RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Parketnummer: 15/700321-08
Uitspraakdatum: 6 november 2008
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 oktober 2008[verdachte]e zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Amsterdam,
thans vermoedelijk verblijvende te [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 27 april 2008 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een of meer mes(sen), althans een of meer scherpe voorwerp(en) in de rug en/of in de borst van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
zij op of omstreeks 27 april 2008 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een of meer mes(sen), althans een of meer scherpe voorwerp(en) in de rug en/of in de borst van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Oordeel van de rechtbank
3.1. Bewijs
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder primair tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
zij op 27 april 2008 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de rug en in de borst van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder primair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
• de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, waarin zij onder meer - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
Op 27 april 2008 ben ik naar ons huis in Zaandam, gemeente Zaanstad, gegaan. Mijn vriend [slachtoffer] was ook in ons huis. Ik heb [slachtoffer] toen met het mes gestoken in zijn rug. Volgens mij zat [slachtoffer] toen op een stoel. Daarna ontstond een worsteling tussen [slachtoffer] en mij en heb ik hem in zijn borst gestoken.
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 28 april 2008 (dossierpagina 29 e.v.), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
[verdachte] en ik wonen op de [adres] te Zaandam. Op 27 april 2008 heeft mijn vriend [getuige] [verdachte] opgehaald en naar Zaandam gebracht. Ik ging achter de computer zitten en [verdachte] was naar de keuken gegaan. Ik zag toen vanaf rechts een schaduw. Vervolgens voelde ik een hevige pijn in mijn rug en ik zag dat [verdachte] een mes in haar hand had. Ik voelde gelijk hevige pijn en kon mij niet gelijk geheel omdraaien. Ik stond op en [verdachte] stak mij voor de tweede maal maar nu in mijn rechter borst. Ik zag en merkte gelijk dat ik bloedde. In het ziekenhuis werd geconstateerd dat ik een diepe steekwond had in mijn rechter schouder en in mijn rechter borstkas. De wond op mijn rug was enkele centimeters diep. De diepte van de steekwond was tot op ongeveer een halve centimeter van mijn longen gekomen. De steekwond op mijn borstkas was meer een schram omdat ik deze kon afweren. In de worsteling die ontstond met [verdachte] en het afpakken van het mes heb ik nog een snee opgelopen op mijn linkerarm en in het midden van mijn ruggengraat.
• Een schriftelijk stuk, te weten een brief d.d. 16 mei 2008 van [chirurg], chirurg en werkzaam bij de Trauma Unit van het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam, inhoudende als bevindingen van het letsel bij [slachtoffer], een drietal steekverwondingen torso en als verrichtingen: één keer gehecht.
3.3 Bewijsoverweging
De gedragingen van verdachte, zoals daarvan is gebleken uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van een levensgevaarlijke verwonding aan [slachtoffer] dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op het gevolg daarvan, de dood van het slachtoffer, heeft aanvaard. De rechtbank acht daarom het primair ten laste gelegde feit, poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.
4. Strafbaarheid van het feit
De raadsman heeft primair aangevoerd dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld, zodat het feit niet strafbaar is en verdachte daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het handelen van verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging van haar lijf en eerbaarheid tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer].
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte op enig moment naar de keuken is gelopen, een mes heeft gepakt, naar de kamer is teruggekeerd en vervolgens [slachtoffer] met dat mes in de rug heeft gestoken.
Vervolgens is er een worsteling ontstaan, waarbij verdachte een tweede maal heeft gestoken.
Voor zover al zou moeten worden aangenomen, dat verdachte jarenlang het slachtoffer was van pesterijen en mishandelingen- daaromtrent is overigens uit het ingestelde onderzoek weinig gebleken - is niet aannemelijk geworden dat er ten tijde van het toebrengen van de eerste steek door verdachte aan het slachtoffer sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door het latere slachtoffer waartegen zij zich moest verweren. Weliswaar is er een ruzie geweest tussen verdachte en het latere slachtoffer, maar verdachte heeft de mogelijkheid gehad zich aan een verdere confrontatie te onttrekken; zij had immers kunnen weglopen in plaats van met het mes naar de computerkamer te gaan om de confrontatie opnieuw aan te gaan. Dit heeft zij echter nagelaten.
Bij het vervolgens toebrengen van de volgende steekverwonding in de borst van het slachtoffer is geen sprake van een noodweersituatie, omdat verdachte zelf mede de hand heeft gehad in de totstandkoming van de gewelddadige en volgens verdachte dreigende situatie.
