ECLI:NL:RBHAA:2008:BG5493

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
3 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/801380-08
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding op basis van CIE-informatie en rechtmatigheid van bewijsverkrijging in drugszaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 31 oktober 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland. De aanhouding van de verdachte vond plaats op basis van informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE), die als betrouwbaar werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de CIE-informatie voldoende specifiek was om de aanhouding te rechtvaardigen, en dat het inwinnen van aanvullende informatie bij de luchtvaartmaatschappij slechts een bevestiging was van de reeds aanwezige informatie. Hierdoor was de aanhouding rechtmatig en kon het bewijs dat uit deze aanhouding voortkwam niet als onrechtmatig worden aangemerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne op 8 augustus 2008 te Schiphol. De rechtbank achtte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank weegt daarbij mee dat er geen recidive was, aangezien een eerder feit was geseponeerd en de verdachte geen documentatie had op het gebied van de Opiumwet.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens zijn twee in beslag genomen elektronische vliegtickets verbeurd verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte, die opnieuw zwanger bleek te zijn. De rechtbank heeft de documentatie van de verdachte niet in haar nadeel meegewogen bij de bepaling van de strafmaat, omdat deze niet aan de rechtbank was voorgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801380-08
Uitspraakdatum: 31 oktober 2008
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I.V. HvB Nieuwersluis, Nieuwersluis.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 08 augustus 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit ,
- veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden,
- verbeurdverklaring van 2 onder verdachte in beslag genomen e-tickets en
4. Oordeel van de rechtbank
4.1. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, in dier voege dat:
zij op of omstreeks 08 augustus 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4.2 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
• de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 2.1.4);
• het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 26 september 2008.
4.3 Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, aangezien al het bewijs in deze zaak is verkregen op basis van een rapport van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: CIE), dat is veredeld door het raadplegen van de vluchtgegevens van verdachte en de beide medeverdachten. Bij het raadplegen van deze vluchtgegevens door de CIE is echter gebruik gemaakt van een algemene machtiging, op grond van een administratief parketnummer. In casu heeft de CIE aldus beoordeeld of in dit geval de machtiging mocht worden gebruikt en niet, zoals de wetgever bedoelde, de officier van justitie. Hierdoor is verdachte in haar belangen geschaad. De aanhouding van verdachte is dan ook onrechtmatig en het als gevolg daarvan verkregen bewijs, inclusief de bekennende verklaring van verdachte, moet worden uitgesloten van het bewijs. De raadsman heeft ter ondersteuning van dit verweer verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Haarlem, locatie Schiphol, d.d. 13 oktober 2008.
De rechtbank overweegt het volgende. De informatie van de CIE luidde als volgt:
“Op 7 augustus 2008 vertrekken 3 zussen van de familie [familienaam], vanuit Suriname naar Nederland. Een van deze zussen is genaamd [verdachte]. Vermoedelijk zijn deze 3 personen in het bezit van een onbekende hoeveelheid verdovende middelen.” Deze informatie is als betrouwbaar aangemerkt.
Naar aanleiding van deze informatie heeft de CIE vervolgens informatie ingewonnen bij de luchtvaartmaatschappij. Uit de verkregen informatie volgde dat inderdaad op genoemde datum een aantal personen met de naam [familienaam] vanuit Suriname naar Nederland zou vliegen. De officier van justitie heeft aangegeven dat voor het gebruik van de algemene machtiging ex artikel 126 nd Wetboek van Strafvordering eerst mondeling toestemming is gegeven door de zaaksofficier.
De vraag of met deze mondelinge toestemming is voldaan aan de vereisten van artikel 126 nd Sv zal de rechtbank onbeantwoord laten, nu zij van oordeel is, hetgeen ook door de officier van justitie is betoogd, dat de aanvankelijke informatie van de CIE, die als betrouwbaar was aangemerkt, dusdanig specifiek was dat reeds op basis hiervan de aanhouding kon en mocht geschieden. Feitelijk vormde het inwinnen van informatie bij de luchtvaartmaatschappij slechts een nadere bevestiging van de reeds aanwezige informatie. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de aanhouding van verdachte en de hierop volgende bekentenis als rechtstreeks resultaat is aan te merken van enig vormverzuim begaan door opsporingsambtenaren. De aanhouding van verdachte, op basis van de (veredelde) CIE informatie is dan ook rechtmatig geweest, als gevolg waarvan het uit de aanhouding gevolgde bewijs niet onrechtmatig is verkregen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De officier van justitie heeft betoogd dat zich in het dossier voldoende bewijs bevindt ter ondersteuning van het verwijt in de tenlastelegging dat verdachte, haar zus en haar tante het ten laste gelegde tezamen en in vereniging hebben gepleegd. Aangezien alle drie de verdachten dit ten stelligste ontkennen en zich overigens in het dossier onvoldoende bewijs bevindt om de stelling van de officier van justitie te staven, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Het enkele feit dat verdachte samen met haar medeverdachten in hetzelfde vliegtuig reisde en familie is van de medeverdachten is hiertoe in ieder geval onvoldoende redengevend.
5. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde is strafbaar en levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van sanctie en van overige beslissingen
7.1 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland, regio Alkmaar-Haarlem uitgebrachte rapport van 18 augustus 2008 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 682,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat in aanmerking genomen dat verdachte thans opnieuw zwanger blijkt te zijn, waardoor de op te leggen straf wordt verzwaard.
De officier van justitie heeft betoogd dat bij de bepaling van de strafmaat in het nadeel van verdachte moet worden meegewogen dat er sprake is van recidive. Het feit waar de officier van justitie naar verwijst, is geseponeerd onder het zogenoemde ‘heenzendbeleid’. Aangezien die zaak niet aan de rechtbank is voorgelegd en verdachte ook overigens geen documentatie heeft op het gebied van de Opiumwet, weegt de rechtbank de documentatie van verdachte niet in haar nadeel mee bij de bepaling van de strafmaat.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaar opdat verdachte er tijdens die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
7.2 Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee elektronische vliegtickets, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die tickets, die aan verdachte toebehoren, is begaan.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: artikelen 14a, 14b, 14c, 33 en 33a.
Opiumwet: artikelen 2 en 10.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.1 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Verklaart verbeurd:
- 2 elektronische tickets op naam van verdachte
10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.F.W. Brouwer, voorzitter,
mr. H.J.M Burg en Mr J. Candido, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M. Brugman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 oktober 2008.