ECLI:NL:RBHAA:2008:BG5400

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
26 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/740093-08
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en poging tot doodslag met DNA-mengprofiel en fotoherkenning als bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 26 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag. De tenlastelegging betrof een schietincident dat plaatsvond op 20 maart 2006 in Uitgeest, waarbij de verdachte met een vuurwapen op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] schoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk en met voorbedachten rade proberen te doden van [slachtoffer 1] en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2].

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij DNA-onderzoek en fotoherkenning door getuigen cruciaal waren. De DNA-analyse toonde een match aan tussen het DNA van de verdachte en sporen die op de vingers van [slachtoffer 2] waren aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de DNA-sporen op zorgvuldige wijze waren veiliggesteld en dat er geen sprake was van schending van essentiële vormvoorschriften. Daarnaast werd de fotoherkenning door [slachtoffer 2] als betrouwbaar beschouwd, ondanks enige twijfels over de omstandigheden van de herkenning.

De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zowel voorbedachte rade als opzet had, gezien de omstandigheden waaronder de schietpartij plaatsvond. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De rechtbank benadrukte dat de schietpartij in de beslotenheid van de woning van de slachtoffers had plaatsgevonden, wat hun veiligheidsgevoelens ernstig had aangetast. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/740093-08
Uitspraakdatum: 26 november 2008
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 17 oktober 2008 en 12 november 2008 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in PI Midden Holland, HvB Haarlem.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 17 oktober 2008 - tenlastegelegd dat:
Feit 1
primair
hij op of omstreeks 20 maart 2006 te Uitgeest ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meermalen en/of op korte afstand heeft geschoten op het (boven)- lichaam en/of hoofd van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 20 maart 2006 te Uitgeest ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te dwingen tot afgifte van geld en/of goederen van zijn/hun gading, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met zijn mededader(s) of alleen,
- bij de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben aangebeld en/of (vervolgens)
- (nadat de deur was geopend) een vuurwapen heeft/hebben gericht op en/of getoond aan [slachtoffer 3] en/of
- (daarbij) heeft/hebben die [slachtoffer 3] heeft/hebben toegevoegd de woorden ‘dit is een overval’, althans woorden van soortgelijke aard of strekking en/of
- met dat vuurwapen de huiskamer van die woning is/zijn binnengegaan en/of
- meermalen en/of op korte afstand heeft/hebben geschoten in de richting van die [slachtoffer 1],
ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten schotwonden in het been en/of de buik) heeft bekomen, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
hij op of omstreeks 20 maart 2006 te Uitgeest ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet tijdens een worsteling met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal, en/of op korte afstand heeft geschoten op het (boven)lichaam en/of hoofd van die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Oordeel van de rechtbank
3.1. Bewijsverweren
De raadsman heeft betoogd dat de DNA-onderzoeken van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Daartoe heeft hij – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat er essentiële vormvoorschriften zijn geschonden, dat de kans bestaat dat contaminatie is opgetreden en dat de betekenis van een DNA-match niet overschat mag worden.
Bij de beoordeling van dit verweer moet worden vooropgesteld dat pas toen het vermoeden bestond dat er aan de vingers van de linkerhand van het slachtoffer [slachtoffer 2] mogelijk DNA-sporen van de dader van de schietpartij op deze [slachtoffer 2] en diens vader aanwezig waren, er aanleiding bestond om maatregelen te treffen om die sporen veilig te stellen.
Dat is ook gebeurd door een plastic boterhamzakje aan te brengen over die vingers. Niet is aannemelijk geworden dat er tussen het moment van het aanbrengen van het boterhamzakje en het veiligstellen van de sporen aan de vingers van die [slachtoffer 2] contaminatie is opgetreden. Weliswaar bestaat er geen helderheid over de vraag waar dat boterhamzakje vandaan is gekomen, maar dat heeft niet tot gevolg dat moet worden aangenomen dat die mogelijk aanwezige DNA-sporen op de vingers van [slachtoffer 2] voor de afname van die sporen onvoldoende zorgvuldig tegen contaminatie zijn beschermd.
Voorts is aan de hand van de verklaring van [slachtoffer 2] nagegaan of er tussen het moment van contact van de vingers van [slachtoffer 2] met het oog van de dader van de schietpartij en het aanbrengen van het boterhamzakje over de voor het sporenonderzoek van belang zijnde vingers kans is geweest op contaminatie van die sporen, hetgeen - naar uit zijn verklaring kan worden geconcludeerd - niet aannemelijk lijkt.