Gelet op het hiervoor overwogene kan een beroep op noodweer niet slagen.
Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar en levert op: poging tot doodslag.
5. Strafbaarheid van verdachte
Door de raadsman is subsidiair aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer-exces toekomt.
De rechtbank verwerpt dit beroep op noodweer-exces reeds omdat – zoals hiervoor overwogen – er geen sprake was van een noodweersituatie.
Door de raadsman is namens de verdachte tenslotte aangevoerd dat zij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake is van psychische overmacht. Daartoe heeft hij gesteld dat verdachte lijdt aan het in de Amerikaanse literatuur bekende “Battered women syndrome”. Ten gevolge daarvan zou de verdachte onder voortdurende innerlijke angsten leven die haar leven beheersten. Er was derhalve sprake van een concrete noodtoestand, namelijk jarenlange mishandelingen, kleineren en negeren. Van verdachte kon gezien haar persoonlijkheid en problematiek niet gevergd worden dat zij weerstand zou bieden aan de drang die van [slachtoffer] uitging.
De rechtbank overweegt het volgende. Van psychische overmacht kan worden gesproken indien de verdachte in een zodanige toestand van psychische drang verkeerde dat zij niet anders kon of behoorde te handelen dan zij heeft gedaan. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen de mate van drang, de vraag of weerstand tegen die drang redelijkerwijs te vergen was en of anders handelen redelijkerwijs tot te mogelijkheden behoorde.
Bij de beoordeling van dit verweer, moet de vraag worden beantwoord of de psychische druk die [slachtoffer] op verdachte uitoefende zodanig was, dat het haar niet kwalijk te nemen is dat zij hem, zoals vaststaat, in de rug en in de borst heeft gestoken met een mes.
Uit de zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen en uit de – wisselende – verklaringen die de verdachte heeft afgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat er sprake was van jarenlange mishandelingen, kleineren en negeren. Reeds daarom kan niet worden geconcludeerd dat er voor verdachte een zodanige toestand van psychische drang bestond dat haar niet kan worden verweten dat zij het slachtoffer [slachtoffer] in de borst en de rug heeft gestoken.
Gelet op het vorenstaande is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie(s) en van overige beslissingen
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en zulks met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van de Reclassering Nederland ook indien dat inhoudt dat verdachte zich zal laten opnemen en behandelen in een opvanghuis van de Stichting Exodus. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de in beslaggenomen goederen verbeurd zullen worden verklaard.
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de vanwege de Reclassering Nederland uitgebrachte rapporten van 2 juni en 17 juli 2008 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf door haar (ex)vriend meermaals met een mes te steken. Het voorval had zeer wel tot de dood van [slachtoffer] kunnen leiden. Er bestond geen directe aanleiding voor het handelen van verdachte, anders dan een kennelijk bij haar ontstane teleurstelling in en woede jegens het slachtoffer wegens mogelijke contacten met of belangstelling voor andere vrouwen.
Naast de angst en het leed die dergelijke feiten toebrengen aan slachtoffers, vormen dergelijke feiten tevens een ernstige inbreuk op de rechtsorde diegevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaken.
In haar voordeel houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte kort nadat zij het slachtoffer had gestoken telefonisch de hulpdiensten heeft ingeschakeld ten behoeve van het slachtoffer.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaar opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan. Voorts acht de rechtbank verplicht contact met de Reclassering en verplichte opname in een opvanghuis van Stichting Exodus voor zolang de reclassering zulks noodzakelijk acht, maar uiterlijk tot het einde van de proeftijd noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten drie messen, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van een van deze voorwerpen die aan verdachte toebehoren, is begaan en dat de andere geschikt waren voor het gebruik als zodanig.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 45, 287.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder primair tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.1 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (VEERTIEN) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 8 (ACHT) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging óók kan worden gelast, indien de verdachte gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van en afspraken met de Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt dat verdachte zich verplicht zal laten opnemen en behandelen in een Exodus-huis, voor zolang de reclassering zulks noodzakelijk of wenselijk acht tot uiterlijk het einde van de proeftijd.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 120 uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Verklaart verbeurd:
- 1) 1.00 STK Mes Kl: ZILVER BROOD, 30 A 40 CM LANG;
- 2) 1.00 STK Mes Kl: ZILVER KEUKEN, ONG. 25 CM LANG;
- 3) 1.00 STK Mes Kl: ZILVER KEUKEN, ONG. 10 CM LANG.
Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis van de verdachte.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mrs. R.E.A. Toeter en E.P.W. van de Ven, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. D. Gruijters en M. Valk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 november 2008.