uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Rekestnummer: F. 151667/08.888
Uitspraakdatum: 11 december 2008
Uitspraak op het verzoek van:
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/HOLLAND-NOORD,
mede kantoorhoudende Zaandam,
advocaat: mr. M.J.W. Hoogstrate,
verzoeker,
strekkende tot faillietverklaring van:
[gerekestreerde],
wonende te [woonplaats],
gerekestreerde.
1.1. Het verzoekschrift is op 12 november 2008 ter griffie van deze rechtbank binnengekomen. Partijen zijn opgeroepen om ter zitting van 9 december 2008 te verschijnen.
1.2. Ter griffie van deze rechtbank is d.d. 17 november 2008 ontvangen een brief van (de advocaat van) verzoeker, inhoudende - samengevat - dat de behandelend ambtenaar van verzoeker zonder bijstand van een advocaat ter zitting zal verschijnen, nu in de praktijk is gebleken dat de procesvertegenwoordiging door een advocaat geen tot weinig toegevoegde waarde heeft, met name niet in die gevallen waarin gerekestreerde ter zitting verweer voert.
1.3. Ter zitting d.d. 9 december 2008 is het verzoek behandeld. Namens verzoeker is verschenen J.W.A. Balder. Gerekestreerde is niet verschenen.
2.1. Verzoeker heeft in voormelde brief aangevoerd dat de afschaffing van het procuraat alsmede praktijkervaring aanleiding zijn geweest om de procesvertegenwoordiging van verzoeker bij faillissementszittingen te bezien en te herzien, op grond waarvan verzoeker - vooralsnog in een beperkt aantal zaken - zonder advocaat zal verschijnen. Hierbij spelen praktische overwegingen een rol, alsmede het feit dat de (gemandateerde) medewerkers van verzoeker uitstekend in staat zijn de betreffende mondelinge behandelingen zonder advocaat bij te wonen om bij de aanvraag te persisteren, verweer te voeren of een aanhouding te vragen. Daarnaast voert verzoeker aan dat de Faillissementswet niet aan (enkele) verschijning door verzoeker in de weg staat. Tenslotte pleit verzoeker voor aansluiting bij wettelijke regeling van de reguliere verzoekschriftprocedure. Buiten de ondertekening van het verzoek- en verweerschrift, bestaat naar de tekst van de artikelen 278 lid 3 Rv en 282 lid 1 Rv geen verplichte procesvertegenwoordiging, aldus verzoeker.
2.2. Op grond van artikel 5 Fw geschiedt de indiening van het verzoekschrift tot faillietverklaring door een advocaat. Tot 1 september 2008 diende dat door een procureur gedaan te worden.
2.3. Zoals verzoeker terecht stelt, vloeit het beginsel van verplichte procesvertegenwoordiging niet expliciet voort uit de Faillissementswet en aanverwante regelgeving. Naar heersende rechtsopvatting strekt het beginsel van verplichte procesvertegenwoordiging er echter onder meer toe de rechter in staat te stellen zijn taak op adequate wijze uit te oefenen, door te verzekeren dat de zaak wordt behandeld en gepresenteerd door gekwalificeerde raadslieden, die in staat zijn een duidelijke en rechtens relevante uiteenzetting te geven van het standpunt van de procespartij voor wie zij optreden. Deze strekking brengt mee dat artikel 5 lid 1 Fw aldus moet worden opgevat dat daarin mede de eis wordt gesteld dat de zaak ter zitting wordt behandeld door een advocaat. Het voeren van een faillissementsprocedure vereist specifieke kennis en vaardigheden, waardoor het belang van goede voorlichting ten overstaan van de rechter en de handhaving van de kwaliteit van de procedure slechts afdoende zijn gewaarborgd indien de belangen van een verzoeker ter faillissementszitting worden vertegenwoordigd door een advocaat. Daarbij komt dat de faillissementszitting tevens een rolzitting is en dat het de voorkeur verdient procesrechtelijke kwesties, zoals het persisteren bij een verzoek, het aanhouden of intrekken van een verzoek of het uitbrengen van een exploit door verzoeker, ter zitting te bespreken met de advocaat van verzoeker.
2.4. Zonder hiermee enig oordeel te willen geven over de deskundigheid en bekwaamheid van de medewerkers van verzoeker acht de rechtbank de hierboven beschreven kwaliteitswaarborg die de verplichte procesvertegenwoordiging voor de procesvoering in faillissementsprocedures biedt van groot belang. Een uitzondering hierop is - mede gelet op de mogelijke precedentwerking hiervan ook voor anderen dan de verzoeker – niet wenselijk.
2.5. Voor zover verzoeker wenst aansluiting te zoeken bij de in 2.1. genoemde artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kan de rechtbank haar daarin niet volgen, nu in artikel 362 lid 2 Fw de derde titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (de artikelen 261 tot en met 291) uitdrukkelijk niet van toepassing wordt verklaard op een verzoek ingevolge de Faillissementswet.
2.6. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verzoeker niet rechtsgeldig ter zitting is verschenen. Zij zal de behandeling van onderhavig faillissementsrekest aanhouden tot hierna te noemen datum, teneinde verzoeker in de gelegenheid te stellen op de juiste wijze ter zitting te verschijnen. Verzoeker dient gerekestreerde in dit kader op hierna te noemen wijze op te roepen.
- houdt de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring aan tot 20 januari 2009 te 9:30 uur, met bepaling dat gerekestreerde per exploit vanwege de advocaat dient te worden opgeroepen, nu niet blijkt dat deze de oproep heeft ontvangen. In dit exploit dient gerekestreerde te worden aangezegd dat hij de mogelijkheid heeft om binnen 14 dagen na uitbrenging exploit een verzoekschrift ex artikel 284 Fw in te dienen.
Aldus gegeven door mr. M.A.C. Hofman, vicepresident, lid van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken van voormelde rechtbank, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.