Uit de op 26 augustus 2008 ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de forensisch onderzoeker [naam 1], blijkt op welke - zorgvuldige - wijze zij de vingers van de linkerhand van [slachtoffer 2] heeft bemonsterd, van een spoornummer heeft voorzien en nadien heeft veiliggesteld.
Aan de zorgvuldigheid van die monsterneming en de controleerbaarheid daarvan doet niet af dat de getuige daaromtrent pas bij de rechter-commissaris heeft verklaard.
Uit de aanvraag onderzoek Nederlands Forensisch Instituut met bijlagen d.d. 27 maart 2006 van de politie Kennemerland met kenmerk [nummer], contactpersoon [naam 2] in samenhang met de aanbiedingsbrief opdracht DNA-onderzoek van het arrondissementsparket Haarlem met kenmerk 15/635213-06 aan het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 27 maart 2006 blijkt genoegzaam welke afgenomen sporen van de vingers van [slachtoffer 2] onder welke zegelnummers zijn opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut. Dat in dat laatste stuk een ander parketnummer dan dat van verdachte wordt genoemd, brengt niet mee dat er enige twijfel kan bestaan over de vraag of die sporen afkomstig zijn van het slachtoffer [slachtoffer 2], nu ten tijde van de aanvrage van het DNA-onderzoek de strafzaak betreffende deze schietpartij – - naar de officier van justitie ter terechtzitting heeft meegedeeld - onder een ander parketnummer was geregistreerd.
Hoewel niet neergelegd in een ambtsedig proces-verbaal, kan op grond van de inhoud van voormelde geschriften wel worden vastgesteld, dat reeds op 27 maart 2006 is vastgelegd dat de door de forensisch onderzoeker [naam 1] op 20 maart 2006 afgenomen sporen van de vingers van [slachtoffer 2] op 27 maart 2006 voor onderzoek zijn aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut.
De verklaring van de DNA-deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut, [naam 3], bij de rechter-commissaris op 25 augustus 2008, inhoudende: “Ik kijk als deskundige hoe de sporen zijn aangeleverd. Deze zijn correct aangeleverd. Ik heb de waarnemingsbladen gecontroleerd en op basis daarvan heb ik in dit geval geconcludeerd dat het goed is gegaan.”, sluiten op voormelde opdracht DNA-onderzoek van het arrondissementsparket Haarlem met kenmerk 15/635213-06 aan het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 27 maart 2006 aan.
De rechtbank is van oordeel dat er op grond van het hiervoor vermelde zowel een zorgvuldige veiligstelling van de voor het onderzoek van belang zijnde DNA-sporen als een voldoende controleerbare verslaglegging van het afnemen en doorzenden daarvan aan het Nederlands Forensisch Instituut heeft plaatsgevonden, zodat er geen sprake is geweest van schending van (essentiële) vormvoorschriften en dat ook de chain of custody niet is doorbroken.
Aan de deugdelijkheid van de verslaglegging doet niet af dat de forensisch onderzoeker [naam 1] de DNA-sporen heeft veiliggesteld en dat zij - naar de raadsman stelt - het proces-verbaal niet zelf heeft opgesteld, nu zij - naar blijkt uit haar verklaring - dat door haar collega [naam 2] opgestelde proces-verbaal goed gelezen heeft en vervolgens heeft ondertekend.
De FT-normen waarnaar de raadsman in het bijzonder heeft verwezen zijn niet specifiek op de onderhavige situatie van toepassing, nu er geen speeksel is afgenomen en onderzocht. Daarbij komt dat de forensisch onderzoeker [naam 1] ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij werkt met forensisch technische normen, dat deze een hulpmiddel zijn, waarvan de rode draad is dat je zelfbeschermende middelen gebruikt en dat in deze zaak ook zo is gewerkt.
De raadsman heeft nog betoogd dat de aan verdachte toegeschreven DNA-sporen op de vingers van [slachtoffer 2] kunnen zijn terecht gekomen tijdens de worsteling waarbij de vingers van [slachtoffer 2] in contact zijn gekomen met kleding van verdachte die ten tijde van de schietpartij bij een ander in gebruik is geweest.
Hetgeen ter onderbouwing van die stelling is aangevoerd, is – bij gebreke van een nadere onderbouwing – zo onwaarschijnlijk, dat die mogelijkheid als volstrekt niet aannemelijk terzijde moet worden geschoven.
