanleiding van hetgeen de gemachtigde ter zitting heeft aangevoerd heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht opgemerkt dat het onder die omstandigheden te ver gaat van verweerder te vergen of te verwachten dat hij zelf de gemachtigde van verzoeker bericht geeft van het zienswijzengesprek. Overigens heeft verzoeker ook ter zitting geen aannemelijke verklaring gegeven voor het afwijzen van de hem geboden mogelijkheid zich door zijn gemachtigde te laten bijstaan.
2.12 De stelling dat uit de observatieverslagen niet bewezen kan worden dat verzoeker wist of kon vermoeden dat er drugs gebruikt en verhandeld werden, miskent de gebleken feiten en omstandigheden. Uit de verklaringen van bezoekers, de medewerkster en verzoeker zelf blijkt immers dat hij op de hoogte was van het gebruik en dus van de aanwezigheid van harddrugs in zijn horeca-inrichting. Ook heeft hij verklaard dat in de horeca-inrichting al drugs werden gebruikt vóórdat hij de exploitatie ter hand nam. Bovendien is de exploitant te allen tijde verantwoordelijk voor hetgeen er in en om zijn zaak gebeurt.
2.13 Anders dan verzoeker meent is, gelet op de tekst van artikel 2 juncto 13b Opiumwet, niet van betekenis of er werd verkocht (gedeald), aangezien reeds de aanwezigheid en de feitelijke levering van de harddrugs is verboden.
Ook ten aanzien van verzoekers verklaring dat de wikkels die bij hem zijn aangetroffen hem in bewaring waren gegeven door zijn medewerkster, met het doel haar cocaïnegebruik controleerbaar te houden, geldt dat verzoeker daarmee feitelijk - in strijd met het verbod - de drugs verstrekte. Daaraan doet niet af dat de verstrekking niet aan een bezoeker maar aan de medewerkster van het café geschiedde.
2.14 Blijkens de op 21 oktober 2008 gegeven motivering van het besluit tot onmiddellijke sluiting heeft verweerder rekening gehouden met de belangen van verzoeker (en zijn medewerkster) bij de voortzetting van de exploitatie van het café als hun bron van inkomsten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid deze belangen van minder gewicht mogen en kunnen achten dan het belang van het herstel van de openbare orde en het voorkomen van aantasting van het woon- en leefklimaat in de nabije omgeving van de horeca-inrichting. Daaraan doet niet af dat verzoeker enkele verklaringen van omwonenden naar voren heeft gebracht, waarin deze zeggen geen overlast van het café te hebben. Overigens heeft verweerder ter zitting een lijst overgelegd met verklaringen van (andere) omwonenden, dat zij overlast - van diverse aard - van het café ondervinden.
2.15 Dat verzoeker niet eerder betrokken is geweest bij een sluiting of een waarschuwing kan niet als een bijzondere omstandigheid gelden op grond waarvan verweerder gehouden zou zijn af te zien van het toepassen van bestuursdwang.
De sluiting beoogt ook niet de exploitant te straffen, maar om de openbare orde te herstellen en de naamsbekendheid van een horeca-inrichting waar drugs aanwezig zijn, worden gebruikt, verhandeld of verstrekt teniet te doen, zodat de “loop naar die inrichting eruit wordt gehaald”. Dat daarvoor doorgaans een termijn van een jaar wordt gehanteerd is niet onredelijk.
2.16 Op grond van het vorenstaande is niet te verwachten dat de beslissing in bezwaar geen stand zal kunnen houden. Nu er ook overigens geen redenen van spoedeisend belang zijn om een voorlopige voorziening te treffen, wordt het verzoek daartoe afgewezen.
2.17 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, voorzieningenrechter, en op 31 december 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.