De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Op grond van artikel 54, derde lid, sub a WWB kan verweerder een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17 WWB (waaronder uit een oogpunt van redelijke wetsuitleg tevens dient te worden verstaan artikel 65, eerste lid, Abw) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Verweerder is op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, WWB bevoegd tot terugvordering over te gaan voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
2.5 In het eerste lid van artikel 17 WWB is bepaald dat de belanghebbende het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Het eerste lid van artikel 65 Abw bevatte een vrijwel identieke bepaling.
2.6 Ter beoordeling staat in beroep de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking en terugvordering van de aan eiser verstrekte uitkering.
2.7 Ten aanzien van de stelling dat het onderzoek van verweerder onrechtmatig is geweest overweegt de rechtbank als volgt. Voor zover hij in bezwaar heeft gesteld dat verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van onrechtmatig verkregen bewijs, te weten informatie uit het strafrechtelijk onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van Belgische processen-verbaal, is – nog daargelaten de vraag of in dit geval sprake is van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs – het gebruik van bewijsmiddelen volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) slechts dan niet toegestaan, indien deze zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Hiervan is geen sprake.
2.8 De rechtbank is voorts van oordeel dat sprake is van voldoende objectieve feiten en omstandigheden ter onderbouwing van het oordeel dat eiser vanaf 15 december 1999 niet meer feitelijk zijn hoofdverblijf had in Haarlem, maar in België. Hierbij heeft de rechtbank het volgende van doorslaggevende betekenis geacht. Allereerst is van belang dat eiser sinds 15 december 1999 staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van België, woonachtig in België, op hetzelfde adres als zijn echtgenote. Voorts heeft eiseres in haar verhoor op 6 april 2006 verklaard dat zij en eiser vanaf 15 december 1999 samen in België stonden ingeschreven en dat eiser nooit zonder haar in Haarlem heeft verbleven. Eiser ging alleen twee dagen per maand naar Haarlem om vrienden te bezoeken en het geld van de sociale dienst op te halen. Deze verklaring is aan eiseres voorgehouden en door haar ondertekend. Ook eiser heeft verklaard in zijn verhoor op 6 april 2006 dat hij vanaf 15 december 1999 stond ingeschreven in België en dat hij zich in Nederland niet heeft uitgeschreven vanwege het geld van de sociale dienst en omdat hij de Nederlandse nationaliteit wilde verkrijgen. Voorts heeft hij verklaard dat hij vanaf 2004 in ieder geval de meeste tijd in België verbleef en dat hij na zijn huwelijk in 2000 drie tot vier dagen per week in België verbleef. Deze verklaringen zijn aan hem voorgehouden en door hem ondertekend. Daarbij komt nog dat de sociale recherche meerdere getuigen in Nederland heeft gehoord die eiser allemaal persoonlijk kennen, welke getuigen los van elkaar allen hebben verklaard dat eiser (sedert zijn huwelijk met eiseres) in België woont en dat hij in Haarlem een postadres heeft aangehouden.
2.9 Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij altijd in Haarlem heeft gewoond. Gelet op de feiten en omstandigheden zoals hiervoor omschreven acht de rechtbank deze enkele stelling van eiser, welke hij niet nader heeft onderbouwd, niet geloofwaardig.
2.10 Nu eiser aan verweerder niet heeft gemeld dat hij vanaf 15 december 1999 zijn hoofdverblijf niet (meer) had in Haarlem, welke informatie onmiskenbaar van belang was voor zijn recht op bijstand, heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden. Hierdoor is door verweerder aan eiser ten onrechte bijstand verstrekt. Immers, op grond van artikel 40, eerste lid, WWB bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Daarom was verweerder bevoegd de bijstanduitkering met ingang van 15 december 1999 in te trekken. Nu de hoogte van het terug te vorderen bedrag door eiser niet is bestreden en de rechtbank geen kennelijke onjuistheden heeft geconstateerd is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bedrag aan ten onrechte ontvangen uitkering heeft kunnen terugvorderen. Niet is gebleken van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder niet tot intrekking en terugvordering heeft kunnen overgaan.
2.11 Het beroep van eiser zal dan ook ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
2.12 In het tweede lid van artikel 59 WWB is bepaald dat indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17 niet of niet behoorlijk is nagekomen, de kosten van bijstand mede kunnen worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. In het derde lid is bepaald dat de in het eerste en tweede lid bedoelde personen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd.
2.13 Namens eiseres is beroep ingesteld tegen het feit dat de aan eiser verstrekte bijstand mede van haar wordt teruggevorderd en dat zij hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld ten aanzien van de terugvordering. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte de aan eiser verstrekte bijstand mede van haar heeft teruggevorderd en haar voor het gehele bedrag hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld. Hiertoe is het volgende redengevend.
2.14 Het recht op bijstand bestaat ingevolge artikel 40 WWB ten opzichte van de gemeente waarin degene die de bijstand ontvangt woonplaats heeft. Wanneer degene die bijstand ontvangt in een andere gemeente een gezamenlijke huishouding voert, kan de bijstandsverlenende gemeente niet van diegene waarmee een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd (in een andere gemeente) terugvorderen, omdat niet voldaan is aan het vereiste in artikel 59, tweede lid WWB dat gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verstrekt. Het recht op bijstand is in dit geval ook ingetrokken op grond van het niet hebben van woonplaats in de gemeente die de bijstand verstrekt. De bijstand kan dus alleen teruggevorderd worden van eiser zelf. Eiseres was als niet rechthebbende partner niet in de aan eiser verleende bijstand begrepen, omdat verweerder wist dat zij in België woonde. Zij is daarom niet aan te merken als persoon met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Verwezen wordt in dit kader naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
2 april 2002 (LJN: AE1887).
2.15 Het beroep van eiseres is dan ook gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd, wegens strijd met de wet. Het besluit van 12 juli 2007, voor zover op eiseres betrekking hebbend, dient te worden herroepen.
2.16 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Niet gebleken is dat eiseres voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.