De door de raadsman gesignaleerde opvallende verschillen in de rapportages van de deskundigen [naam 3] en [naam 4] tenslotte kunnen niet leiden tot het terzijde stellen van de door de deskundigen uitgebrachte rapportages, nu deze verschillen - zo maakt de rechtbank op uit de verklaring van de deskundige [naam 4] ten overstaan van de rechter-commissaris - hun oorsprong kunnen vinden in de verschillende methodes van onderzoek van de DNA-sporen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de resultaten van het DNA-onderzoek bruikbaar zijn voor het bewijs.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat de fotoherkenning niet bruikbaar is voor het bewijs. Vooropgesteld zij dat bij de samenstelling van de serie van 8 voor de fotoconfrontatie gebruikte foto’s is uitgegaan van de signalementen die door de getuigen van de dader zijn gegeven. Dat daarbij niet met elk onderdeel van de door de getuigen gegeven signalementen rekening is gehouden, doet aan de bruikbaarheid voor de fotoconfrontatie van de geselecteerde foto’s niet af.
De fotoconfrontatie is met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften uitgevoerd.
De resultaten van de fotoconfrontatie zijn daarmee in beginsel voor het bewijs bruikbaar.
De raadsman heeft nog betoogd dat er een aantal “open eindjes” zijn en dat het in de rede had gelegen dat die in het licht van het weinige en twijfelachtige potentiële bewijs, waren onderzocht, omdat niet kan worden uitgesloten dat de dader in een van die hoeken moet worden gezocht en dat zodoende de ontkenning van verdachte kan worden bevestigd.
De rechtbank volgt de raadsman niet in dat betoog en overweegt in verband daarmee als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat er naar aanleiding van de schietpartij, waarvoor verdachte thans wordt vervolgd, indertijd uitgebreid onderzoek is gedaan in verschillende richtingen, waarbij al deze onderzoeksrichtingen niet tot het opsporen van een dader hebben geleid.
Bij die stand van zaken hebben het openbaar ministerie en de politie in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat het onderzoek afgesloten moest worden.
Pas toen een DNA-match werd vastgesteld met het DNA van verdachte is het onderzoek in verband daarmee tegen verdachte heropend.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat er toen ook redenen aanwezig waren het onderzoek te heropenen tegen personen die eerder als verdachte in beeld zijn geweest, ziet die opvatting eraan voorbij dat ten aanzien van die personen niet langer dan wel onvoldoende verdenking bestond, zodat er voor heropening van het onderzoek tegen hen ook geen aanleiding was. Voor zover de raadsman heeft bedoeld dat er desalniettemin aanleiding zou zijn geweest om ook ten aanzien van die eerdere potentiële verdachten DNA-onderzoek te doen, miskent die opvatting dat er bij gebreke aan verdenking jegens die personen, geen bevoegdheid bestond materiaal van hen af te nemen ten behoeve van DNA-onderzoek.
3.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in dier voege dat:
Feit 1
hij op 20 maart 2006 te Uitgeest ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meermalen en op korte afstand heeft geschoten op het lichaam van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op 20 maart 2006 te Uitgeest ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet tijdens een worsteling met een vuurwapen eenmaal op korte afstand heeft geschoten op het bovenlichaam van die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder de feiten 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3.3 Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de navolgende bewijsmiddelen. De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. De voor het bewijs gebruikte schriftelijke stukken worden slechts tot bewijs gebruikt in samenhang met de andere bewijsmiddelen. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud ook in zijn onderdelen, in het bijzonder betrekking heeft.
• de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, waarin hij onder meer – zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
Ik ben rechtshandig en 1.89 meter lang. Ik heb een knobbel op mijn neus. Ik gebruikte in die tijd wel cocaïne. Ik kan geen maat houden als ik drugs gebruik.
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 10 april 2006 (dossierpagina 47 e.v.), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Op 20 maart 2006 lag ik rond 19.45 uur in mijn woning te Uitgeest op de bank te slapen; mijn beide zonen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] waren daar ook. Het eerste dat ik mij herinner is dat ik wakker werd en mijn zoon zag worstelen met een onbekende man. Die man had een pistool in zijn hand en hield dat omhoog gericht. Ik wilde opstaan maar dat lukte niet en ik viel van de bank.
• een aanvraagformulier medische informatie van 22 maart 2006 met betrekking tot de heer [slachtoffer 1] (dossierpagina 50), - zakelijk weergegeven onder meer - inhoudende als omschrijving van het bij [slachtoffer 1] geconstateerd letsel door de geneeskundige:
Schotwond rechter enkel, schotwonden rechter knie/been (3x), schotwond bekken, schotwond scrotum.
