2.1 De rechtbank stelt voorop dat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep het op 18 juni 2008 ingediende stuk, zijnde een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 juni 2008 (op www.rechtspraak.nl te vinden onder LJN BD3101), buiten beschouwing zal laten, omdat op het tijdstip van ontvangst het vooronderzoek was voltooid.
2.2 Eiseres heeft bij brief van 27 maart 2006 verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen het Patronaat ten aanzien van handelen in strijd met de gebruiksvoorschriften. Eiseres verwijst hiertoe naar de website van het Patronaat waarop geadverteerd wordt met de verhuur van accommodatie voor feesten en met aanwezige café- en restaurantfaciliteiten, welke zelfstandig en openbaar toegankelijk zijn. Eiseres stelt zich op het standpunt dat dergelijk commercieel gebruik niet past binnen de vigerende bestemming. Omdat de leden van eiseres – de reguliere horeca – ook gehouden zijn overeenkomstig het bestemmingsplan te handelen, is het standpunt van dat eiseres dat het Patronaat dit ook dient te doen.
2.3 In deze ligt als eerste het beroep voor tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van 21 december 2006. Nu verweerder alsnog bij besluit van 8 mei 2007 een beslissing op deze bezwaren heeft genomen, heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van dit beroep, zodat dit beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, Awb wordt het beroep mede geacht te zijn gericht tegen het nadien genomen besluit van 8 mei 2007, waarbij alsnog op het bezwaar is beslist.
2.4 De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de ambtshalve te beantwoorden vraag of eiseres als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb kan worden aangemerkt.
2.5 In artikel 1:2, eerste lid, Awb is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
In artikel 1:2, derde lid Awb is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.6 Eiseres heeft aangegeven dat haar belang is gelegen in het nastreven van het bereiken van eerlijke mededinging. Zij wijst daarbij op het concurrentiebelang van haar leden.
2.7 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is onder meer degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende. Dit geldt ongeacht de vraag of het concurrentiebelang bij het nemen van dit besluit een rol kan spelen (onder meer de uitspraak van 7 maart 2007, LJN BA0085).
Voorts komt volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling een belangenorganisatie die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee op voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt ( onder meer de uitspraak van 23 augustus 2006, LJN AY6762).
2.8 De rechtbank heeft kennis genomen de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2008 (LJN BC4687) waarbij het Koninklijk Verbond eveneens optrad als eiseres, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat de bestreden besluiten omzetverlies bij horecaondernemers in de regio tot gevolg hadden en evenmin dat andere ondernemers in de regio de betreffende evenementen wilden en konden houden. De rechtbank leidt hieruit af dat de Afdeling de bewijslast terzake van een mogelijk rechtstreeks (concurrentie)belang neerlegt bij eiseres. Deze uitspraak onderscheidt zich in zoverre van de – door eisers aangehaalde – uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2007 (LJN BB0379) dat daar de bewijslast bij verweerder wordt neergelegd.
2.9 Nu de rechtbank de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2008 niet anders kan lezen dan dat – anders dan voorheen – de bewijslast terzake van het aantonen van een rechtstreeks belang bij eiseres ligt, zal zij ook in het onderhavige beroep dienen te beoordelen of eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het concurrentiebelang van (enkelen van) haar leden in geding is.
2.10 Eiseres heeft, naar het oordeel van de rechtbank, een dergelijk rechtstreeks belang niet aangetoond, ook niet nadat zij door de rechtbank was uitgenodigd te reageren op de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2008. Zij heeft geen met name genoemde leden aangevoerd die stellen schade te lijden als gevolg van de weigering van verweerder om handhavend op te treden. Het standpunt van eiseres dat nu voor haar leden dezelfde regels gelden, het Patronaat hier ook aan moet worden gehouden, levert een dergelijk rechtstreeks belang evenmin op.
2.11 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder eiseres ten onrechte aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.
Een en ander leidt tot de conclusie dat ten aanzien van het bezwaar van eiseres rechtens slechts een beslissing mogelijk is, namelijk niet-ontvankelijkverklaring. De rechtbank zal dan ook met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiseres alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
2.12 De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van haar beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank kent ter zake van de verrichte proceshandelingen (indienen 1 beroepschrift in verband met niet tijdig beslissen op bezwaar, met als weging 0,25 en 1 beroepschrift, met als wegingsfactor 1) 1,25 punt toe met een waarde van € 322,-- per punt. Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve € 402,50.