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] van 11 april 2006 (dossierpagina 239 e.v.), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Ik ben werkzaam als chirurg. Bij het onderzoek van de heer [slachtoffer 1] op 20 maart 2006 trof ik ook een kogel in de buikholte aan. Uit de wonden aan zijn knie en de kogel die via zijn scrotum naar binnen is gegaan, maakte ik op dat het slachtoffer liggend is beschoten. De kogel die via het scrotum de buik is binnengedrongen, heeft op een paar centimeter na de aorta gemist. Als de aorta geraakt was, dan was het voor de heer [slachtoffer 1] waarschijnlijk fataal geweest.
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] van 21 maart 2006 (dossierpagina 166 e.v.), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Ik zag op 20 maart 2006 omstreeks 19.50 uur een man de huiskamer van onze woning te Uitgeest binnen komen rennen., De man stopte voor de salontafel, zei niets en schoot onmiddellijk op mijn vader. De man schoot meerdere keren, vrij snel achter elkaar. Ik denk dat hij een keer of vijf schoot. De man keek niet om zich heen, maar keek alleen naar de bank. Ik stond tegenover de dader, gaf hem een duw en hij probeerde mij met zijn linkerhand af te weren. Daarom weet ik dat hij zijn pistool in zijn rechterhand had. Er ontstond een worsteling, ik duwde en hij probeerde af te weren. Ondertussen bleef hij schieten, ik denk nog zes keer. De dader begon na binnenkomst meteen te schieten en zei of vroeg daarbij niets. Hij had een getinte huidskleur. Hij had een opvallende grote neus op zijn neus had hij een knobbel, hij had donkerkleurige ogen en droeg een zwarte muts. Gedurende de worsteling voelde ik dat ik de dader in zijn oog prikte, met een vinger van mijn linkerhand. [slachtoffer 3] zei dat ik een gat aan de achterzijde van mijn trui had. Ik heb toen mijn trui uitgedaan. Ik voelde onder mijn T-shirt vochtigheid. Ik zag toen op mijn hand bloed zitten.
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 3] van 20 maart 2006 (dossierpagina 156 e.v.), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Op 20 maart 2006 rond 19.45 uur was ik samen met mijn broer [slachtoffer 2] en mijn vader in de woonkamer van onze woning in Uitgeest. De bel ging. Nadat ik de deur had opengedaan, zag ik dat er een man stond die een pistool in zijn hand had. Ik rende naar de huiskamer en ging op mijn knieën achter de eettafel zitten. De man stond bij de deur van de huiskamer en schoot onmiddellijk op mijn vader die nog op de bank lag. De man heeft niets gezegd maar begon gelijk te schieten. Mijn vader viel van de bank op de grond. De dader stond naast mijn broer en schoot langs hem heen. Hij heeft tijdens het schieten op die plek gestaan. Mijn broer sprong op, gaf de dader een duw en er ontstond een worsteling. Ik hoorde en zag dat de dader nog een aantal malen schoot; hij schoot alle kanten op. Mijn broer prikte de dader met een vinger in het oog. Later toen de man weg was zag ik dat mijn broer in zijn T-shirt twee gaten had op zijn rug. De man droeg een zwarte gebreide muts, hij was lichtgekleurd.
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 16 juni 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Op woensdag 7 mei 2008 vond een fotoconfrontatie plaats met getuige [slachtoffer 2]. Na het zien van de foto’s verklaarde [slachtoffer 2] dat hij de persoon die afgebeeld stond op fotonummer 7 dacht te herkennen als de persoon waarover hij eerder had verklaard. Fotonummer 7 betrof een politiefoto van de verdachte [verdachte].
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 7 mei 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende als verklaring van de getuige [slachtoffer 2] bij de bewijsconfrontatie op 7 mei 2008:
Ik denk wel dat de persoon die ik bedoelde in mijn verklaring zich in de mij getoonde fotoselectie bevond. Ik denk nummer 7. Ik herkende vooral zijn neus en zijn ogen.
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris d.d. 26 augustus 2008, waarin hij onder meer - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
Tijdens de worsteling met de dader ben ik steeds face to face met de schutter geweest. Ik ben rechtshandig. De schutter had tijdens de worsteling het pistool nog vast. Toen hij op mijn vader schoot, schoot hij met rechts. Ook tijdens de worsteling heeft hij geschoten. Volgens mij zijn mijn vingers bemonsterd voor ik op de brancard lag; ik denk dat een vrouw dit heeft gedaan. Ik heb mijn handen na het schietincident niet gewassen. Tijdens de fotoconfrontatie herkende ik de dader aan zijn ogen en zijn neus. Hij had een grote neus en zijn ogen puilden uit, alsof hij aan de drugs zat.
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [naam 1], forensisch onderzoeker, ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 26 augustus 2008, waarin zij onder meer - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
Op 20 maart 2006 kwam ik aan op de plaats van het schietincident. Ik heb de delen van het lichaam waarvan het slachtoffer zei dat die in contact waren gekomen met de dader bemonsterd. Ik trof het slachtoffer aan met een plastic zakje om zijn hand. De bemonstering gaat vinger voor vinger. Per spoor verwissel ik mijn handschoenen en ieder zakje krijgt een spoornummer. Bij de bemonstering van een vinger neem ik nagelvuil weg en bemonster ik de vingertop. Dit zijn twee verschillende sporen. Het slachtoffer zei dat hij met zijn linkerhand in het gezicht van de dader had gezeten en dat was voor mij genoeg om daar te zoeken. Zodra je een spoor hebt, waarmerk je dit met plaats, datum, tijdstip en locatie. Ik heb de sporen meegenomen in de sporenbus die in de piketbus staat.
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [naam 3], DNA-deskundige, ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 25 augustus 2008, waarin zij onder meer - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
Ik kijk als deskundige hoe de sporen zijn aangeleverd. Deze zijn correct aangeleverd. Ik heb de waarnemingsbladen gecontroleerd en op basis daarvan heb ik in dit geval geconcludeerd dat het goed is gegaan.
• een schriftelijk stuk, te weten een aanvraag onderzoek Nederlands Forensisch Instituut met bijlagen d.d. 27 maart 2006 van de politie Kennemerland met kenmerk [nummer], contactpersoon [naam 2] inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
De brief behelst een aanvraag van onderzoek naar DNA-sporen en verwijst naar de bijlage bij de brief met stukken van overtuiging. Deze bijlage bestaat uit biologische sporen met onder meer als nummers [1048.HO.036], [1048.HO.38] en [1048.HO.39], behorende bij respectievelijk de identiteitszegelnummers [CTA004], [CTA006] en [CTA007], zijnde DNA-sporen van respectievelijk de top van de linkerwijsvinger van [slachtoffer 2], van de top van de linkerringvinger van [slachtoffer 2] en van de top van de linkerpink van [slachtoffer 2].
• een schriftelijk stuk, te weten een aanbiedingsbrief opdracht DNA-onderzoek van het arrondissementsparket Haarlem met kenmerk 15/635213-06 aan het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 27 maart 2006, inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
De brief behelst een opdracht tot sporenonderzoek naar DNA-sporen. Met de brief zijn meegestuurd biologische sporen met als identiteitszegel voor de bemonstering onder meer de nummers [CTA004], [CTA006] en [CTA007], zijnde DNA-sporen van respectievelijk de top van de linkerwijsvinger van [slachtoffer 2], van de top van de linkerringvinger van [slachtoffer 2] en van de top van de linkerpink van [slachtoffer 2].
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 januari 2008 (dossierpagina 130), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer als relaas van bevindingen van de verbalisant [naam 2] het navolgende:
Bij aanvang van onderzoek op 20 maart 2006 van collega [naam 1] bleek [slachtoffer 2] nog in de woning te zijn. Om zijn linkerhand had hij een plastic zakje. Collega’s hadden [naam 1] medegedeeld dat tijdens een worsteling [slachtoffer 2] de dader in zijn oog had gestoken. Om contaminatie te voorkomen waren de vingers afgeschermd met een plastic zakje.
• een op de algemene belofte als vast gerechtelijke deskundige opgemaakt deskundigenrapport d.d. 8 januari 2008 (dossierpagina 131 e.v.) zaaknummer [nummer], parketnummer 15/635213-06, van [naam 3], als DNA-deskundige verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, betrekking hebbend op aanvullend DNA-onderzoek naar aanleiding van een gewapende overval gepleegd in Uitgeest op 20 maart 2006, inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
Onderzoeksmateriaal van het slachtoffer [slachtoffer 2]:
TR-nummer Identiteitszegel Omschrijving
1048.HO.036 CTA004 bemonstering van de top van de linkerwijsvinger
1048.HO.038 CTA 006 bemonstering van de top van de linkerringvinger
1048.HO.039 CTA 007 bemonstering van de top van de linkerpink.
De bemonsteringen [CTA004]#1, [CTA006]#1 en [CTA007]#1 zijn onderworpen aan een aanvullend DNA-onderzoek.
Conclusie
Resultaten van vergelijkend DNA-onderzoek
Sporenmateriaal Celmateriaal kan afkomstig zijn van:
Bemonstering [CTA004]#1 [slachtoffer 2] en [verdachte]
Bemonstering [CTA006]#1 [slachtoffer 2] en [verdachte]
Bemonstering [CTA007]#1 [slachtoffer 2] en [verdachte]
Van het celmateriaal in de bemonsteringen [CTA004]#1, [CTA006]#1 en [CTA007 ]#1 zijn DNA-mengprofielen verkregen waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van minimaal twee personen.
Bemonstering [CTA004]#1 (top linkerwijsvinger) en [CTA007]#1 (top linkerpink): dit celmateriaal kan afkomstig zijn van [slachtoffer 2] en [verdachte]. Bemonstering [CTA006]#1 (top linkerringvinger) kan afkomstig zijn van [verdachte]. De kans dat het DNA-profiel van bemonstering [CTA006]#1 van een willekeurig gekozen man matcht met deze combinatie van afgeleide DNA-kenmerken is ongeveer één op één miljard.
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal identificatie DNA van 29 januari 2008 (dossierpagina 129), inhoudende - zakelijk weergegeven - onder meer het navolgende:
De sporen 1048.HO.035 t/m 039, bemonsteringen van de nagels van de linkerhand van [slachtoffer 2] zijn onderzocht en hier kwam een match uit met een DNA-profiel van [verdachte].
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [naam 4], DNA-deskundige ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 16 september 2008, waarin hij onder meer - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
Wij analyseren eerst een dna-profiel van het sporenmateriaal. Pas als wij die profielen hebben gaan we vergelijken met referentiemateriaal van verdachte en slachtoffer. Wij beginnen met 1 proef, die levert informatie op waarvan we vervolgens de resultaten proberen te verbeteren. Dit doen wij net zo lang tot we een betrouwbare consensus uitspraak kunnen doen. Daarna gaan we pas vergelijken. Wij hebben geen aanwijzingen dat zich een artefact heeft voorgedaan. Bij spoor 6 hebben wij geen celmateriaal aangetroffen dat mogelijk toebehoort aan een derde. Het NFI heeft bij spoor 6 meer loci geconstateerd dan ik. Daarop kan ik zeggen dat het NFI een andere analysemethode gebruikt met een andere mate van gevoeligheid. Het verschil verbaast mij niet; een dergelijk verschil valt mijns inziens onder nuanceverschil. Gelet op de hoeveelheid kenmerken die wij aantroffen is het niet heel waarschijnlijk dat het meer dan twee personen betreft. Wij passen de meest conservatieve interpretatie van DNA kenmerken toe.
• het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [naam 5] ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 25 augustus 2008, waarin hij onder meer - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
Wij hebben een aanvraag voor onderzoek ontvangen van een trui en van een T-shirt. Bij een opzetschot zit de loop op de kleding gedrukt. De beschadiging bij een opzetschot is anders dan bij een schot van afstand. Bij een opzetschot is er sprake van gasdruk, waardoor de kleding scheurt. Ik heb geconcludeerd tot een inschot aan de linkerzijde omdat daar de meeste aanwijzingen voor inschotbeschadiging aanwezig waren. Het aangetroffen sporenbeeld kan niet zijn ontstaan door bijvoorbeeld het wapen of de schiethand tegen de kleding te houden. Het betrof een grote concentratie van roetdeeltjes. In het algemeen wijst dit op een opzetschot en dat was in deze zaak ook zo.
• De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting, te weten dat de verdachte lang is, een knobbel op zijn neus heeft, enigszins uitpuilende ogen heeft en een huidskleur en een postuur heeft die passen in de door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gegeven signalementen van de dader van de schietpartij op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 20 maart 2006 te Uitgeest.
3.4 Bewijsoverweging
De rechtbank is door de hiervoor genoemde bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen dat verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Daarbij heeft de rechtbank zich met name laten leiden door de resultaten van het DNA-onderzoek in samenhang met de herkenning bij de fotoconfrontatie, waaraan de getuige [slachtoffer 2] heeft deelgenomen.
Bij het DNA-onderzoek is een match van het DNA-profiel van verdachte met het DNA-spoor aangetroffen op de linkerringvinger van het slachtoffer [slachtoffer 2] vastgesteld, waarbij is vastgesteld dat de kans dat een willekeurig gekozen man matcht met deze combinatie van afgeleide DNA-kenmerken ongeveer één op één miljard is. Deze DNA-match die het zeer onwaarschijnlijk maakt dat het op de vinger van [slachtoffer 2] aangetroffen DNA-spoor van een ander dan verdachte afkomstig is, vindt in belangrijke mate ondersteuning in de herkenning door [slachtoffer 2] van de foto van verdachte als de dader van de schietpartij op hem en zijn vader, welke herkenning de rechtbank betrouwbaar voorkomt mede op grond van de door [slachtoffer 2] bij gelegenheid van de fotoconfrontatie gegeven details, waaraan hij verdachte als de dader heeft herkend.
Aan de betekenis die aan die fotoherkenning voor het bewijs kan worden toegekend, doet niet af dat de getuige pas na 46 seconden de foto van verdachte heeft aangewezen als de foto van de dader en evenmin dat de getuige kennelijk heeft gevraagd om nog een tweede keer de foto’s te mogen zien. Evenmin doet aan die betekenis voor het bewijs af dat genoemde getuige na de fotoconfrontatie meer details heeft gegeven over hetgeen waaraan hij verdachte als dader herkende, dan in zijn eerdere verklaringen, nu het een feit van algemene bekendheid is dat bij een nadere beschouwing van personen of voorwerpen, zoals foto’s, dingen kunnen opvallen die eerder in het geheugen zijn weggezakt.
Bij haar oordeel dat verdachte degene is geweest die heeft geschoten, heeft de rechtbank ook betrokken hetgeen zij ter terechtzitting met betrekking tot de persoon van verdachte heeft waargenomen en hetgeen verdachte ter terechtzitting omtrent zichzelf heeft verklaard, nu dit past in hetgeen door de getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] is waargenomen en getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard, omtrent de indruk die de persoon van de dader op hem heeft gemaakt.
De verdachte en de raadsman hebben nog betoogd dat aan de fotoherkenning en de resultaten van het DNA-onderzoek minder waarde kan worden toegekend, nu verdachte ook broers heeft die op hem lijken en die als dader van de aan verdachte ten laste gelegde feiten in aanmerking kunnen komen.
Aan dat betoog moet worden voorbijgegaan, nu verdachte de stelling dat ook zijn broers in aanmerking zouden kunnen komen, omdat zij op verdachte lijken en ook met de politie en justitie in aanraking zijn gekomen, niet met nadere - controleerbare- gegevens heeft onderbouwd.
Anders dan de raadsman ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat er bij verdachte zowel voorbedachte rade als opzet op de levensberoving van het [slachtoffer 1] aanwezig was.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Door zich toegang tot de woning van de familie [naam] te verschaffen, terwijl hij in zijn hand een met een aanzienlijk aantal scherpe patronen geladen en kennelijk schietklaar vuurwapen bij zich had, en vervolgens, terwijl hij op korte afstand tegenover het [slachtoffer 1] stond direct vijf keer op genoemde [slachtoffer 1] te schieten, heeft verdachte met voorbedachte raad gehandeld. Uit die gedragingen blijkt immers dat verdachte zich er kennelijk van tevoren op had voorbereid om op het [slachtoffer 1] te schieten. Mitsdien heeft voor verdachte de gelegenheid bestaan en heeft hij die kennelijk ook benut om zich op een besluit om te schieten op de genoemde [slachtoffer 1] te beraden. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank ook het gegeven dat niet is gebleken dat er zich voorafgaande aan de schietpartij in de woning enige omstandigheid heeft voorgedaan die aanleiding heeft kunnen geven tot het schieten op genoemde [slachtoffer 1] als gevolg van een plotselinge opwelling.
Door op die [slachtoffer 1], terwijl hij zich op korte afstand van die [slachtoffer 1] bevond, te schieten, waarvan één keer in diens onderbuik, heeft verdachte - minst genomen - welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat die schoten, en met name het in de buik terecht gekomen schot, de dood van het slachtoffer tot gevolg zouden hebben.
Daarbij betrekt de rechtbank in haar oordeel dat die kans aanmerkelijk was, omdat de buikholte een deel van het lichaam is, waarin schietverwondingen niet alleen in de aorta maar ook in andere daar aanwezige organen gemakkelijk potentieel dodelijk letsels kunnen veroorzaken. Daaraan doet niet af dat adequaat en snel medisch ingrijpen veelal het intreden van de dood kan voorkomen.
Anders dan de raadsman ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft betoogd, ligt in de gedragingen van de verdachte, hierin bestaande dat hij toen het slachtoffer [slachtoffer 2] hem wegduwde, een worsteling met hem is aangegaan en daarbij met het door hem gehanteerde vuurwapen is blijven schieten, waarbij een schot de rug van het slachtoffer heeft geraakt, besloten, dat hij tijdens een worsteling, waarbij de schootsrichting niet valt te bepalen, zich welbewust aan de aanmerkelijke kans heeft blootgesteld dat hij dat slachtoffer dodelijk zou raken. Daarom acht de rechtbank poging tot doodslag ten aanzien van [slachtoffer 2] bewezen.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
- ten aanzien van feit 1: poging tot moord;
- ten aanzien van feit 2: poging tot doodslag.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie(s) en van overige beslissingen
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, zulks met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte is op 20 maart 2006 in de avonduren, voorzien van een met scherpe patronen geladen vuurwapen naar de woning van de familie [naam] gegaan. Nadat op zijn aanbellen de deur van die woning door een zoon van het slachtoffer was geopend, heeft verdachte zijn wapen tegen diens linkerslaap gedrukt. Vervolgens is verdachte die woning ingegaan en heeft - in de woonkamer aangekomen - direct vijf maal op het slachtoffer, dat op de bank lag te slapen, geschoten. Hij heeft daarbij het slachtoffer in de benen en in de onderbuik geraakt. Daarbij had het maar een fractie gescheeld, of een kogel had diens aorta getroffen, met naar alle waarschijnlijkheid fatale gevolgen. Toen vervolgens een andere zoon van het slachtoffer verdachte een duw gaf om de tegen zijn vader gerichte gewelddadigheden te doen eindigen, is verdachte met die zoon gaan worstelen, waarbij hij met het door hem gehanteerde vuurwapen is blijven schieten. In die worsteling is die zoon geraakt door een opgezet schot. Onder de omstandigheden waaronder verdachte tijdens die worsteling het geladen vuurwapen heeft gehanteerd, was er een zeer aanmerkelijke kans dat hij ook die zoon dodelijk zou verwonden.
Hoewel uit het voorbereidend onderzoek en het onderzoek ter terechtzitting niet duidelijk is geworden met welk motief verdachte de woning van de slachtoffers is binnengedrongen en daar op het eerste slachtoffer is gaan schieten, moet wel worden geconcludeerd dat verdachte zich aldus schuldig heeft gemaakt aan twee bijzonder ernstige misdrijven, te weten een poging tot moord en een poging tot doodslag. Voor de slachtoffers en hun familie is hetgeen verdachte hun heeft aangedaan, een huiveringwekkend gebeuren geweest. Dat geldt temeer nu de schietpartij heeft plaats gevonden in de beslotenheid van hun woning, waardoor de slachtoffers en hun familie zeer ernstig in hun veiligheidsgevoelens zijn aangetast.
Het oudste slachtoffer heeft tengevolge van de schietpartij ernstig letsel opgelopen, waarvan hij nog steeds de gevolgen ondervindt. Naar te verwachten is, zal hij blijvende beperkingen als gevolg van het bij de schietpartij opgelopen letsel overhouden. Met die gevolgen houdt de rechtbank bij de strafoplegging ook rekening. De rechtbank neemt tenslotte ten nadele van verdachte in aanmerking dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten.
De raadsman heeft aangevoerd dat indien de door hem genoemde gebrekkigheid van het DNA-onderzoek en de fotoconfrontatie niet zou leiden tot uitsluiting van deze bewijsmiddelen, dat deze gebrekkigheid in ieder geval een mitigerend effect op de strafmaat zou moeten hebben. Nu de rechtbank van oordeel is dat noch aan het DNA-onderzoek noch aan de fotoconfrontatie zodanige gebreken kleven dat deze niet voor het bewijs zouden kunnen worden gebruikt, bestaat er geen aanleiding om in verband hiermee een minder zware straf op te leggen.
Op grond van al het hiervoor overwogene is enerzijds ter vergelding van de door verdachte begane ernstige misdrijven en anderzijds om de samenleving langdurig tegen verdachte te beschermen de na te noemen vrijheidsstraf van zeer lange duur passend en geboden.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: artikelen 45, 57, 63, 287 en 289.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (ACHT) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.E.A. Toeter, voorzitter,
mr. E.P.W van de Ven en mr. A. Eichperger, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D. Gruijters,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 november 2008.
De griffier is buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.